Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure in eerste aanleg
2.De procedure in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 juni 2022;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Ter Brake van 6 april 2023 met producties, en
- een journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 9 april 2023 met producties.
3.De feiten
4.Het geschil
- (5.1) bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] moet betalen met ingang van 1 augustus 2021 € 294,- per maand en vanaf het moment van de eigendomsoverdracht van de voormalige echtelijke woning € 301,- per maand;
- (5.2) de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op nihil bepaald;
- (5.3) de onderdelen 5.1 en 5.2 uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- (5.7) de helft van de vordering op de zus van de vrouw ter zake de geldlening van € 5.000,- aan iedere partij toebedeeld;
- (5.9) bepaald dat de man een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap van € 48.000,- en bepaald dat dit bedrag bij de overdracht van de voormalige echtelijke woning dient te worden voldaan;
- (5.10) vastgesteld dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld van – in totaal - € 16.900,- aan [naam2] BV;
- (5.11) bepaald dat met de netto opbrengst van de verkoop van de voormalige echtelijke woning het vergoedingsrecht van de man van € 48.000,- en de schulden aan [naam2] BV worden afgelost en de resterende overwaarde bij helfte tussen partijen wordt gedeeld;
- (5.14) de onderdelen 5.7 tot en met 5.9, 5.11 en 5.12 uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en
- (5.16) het meer of anders verzochte afgewezen.
.
5.De overwegingen voor de beslissing
draagkracht over 2021neemt het hof de jaaropgave tot uitgangspunt, omdat partijen het hierover eens zijn. Daarbij houdt het hof geen rekening met het kindgebonden budget. Het hof houdt wel rekening met de aanspraak van de vrouw op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, aangezien zij hierop wel steeds recht heeft gehad, alleen al omdat sprake is van een regeling met gedeelde zorg. Op grond van voorgaande gegevens heeft de vrouw een netto besteedbaar inkomen van € 1.193,- per maand. Gelet op de hoogte van haar inkomen heeft de vrouw een draagkracht van € 25,- per maand.
draagkracht vanaf 2022sluit het hof aan bij de draagkrachtberekening die de vrouw als productie S bij haar beroepschrift heeft overgelegd, aangezien de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd. Uit deze berekening volgt, rekening houdende met het kindgebonden budget en de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, een netto besteedbaar inkomen van € 1.838,- per maand. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vrouw tijdens de zitting heeft verklaard dat zij, ondanks de hoogte van haar eigen vermogen na verkoop van de voormalige echtelijke woning, wel recht heeft op kindgebonden budget. Gelet op het voorgaande berekent het hof de draagkracht van de vrouw op € 187,- per maand.
draagkracht in 2021geldt dat het hof ook rekening houdt met het door de man ontvangen kindgebonden budget. Het netto besteedbare inkomen van de man komt daarmee op € 3.302,- per maand. Ook zal het hof voor deze periode rekening houden met de dubbele woonlasten. Niet in geschil is de berekening van de rechtbank, waaruit volgt dat de werkelijke woonlasten van de man € 1.424,- per maand bedroegen. Op grond van de formule wordt rekening gehouden met een woonlast van € 991,- per maand. Dit betekent dat de werkelijke woonlast van de man € 433,- per maand hoger was. Aangezien de man de woonlasten van de voormalige echtelijke woning van partijen voor zijn rekening heeft genomen en daarnaast extra woonlasten heeft gehad, acht het hof het redelijk hiermee rekening te houden. Daarvoor is – anders dan de vrouw betoogt – niet vereist dat sprake is van een onaanvaardbare situatie.
draagkracht over 2022geldt dat het hof geen rekening houdt met het kindgebonden budget. Het hof houdt wel rekening met de inkomensafhankelijke combinatiekorting, waarop de man aanspraak kan maken op grond van de gedeelde-zorgregeling. De man heeft tot 1 april 2022 dubbele woonlasten gehad. Het hof laat echter vanuit praktische overwegingen deze extra woonlasten buiten beschouwing. De man wordt geacht deze extra woonlasten uit zijn extra vrije ruimte te voldoen, aangezien het een relatief korte periode betreft en de man een flinke overwaarde na verkoop van de voormalige echtelijke woning in het vooruitzicht had. Het hof gaat daarbij voorbij aan de stelling van de man dat van een vrije ruimte geen sprake is, omdat hij zelfs geld heeft moeten lenen om alle kosten te kunnen betalen.
- in 2021: € 466,- per maand bedraagt, en
- in 2022: € 399,- per maand.
- met ingang van 1 augustus 2021: € 296,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2022: € 226,- per maand;
- na indexering met ingang van 1 januari 2023: afgerond € 234,- per maand.
6.De slotsom
7.Aanhechten draagkrachtberekeningen
8.De beslissing
18 juli 2023laten weten hoeveel getuigen deze wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is;
- met ingang van 1 augustus 2021: € 296,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2022: € 226,- per maand;
- na indexering met ingang van 1 januari 2023: afgerond € 234,- per maand;