ECLI:NL:GHARL:2023:5015

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
200.313.497/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over terugbetaling van voorschotten in kostenmaatschap tussen mondhygiëniste en tandarts

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee partijen die een kostenmaatschap zijn aangegaan voor hun praktijken. De appellante, een mondhygiëniste, heeft voorschotten betaald aan de geïntimeerde, een tandarts, in afwachting van een nieuwe regeling voor de kostenverdeling. De geïntimeerde heeft deze voorschotten niet terugbetaald, wat heeft geleid tot een rechtszaak. De kantonrechter heeft de vordering van de appellante afgewezen, omdat de betalingen niet als onverschuldigd konden worden beschouwd. De appellante is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van onverschuldigde betaling, omdat de voorschotten zijn gedaan in het kader van een rechtsverhouding die de betalingen rechtvaardigde. Ook de vordering op basis van ongerechtvaardigde verrijking wordt afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellante tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.313.497
zaaknummer rechtbank 9513931
arrest van 13 juni 2023
in de zaak van
[appellante]h.o.d.n. [naam1] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
die bij de kantonrechter optrad als eisende partij,
hierna: [appellante] ,
advocaat: J.C.Th. Papeveld,
tegen
[geïntimeerde]h.o.d.n. [naam2] ,
die woont in [woonplaats2] ,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: T. van Malssen.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 8 november 2022 heeft op 23 februari 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Aan het slot van de zitting is arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellante] exploiteert een mondhygiënepraktijk en [geïntimeerde] een tandartsenpraktijk. Per 1 augustus 2012 zijn zij een maatschap aangegaan. De afspraken zijn vastgelegd in de ‘overeenkomt van samenwerking kostenmaatschap Mondzorg [naam3] ’. In artikel 4 van deze overeenkomst is over de kostenverdeling bepaald dat iedere partij 50% van de in het artikel genoemde lasten draagt. De laatste post houdt in: “
Kosten van alle overige zaken en diensten, waarover partijen in onderling overleg besluiten ze gezamenlijk te dragen, mits schriftelijk vastgelegd.” De kosten van het baliepersoneel zijn in de opsomming niet genoemd. [geïntimeerde] heeft deze kosten vanaf het begin van de maatschap gedragen. Eind 2018 meende [geïntimeerde] dat deze verdeling niet langer recht deed aan de feitelijke situatie en is zij daarover met [appellante] in gesprek gegaan. Vooruitlopend op nieuwe afspraken is [appellante] voorschotten gaan betalen. In de periode van 29 januari 2019 tot 1 november 2019 heeft zij in totaal een bedrag van € 12.000,- aan [geïntimeerde] betaald. Tot nieuwe afspraken is het niet gekomen. Bij brief van 9 juni 2021 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] de overeenkomst opgezegd. Bij brief van 8 september 2021 heeft de gemachtigde van [appellante] laten weten dat, nu geen oplossing is bereikt en [geïntimeerde] aangeeft dat zij niet meer wil samenwerken binnen de maatschap, [appellante] de door haar betaalde voorschotten terug wenst te ontvangen. Hij heeft [geïntimeerde] daarom gesommeerd het bedrag van € 12.000,- terug te betalen. [geïntimeerde] heeft aan de sommatie niet voldaan, waarna [appellante] deze procedure is begonnen.
2.2.
[appellante] heeft bij de kantonrechter gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag € 12.000,- met rente en kosten. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat zij dit bedrag onverschuldigd aan [geïntimeerde] heeft betaald, althans dat Cornellissen hierdoor ongerechtvaardigd is verrijkt.
2.3.
De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Zij heeft overwogen dat, nu partijen het eens waren over een door [appellante] te leveren bijdrage en de hoogte van de (in afwachting van een definitieve regeling) te betalen voorschotbedragen, er op het moment van de betalingen wel degelijk sprake was van een rechtsverhouding die de betalingen rechtvaardigde. De voorschotten zijn dus niet onverschuldigd betaald. Omdat partijen overeenstemming hadden over de door [appellante] te betalen voorschotbedragen, kan van ongerechtvaardigde verrijking ook geen sprake zijn, aldus de kantonrechter.
2.4.
[appellante] is het hier niet mee eens. Zij vraagt het hof in hoger beroep haar vordering alsnog toe te wijzen. Daarover wordt in dit arrest beslist.
2.5.
Op de achtergrond speelt dat [appellante] inmiddels ook een bodemprocedure over ontbinding en afwikkeling van de maatschap is gestart. Deze procedure loopt nog bij de rechtbank.

3.Het oordeel van het hof

Onverschuldigde betaling? Nee
3.1.
[appellante] bestrijdt dat partijen bij het aangaan van de maatschapsovereenkomst de baliekosten onbesproken hebben gelaten, zoals de kantonrechter heeft overwogen. Zij wijst op een brief van 17 mei 2019 waarin [geïntimeerde] het door [appellante] genoemde uitgangspunt onderschrijft dat [appellante] teveel betaalde aan de maatschapskosten en dat [geïntimeerde] ter compensatie de baliekosten voor haar rekening nam. Ook wijst zij op een gespreksverslag van 4 april 2019 van de toenmalige accountant van [appellante] , waarin staat dat partijen bij aanvang hebben afgesproken dat zij de lasten die toegerekend worden aan de maatschap verdelen op basis van 50/50 en dat [geïntimeerde] de kosten van de balie draagt. Zij voert verder aan dat [geïntimeerde] eind 2018 via de toenmalige accountant van de maatschap op de gemaakte afspraken terugkwam, dat [appellante] het gesprek daarover wilde aangaan maar dan wel om te komen tot een nieuwe alomvattende verdeelsleutel en dat [geïntimeerde] daarin meeging. De discussie zag daarom niet slechts op het delen in de kosten van het baliepersoneel, aldus [appellante] . Zij voert verder aan dat zij ook geen betalingen aan [geïntimeerde] heeft verricht als voorschot op de kosten van het baliepersoneel, maar vooruitlopend op een algehele nieuwe verdeling van de maatschapskosten, zoals zij in de betalingsomschrijving steeds duidelijk heeft gemaakt. Omdat er geen nieuwe verdelingsafspraken zijn gemaakt, is het bij de oude afspraken gebleven, waarvan onderdeel is dat [geïntimeerde] de kosten van het baliepersoneel draagt. Volgens [appellante] hebben partijen dus ook geen akkoord bereikt over (alleen) de kosten voor het baliepersoneel en de hoogte van een voorschotbedrag ter zake. Zij stelt zich op het standpunt dat, nu geen nieuwe afspraken tot stand zijn gekomen, de voorschotbedragen onverplicht en onverschuldigd zijn betaald.
3.2.
Het hof overweegt hierover het volgende. Op grond van artikel 6:203 BW is sprake van onverschuldigde betaling indien een prestatie is verricht zonder dat daarvoor een rechtsgrond bestaat. Daaronder moet worden verstaan het ontbreken van een rechtsgrond die het verrichten van de prestatie rechtvaardigt. Van het zonder rechtsgrond presteren in de zin van dit artikel is sprake indien die rechtsgrond van de aanvang af ontbreekt of indien die rechtsgrond met terugwerkende kracht aan de verrichte prestatie komt te ontvallen. [1]
3.3.
Niet in geschil is dat de baliekosten in de overeenkomst niet zijn genoemd als onderdeel van de kosten die partijen gezamenlijk dragen en dat [geïntimeerde] deze kosten van begin af aan voor haar rekening heeft genomen. Nu geen nieuwe (schriftelijke) afspraken hierover zijn gemaakt, biedt het bepaalde in de maatschapsovereenkomst inderdaad geen grondslag voor een verplichting van [appellante] om in deze kosten bij te dragen. Daarmee is echter nog niet gezegd dat er geen andere rechtsgrond voor de verrichte betalingen kan bestaan. [appellante] en [geïntimeerde] waren in gesprek over een nieuwe kostenverdeling waarbij [appellante] zich bereid toonde om over de kostenverdeling afspraken te maken en zij zich verbond om een voorschot te voldoen. Van deze voorschotbetalingen die zij vooruitlopend op een herberekening en vaststelling van een mogelijke bijdrageplicht heeft gedaan, kan niet worden gezegd dat deze zonder rechtsgrond zijn gedaan. Dat dit hier het geval was, wordt hierna toegelicht.
3.4.
Zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd, ging na de verhuizing naar het pand [naam3] de baliemedewerkster die op dat moment in dienst was van [geïntimeerde] ook werkzaamheden verrichten voor de maatschap en daarmee ook voor [appellante] . [geïntimeerde] heeft er op dat moment geen punt van gemaakt dat zij deze kosten alleen droeg, mede omdat de baliekosten beperkt waren (op dat moment circa € 25.000,- per jaar) en de werkzaamheden die de baliemedewerkster voor de maatschap en voor [appellante] verrichtte dat ook waren. Volgens [geïntimeerde] veranderde dat door de jaren heen, totdat de baliekosten in 2017 waren verdrievoudigd ten opzichte van het oorspronkelijke bedrag van € 25.000,-. De vaststelling van deze grote stijging (ontdekt tijdens een bespreking met de accountant in oktober 2018) was voor [geïntimeerde] de aanleiding om alsnog met [appellante] te spreken over een verdeling van deze kosten. Hoewel [appellante] stelt dat [geïntimeerde] de baliekosten niet alleen feitelijk voor haar rekening nam maar partijen ook hebben besproken dat zij dat zou doen omdat de overeengekomen verdeling van 50-50 van de maatschapskosten in het nadeel van [appellante] was, staat niet ter discussie dat dit de aanloop was naar de discussie die tot de voorschotbetalingen heeft geleid. Zoals uit de gedingstukken blijkt, is dit in grote lijnen als volgt gegaan.
3.5.
Na gesprekken tussen partijen in december 2018 heeft op 16 januari 2019 een vervolggesprek plaatsgevonden in aanwezigheid van (de toen nog gezamenlijke) accountant [naam4] . In een memo dat hij aan beide partijen heeft toegezonden, vat hij het besprokene als volgt samen:

In het maatschapscontract van 1 feb 2013 is de afspraak gemaakt dat [geïntimeerde]en [appellante]de kosten van de maatschap ieder voor 50% krijgen doorberekend. (Op jaarbasis niveau 2017 is dit ca € 82.000 per persoon te weten Huisvesting € 28.000; Afschrijving inventaris en apparatuur € 32.000; Personeel € 5.000 en Overige kosten € 17.000). Bij de start van de samenwerking 2012/2013 is verder afgesproken dat [geïntimeerde] de kosten van medewerkster [naam5] (balie medewerkster) voor haar rekening neemt. Kosten per jaar ca € 24.720 niveau 2013.
Door de toename van de werkzaamheden aan de balie vanaf 2013 zijn de kosten van de balie medewerksters gestegen met ca 260 % van € 24.720 tot € 65.000. De oorzaak hiervan is mede de toename van de praktijkomzet in de periode 2013-2017 met ca 36-39% (zowel bij [geïntimeerde] als bij [appellante] ). Omdat het balie personeel bij [geïntimeerde] in loondienst is draagt zij nu een onevenredig groot deel van deze kosten wat ten koste gaat van haar financiële resultaten. [geïntimeerde] en [appellante] hebben over deze situatie gesproken en hebben vastgesteld dat het feitelijk gebruik van de balie tussen [geïntimeerde] en [appellante] ergens in de verhouding ligt tussen 60:40% visie [geïntimeerde] en 75:25% volgens [appellante] . De standpunten liggen enigszins uit elkaar.
Om exacte toerekening van de baliekosten te bepalen zou het personeel kunnen registreren voor wie gewerkt is over een bepaalde periode. [appellante] en [geïntimeerde] vinden dit niet wenselijk omdat dat tot teveel administratief werk leidt. Zij hebben mij gevraagd om hierin mee te denken en we zijn in overleg tot de volgende mogelijke oplossing gekomen ingaande het jaar 2019:
1) Het balie personeel treedt in dienst bij de kostenmaatschap. (Mevr. [naam5] en mevr. [naam6] )
2) Mevrouw [naam7] treedt in dienst bij de kostenmaatschap als preventie assistente en genereert omzet voor de maatschap, wat leidt tot kostenbesparingen.
3) Op de kosten van het balie personeel zal bezuinigd gaan worden door de organisatie omtrent de balie werkzaamheden te optimaliseren.
4) De verdelingsafspraak van 50:50% ten aanzien van het balie personeel in de maatschap zal worden gewijzigd naar 70:30% ( [geïntimeerde] : [appellante] ).
3.6.
In een e-mail van 17 januari 2019 aan [geïntimeerde] komt [appellante] terug op dit gesprek. Zij stelt voor eerst de definitieve verdeling af te wachten alvorens de twee genoemde baliemedewerkers over te hevelen naar de maatschap. Daarbij stelt zij voor om voor januari een bedrag over te maken naar [geïntimeerde] zodat deze maand voor haar is gedekt. Verder geeft zij aan dat er voor haar wat vragen en onduidelijkheden overblijven en dat zij daarvoor wellicht nog een derde zal inschakelen. Zij vermeldt ten slotte dat, als zij voor januari een bedrag heeft, zij dit naar [geïntimeerde] zal overmaken.
3.7.
Naar aanleiding hiervan stuurt [geïntimeerde] op 18 januari 2019 een e-mail aan [naam4] . Daarin schrijft zij dat als alleen [naam5] en [naam6] (naar het hof begrijpt, zijn dit twee van de drie baliemedewerkers die op dat moment in dienst waren) worden overgeheveld naar de maatschap (53 uur) er nog steeds 17 uur per week aan baliepersoneel overblijft waarvoor zij 100% van de kosten draagt, waardoor de verdeling 30/70 niet meer zou kloppen. Zij stelt voor [appellante] voorlopig een bijdrage aan de baliekosten van 30% te laten betalen, wat zou uitkomen op € 1.625 per maand. Verder schrijft zij onder meer:

Naar aanleiding van de 50/50 verdeling van de maatschap het volgende:
Als ik de balie kosten van [naam5] helemaal draag (zo'n 24.000 euro op jaarbasis) snap ik niet hoe [appellante] er dan nog bijkomt dat de 50/50 verdeling niet zou kloppen. Ik ben samen met [naam8] in de maatschapskosten gedoken en zoals je zelf ook aangeeft in de memo kom ik op een relatief klein bedrag (+- 6000 euro) uit van de totale kosten waarvan zij mogelijk meer betaalt dan ze er gebruik van maakt. Echter weegt dit dan toch niet op tegen de ruim 24.000 euro die ik betaal aan extra balie kosten! Anders zou het wellicht in mijn voordeel moeten worden herzien. Of heb jij daar een andere mening over?
3.8.
[naam4] antwoordt hierop in zijn e-mail van 21 januari 2019:

Indien er geen personeel overgaat naar de maatschap lijkt mij een verdeling van de totale balie kosten op basis van 70:30%, waarbij dit maandelijks aan jou word betaald heel redelijk.
Willen jullie het exacte bedrag weten, dan ontkom je niet aan een uren registratie van de werkzaamheden van het balie personeel gespecificeerd naar uren tandartsen en uren mondhygiene.
Ik zie geen directe aanleiding om de afspraak van de verdeling van de maatschapskosten (50:50) aan te passen. De uitgangspunten en grondslagen die bestonden toen jullie de samenwerking startten zijn, behoudens de kosten van de balie niet materieel veranderd.
3.9.
Vervolgens schrijft [appellante] in een e-mail van 24 januari 2019 aan [naam4] :

Vorige week hebben we een bespreking gehad over de verdeling van kosten binnen de maatschap van [geïntimeerde] en mij. De aanleiding van deze bespreking was een stijging van de baliekosten en de wens van [geïntimeerde] om hierin een andere verdeling te hanteren. Dit heeft ze eerst zelf berekend en daarna hebben we er met zijn drieën over gesproken. Tijdens ons gesprek ben je zelf ook met een berekening gekomen.
Tijdens onze bespreking bekroop mij het gevoel dat het meer een mededeling was dan dat we
inhoudelijk over de verdeling konden discussiëren. Dit vind ik jammer temeer omdat ik zowel vooraf als tijdens ons gesprek argumenten heb aangedragen welke een andere uitwerking kunnen hebben ten aanzien van de verdeling.
Een duidelijke onderbouwing van je voorstel tot (her)verdeling heb ik helaas niet gehoord.
Een inhoudelijk gesprek over argumenten die ik aandroeg werdt eveneens niet gevoerd dan wel gemotiveerd weerlegt.
Het gespreksverslag/uitleg bevestigt helaas voor mij bovenstaande interpretatie van ons gesprek.
Zoals bekend is de samenwerking tussen [geïntimeerde] en mij prettig en toekomstbestendig. Het gevaar bestaat mi dat een dergelijke benadering en beperkt onderbouwing van de herverdeling ervoor kan zorgen dat er haarscheurtjes in de samenwerking kunnen ontstaan. Dit is iets wat absoluut niet wenselijk is.
Om een goed gevoel te krijgen bij een herverdeling wil ik inhoudelijk overtuigd worden. Dit kan mi alleen door de totale verdeling te beoordelen en niet alleen op 1 specifiek onderdeel in te zoomen.
Als accountant van ons beide heb ik niet het gevoel dat je mijn belangen hierin goed behartigt. Om een goed gevoel in deze te krijgen wil ik voorstellen dat ik de casus bespreek met een derde accountant die hierin geen gezamenlijk belang heeft maar puur de situatie vanuit mijn belang kan bekijken.
3.10.
Hierna heeft [appellante] vanaf 29 januari 2019 vijf keer € 1.625,- aan [geïntimeerde] betaald, in juni 2019 één keer € 1.500,- en in de maanden juli tot en met november 2019 nog vier keer € 1.000,-, met omschrijvingen als ‘voorschot inzake/in afwachting van nieuwe verdeling maatschapskosten’. Intussen werd de discussie over een nieuwe verdeling tussen partijen voortgezet, waarbij [appellante] een eigen adviseur - mevrouw [naam9] - heeft ingeschakeld.
3.11.
In een brief van 4 april 2019 schrijft mevrouw [naam9] aan [geïntimeerde] naar aanleiding van een bespreking op 13 maart 2019. Zij constateert dat partijen helaas niet tot consensus zijn gekomen over een eventuele aanpassing van de kostenverdeling die voor beide partijen recht doet aan de feitelijke situatie. Zoals zij schrijft, komt het erop neer dat [geïntimeerde] op basis van een berekening van het bezettingspercentage van de behandelkamers een bijdrage in de baliekosten van circa 35% reëel vindt, aanvullend op de kosten die in de kostenmaatschap op basis van 50/50 worden verdeeld, terwijl [appellante] een aanpassing van de kostenverdeling die eenzijdig is bepaald en op één enkel onderdeel is gebaseerd niet acceptabel vindt. Zij noemt als opties (1) dat partijen met de bestaande kostenverdeling doorgaan, (2) dat er een nieuwe verdeling komt waarbij partijen de kosten opnieuw beoordelen op werkelijke verdeling en (3) dat partijen de kostenmaatschap ontbinden en ieder hun eigen praktijk organiseren. Mevrouw [naam9] geeft daarbij aan dat het voorstel van [appellante] is om optie 2 uit te werken, waarbij partijen alle variabelen meewegen om te komen tot een toekomstbestendige verdeling van kosten. Zij en [appellante] verwachten dat de nieuwe kostenverdeling dan zal uitkomen op 60/40 (in plaats van 50/50 tandartspraktijk/mondhygiënistenpraktijk). Verder geeft zij aan dat optie 3 voor [appellante] zeer ongewenst is en dat [appellante] optie 1 wel ook zal accepteren, ook al is zij van mening dat deze verdeling niet volledig recht doet aan de feitelijke situatie.
3.12.
Bij brief van 17 mei 2019 reageert [geïntimeerde] hierop. Voor zover hier van belang schrijft zij:

Optie 1: doorgaan met de huidige kostenverdeling zoals bij aanvang is afgesproken. Deze
optie wordt door jou verworpen in de brief, omdat deze verdeling volgens jou niet meer
volledig recht doet aan de feitelijke situatie.
Optie 2: een nieuwe verdeling waarbij de kosten opnieuw beoordeeld worden op werkelijke
verdeling. Deze optie is geen optie voor mij, aangezien de kosten met de nieuwe verdeling,
die jij hebt geschetst, alleen maar hoger zullen worden voor mij dan dat zij nu al zijn.
Ik heb de verdeling ook tegen het licht gehouden en zie niet in waarom er een nieuwe
kostenverdeling zou moeten komen. Wellicht, dat je iets teveel aan maatschapskosten
betaalt, echter staat daartegenover, dat ik al sinds het begin van [naam3] de baliekosten
zoals ze toen waren (+- 23.000 euro) voor mijn rekening heb genomen ter compensatie. Dit
bedrag ligt mijns inziens hoger dan het bedrag dat jij teveel zou betalen aan de maatschap.
Daar komt bij, dat de baliekosten sinds 2012 relatief veel harder zijn gestegen (260%) dan de
maatschapskosten en de omzet. Dit heeft te maken met meer uren inzet aan de balie. Deze
kosten komen nu geheel voor mijn rekening.
Optie 3: ontbinding van de Kostenmaatschap en zelf organiseren van de eigen praktijk.
Gezien bovenstaande blijft alleen deze optie over. Dit zal een vervelende situatie geven, daarom heb ik nagedacht over alternatieven. (…)”.
3.13.
Bij e-mail van 3 juni 2019 heeft mevrouw [naam9] aan [geïntimeerde] bericht dat de twee alternatieven die [geïntimeerde] noemt voor [appellante] niet acceptabel zijn. Zij stelt voor na de vakantie opnieuw om tafel te gaan zitten om het conflict op te lossen. In een WhatsApp-conversatie van 7 juni 2019 (over een betaling van € 1.500,- die [geïntimeerde] had ontvangen) schrijft [appellante] nog eens dat het gaat om voorschotten die na een besluit/uitkomst verrekend zullen worden en niet om precieze bedragen.
3.14.
Op 10 juli 2019 heeft opnieuw overleg plaatsgevonden tussen partijen waarbij [appellante] heeft medegedeeld dat zij wil dat alle kosten van de maatschap opnieuw worden besproken en dat er een andere verdeelsleutel wordt afgesproken. De discussie is hierna voortgezet, maar een oplossing hebben partijen niet bereikt. In november 2019 heeft [appellante] de voorschotbetalingen stopgezet. In 2020 hebben partijen de heer [naam10] van VvAA voor advies ingeschakeld, maar ook dit heeft niet tot een oplossing geleid.
3.15.
Uit het voorgaande blijkt dat [appellante] naar aanleiding van het verzoek van [geïntimeerde] eind 2018 om bij te dragen in de kosten van het baliepersoneel ermee heeft ingestemd voorschotbetalingen te gaan doen, vooruitlopend op een nadere regeling van de gezamenlijke kosten. Daarbij moest nog overeenstemming worden bereikt over de mate waarin [appellante] zou bijdragen in de baliekosten en over de wens van [appellante] om te komen tot nieuwe afspraken op basis van een herberekening van alle kosten. [appellante] heeft deze voorschotbetalingen ook (met een onderbreking in april 2019) tot november 2019 gedaan. Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat op het moment van de betalingen door [appellante] een rechtsgrond daarvoor ontbrak, of dat de rechtsgrond daarvoor met terugwerkende kracht aan de betalingen is komen te ontvallen enkel omdat het niet tot nieuwe afspraken is gekomen. [geïntimeerde] mocht er redelijkerwijs op vertrouwen dat de voorschotten als gedaan door [appellante] een vooruitbetaling vormden op een uiteindelijk door [appellante] verschuldigd bedrag. Het uiteindelijk door [appellante] aan [geïntimeerde] verschuldigde bedrag kan hoger of lager blijken dan de door haar betaalde voorschotten, waarbij deze voorschotten uiteindelijk verrekend of geheel of gedeeltelijk terugbetaald moeten worden. Voor de stelling van [appellante] dat zij deze bedragen onverschuldigd heeft betaald, ziet het hof dan ook bij de huidige stand van zaken onvoldoende grond.
Ongerechtvaardigde verrijking? Nee
3.16.
[appellante] keert zich verder tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Zij verwijst daarbij naar haar hiervoor vermelde stellingen. Verder merkt zij op dat het tussen partijen bij de oude (verdelings)afspraken is gebleven, waarvan het resultaat is of zal worden verwerkt in de cijfers van de maatschap en van de eenmanszaken van partijen. Zij stelt dat daarom geldt dat [geïntimeerde] voor € 12.000,- is verrijkt, ten koste van haar, zonder dat daarvoor een redelijke grond aanwezig is.
3.17.
Dat standpunt volgt het hof niet. De toezegging van [appellante] om naar aanleiding van het verzoek van [geïntimeerde] bij te dragen in de kosten van het baliepersoneel voorschotbetalingen te gaan doen vooruitlopend op een nieuwe verdeling rechtvaardigt dat [geïntimeerde] als gevolg van de verrichte betalingen is verrijkt en [appellante] is verarmd, in elk geval zolang nog niet is vastgesteld dat [appellante] geen bijdrageplicht heeft. Grief III slaagt dus ook niet.
Aanvullende grondslagen: onrechtmatige daad/strijd met redelijkheid en billijkheid? Nee
3.18.
[appellante] voert verder nog aan dat, mede gezien de omvang van de werkelijke discussie en de mededelingen van [appellante] aan [geïntimeerde] , [geïntimeerde] wist of moest weten dat zij in geval van het uitblijven van nieuwe verdelingsafspraken over alle kosten inclusief de kosten voor het baliepersoneel de door [appellante] betaalde € 12.000,- niet zou mogen houden. Verder merkt zij op dat zij de bestaande financiële afspraken nakomt. Zij stelt dat daarom de goede trouw bij [geïntimeerde] ontbreekt en dat [geïntimeerde] onder deze omstandigheden onrechtmatig jegens haar handelt dan wel in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid handelt door het bedrag van € 12.000,- niet aan haar terug te betalen.
3.19.
Ook voor deze stelling ziet het hof geen goede grond. Zoals hiervoor is overwogen, heeft [appellante] naar aanleiding van het verzoek van [geïntimeerde] om bij te dragen in de kosten van het baliepersoneel voorschotbetalingen gedaan vooruitlopend op een nieuwe verdeling van de kosten. [geïntimeerde] handelt niet onrechtmatig jegens [appellante] door de betaalde voorschotten te behouden zolang niet is vastgesteld of en zo ja welke bijdrageplicht [appellante] heeft. Evenmin valt in te zien dat de (aanvullende of beperkende werking van de) redelijkheid en billijkheid in dit verband tot enige betalingsverplichting voor [geïntimeerde] leidt.
Bewijsaanbod
3.20.
[appellante] heeft geen feiten gesteld die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden. Aan het door [appellante] gedane bewijsaanbod gaat het hof daarom voorbij.
De conclusie
3.21.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar veroordelen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]
3.22.
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
3.23.
De vordering van [appellante] tot terugbetaling van de door haar betaalde proceskosten is gelet op het voorgaande niet toewijsbaar.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen van 15 april 2022;
4.2.
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 343,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 punten x appeltarief II).
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M.E. Lagarde, H.L. Wattel en P.J. van der Korst en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2023.

Voetnoten

1.HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8363, NJ 2001/580 (rov. 4.2) en HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3678 (rov. 3.4.2).
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.