ECLI:NL:GHARL:2023:4937

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
200.324.835
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2018. De kinderrechter in de rechtbank Overijssel had op 8 maart 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend op verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Overijssel, omdat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van het kind. De moeder was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend, waarbij zij verzocht om de beslissing van de kinderrechter te vernietigen en de zaak terug te verwijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder zich overvallen voelde door de gang van zaken bij de rechtbank, maar oordeelde dat de procedure in hoger beroep de onvolkomenheden had hersteld. Het hof heeft de argumenten van de moeder over de oproeping en de gang van zaken bij de kinderrechter overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De zorgen over de hechting en ontwikkeling van de minderjarige waren ernstig en de moeder had niet adequaat samengewerkt met de GI, wat de uithuisplaatsing noodzakelijk maakte.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en de verzoeken van de moeder afgewezen. De beslissing benadrukt het belang van de samenwerking tussen ouders en de GI in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.835
(zaaknummer rechtbank Overijssel 293390)
beschikking van 13 juni 2023
in het hoger beroep van
[verzoekster],
woonplaats: [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: V. de Roo in Rotterdam
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd in Hengelo,
verder te noemen: de GI.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2018 in [plaats1] .

2.Belangrijke informatie

2.1
De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] .
2.2
[de minderjarige] staat sinds 10 maart 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling geldt tot 10 september 2023.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, heeft op 8 maart 2023 een beslissing genomen op verzoek van de GI. De kinderrechter heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, met ingang van 8 maart 2023 tot 10 september 2023.

4.Het hoger beroep

De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter en komt in hoger beroep. De moeder verzoekt het hof om de beslissing van de kinderrechter te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank, dan wel de beslissing te vernietigen en het verzoek van de GI over de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift van de moeder met bijlagen, binnengekomen op 28 maart 2023;
  • het verweerschrift;
  • een brief met bijlage van de GI van 24 april 2023;
  • een e-mail namens de moeder van 4 mei 2023 met bijlage.
5.2
De zitting bij het hof was op 9 mei 2023. Aanwezig waren:
  • de moeder met mr. R.W. de Gruijl, waarnemend voor mr. De Roo;
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
5.3
De moeder is tijdens de zitting bijgestaan door een tolk in de Portugese taal.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
De kinderrechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b BW).
6.2
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met de beslissing van de kinderrechter. Het hof gaat hierna eerst in op de processuele grief van de moeder en daarna op de inhoudelijke grief.
Proces bij de kinderrechter
6.3
De zitting bij de kinderrechter was op 8 maart 2023. Het verzoekschrift van de GI voor de machtiging uithuisplaatsing is op 7 maart 2023 is binnengekomen bij de griffie van de rechtbank. De moeder voert aan dat zij daardoor niet tijdig is opgeroepen voor de zitting. Ook het procesreglement Civiel Jeugdrecht bepaalt dat de oproeping één tot vier weken voor de zitting moet gebeuren.
6.4
De GI heeft tijdens de zitting meer uitleg gegeven over de gang van zaken bij de rechtbank. Op 1 maart 2023 was de zitting over de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing die de GI aan de moeder heeft gegeven. Op dat moment had de GI al langere tijd ernstige zorgen over [de minderjarige] . De aankondiging van de schriftelijke aanwijzing is al op 24 november 2022 aan de moeder verstuurd. Deze zorgen bleven toenemen, doordat de GI, ondanks vele pogingen, niet met de moeder in contact kwam. De GI hoopte de moeder te zien op de zitting van 1 maart 2023, maar de moeder is daar niet gekomen. Tijdens de zitting heeft de GI de zorgen besproken met de kinderrechter. Daar is ook gesproken over de mogelijkheid om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken. De GI heeft er toen voor gekozen om toch een reguliere machtiging te verzoeken, zodat de moeder zich nog tegen het verzoek kon verweren. De GI heeft op 2 maart 2023 het verzoekschrift en een uitnodiging voor de zitting in het Nederlands en het Portugees per aangetekende post aan de moeder verstuurd.
6.5
Het hof kan zich voorstellen dat de moeder door deze gang van zaken zich nogal overvallen voelt. De advocaat heeft terecht opgemerkt dat het de rechtbank is die partijen moet oproepen voor een zitting. Dat de GI het verzoekschrift eerder aan de moeder heeft gestuurd, betekent niet dat daarmee een redelijke oproeptermijn is gehanteerd.
6.6
Het hof stelt vast dat het hoger beroep onder andere is bedoeld om dit soort fouten te herstellen. In hoger beroep is de moeder wel op tijd opgeroepen voor de zitting en heeft zij voldoende mogelijkheden gehad om zich te verweren tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De onvolkomenheden in de procedure bij de rechtbank zijn daarmee hersteld.
6.7
Het hof verwijst deze zaak niet terug naar de kinderrechter. Als hoger beroep wordt ingesteld tegen een eindbeschikking van de kinderrechter, moet het hof deze zaak in zijn geheel inhoudelijk behandelen. Het hof mag de zaak niet terugverwijzen naar de kinderrechter, die al een keer inhoudelijk over de zaak heeft geoordeeld. Een terugverwijzing zou wel mogelijk zijn als de kinderrechter zich (onterecht) onbevoegd heeft verklaard of vanwege processuele redenen (onterecht) niet toegekomen is aan een inhoudelijke beoordeling. [1] In deze zaak is daar geen sprake van, omdat de kinderrechter de zaak wel inhoudelijk heeft beoordeeld.
Machtiging uithuisplaatsing
6.8
[de minderjarige] is onder toezicht gesteld, omdat er ernstige zorgen over haar waren. Deze zorgen betroffen de hechting van [de minderjarige] en haar spraak- en taalontwikkeling. Daarnaast bracht [de minderjarige] andere kinderen door haar gedrag in gevaar op de peuterspeelzaal.
6.9
Het hof stelt vast dat het niet is gelukt om in het kader van de ondertoezichtstelling deze zorgen weg te nemen, omdat de moeder niet samenwerkt met de GI. De GI heeft sinds het begin van de ondertoezichtstelling geprobeerd om met de moeder in contact te komen, maar de moeder heeft het contact afgehouden. De GI heeft de moeder verschillende brieven gestuurd en regelmatig bij haar aan de deur gestaan. De GI heeft op de zitting verteld dat zij nog steeds geen telefoonnummer van de moeder heeft en haar dus nooit heeft kunnen bellen. Op 24 november 2022 heeft de GI de moeder een vooraankondiging voor een schriftelijke aanwijzing gestuurd die mede als doel had om met de moeder in contact te komen en te blijven. Op 27 januari 2023 is de schriftelijke aanwijzing gegeven. Toen de GI een paar weken later nog steeds geen contact kon krijgen met de moeder, heeft de GI op 16 februari 2023 aangifte gedaan van onttrekking van [de minderjarige] aan het opzicht van degene die het gezag over haar uitoefent. De politie is op 17 februari 2023 op zoek gegaan naar [de minderjarige] en de moeder en heeft hun aangetroffen in het huis van [naam1] , [de minderjarige] ’s halfzus. De politie heeft de moeder nogmaals op het hart gedrukt dat zij zo snel mogelijk contact moest opnemen met de GI. Dit heeft zij niet gedaan.
6.1
Het hof stelt vast dat de GI in de tussentijd steeds meer zorgen kreeg over [de minderjarige] . [de minderjarige] is vanaf 22 november 2022 niet meer op school geweest en ook niet meer bij logopedie. Hoewel de moeder zegt dat [de minderjarige] van school is gestuurd, heeft de GI benadrukt dat de moeder [de minderjarige] van school heeft weggehouden. [de minderjarige] is altijd welkom geweest op school. Doordat [de minderjarige] niet meer op school kwam, had de GI helemaal geen zicht meer op haar. De GI kon daardoor niet meer beoordelen hoe het met [de minderjarige] ging.
6.11
Toen de moeder op 1 maart 2023 niet op de zitting over de schriftelijke aanwijzing kwam, zag de GI geen andere optie meer dan een machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken. Het hof is van oordeel dat de GI in deze situatie terecht heeft gekozen voor een machtiging tot uithuisplaatsing. Tijdens de ondertoezichtstelling is de GI mede verantwoordelijk voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . Op 1 maart 2023 stond [de minderjarige] al bijna een jaar onder toezicht, had de GI nog steeds geen (structureel) contact met de moeder en had de GI al meerdere maanden helemaal geen zicht meer op [de minderjarige] , doordat zij niet meer naar school en naar de logopedie ging, terwijl er nog steeds forse zorgen over haar waren. Onder deze omstandigheden was enkel de ondertoezichtstelling onvoldoende voor de GI om de haar door de rechter opgedragen taak te kunnen uitoefenen en de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] mede te dragen.
6.12
De moeder voert aan dat de GI op 1 maart 2023 nog geen machtiging tot uithuisplaatsing mocht verzoeken, omdat op die dag de schriftelijke aanwijzing pas is bekrachtigd. De moeder vindt dat zij daarom geen kans heeft gehad om een gedragsverandering te laten zien. Het hof merkt echter op dat de moeder die gedragsverandering had kunnen en moeten laten zien toen de schriftelijke aanwijzing werd gegeven. De moeder heeft de vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing in november 2022 al ontvangen en had vanaf dat moment de kans om haar gedrag te veranderen. De bekrachtiging is alleen een bevestiging van de kinderrechter dat de schriftelijke aanwijzing terecht is geweest.
6.13
Het hof stelt vast dat na de uithuisplaatsing is gebleken dat de zorgen die de GI had over [de minderjarige] , terecht waren. [de minderjarige] is onderzocht door [naam2] . De GI had [naam2] gevraagd om samen met [de minderjarige] het levensverhaal van [de minderjarige] te bespreken. Het doel daarvan was om [de minderjarige] meer duidelijkheid te geven over wat zij heeft meegemaakt en over wat zij nu meemaakt. Uit het onderzoek van [naam2] komen zorgelijke signalen naar voren. [de minderjarige] functioneert onder haar leeftijdsniveau en lijkt veel chaos in haar hoofd te ervaren. [de minderjarige] lijkt geen enkel gevoel van basisveiligheid te ervaren. [naam2] heeft het vermoeden dat de complexe thuissituatie bij de moeder deze zorgen heeft veroorzaakt. [naam2] heeft het vermoeden dat in de thuissituatie niet op de behoeftes van [de minderjarige] is afgestemd en dat er onvoldoende structuur en duidelijkheid was. [de minderjarige] is ook onderzocht door [naam3] . [naam3] is een pleegzorgorganisatie die pleegouders en pleegkinderen begeleidt. Uit dat onderzoek blijkt dat [de minderjarige] op haar nieuwe school veel moeite heeft met regels en structuur. Het lijkt alsof [de minderjarige] altijd gewend was dat ze haar eigen gang kon gaan. [de minderjarige] schreeuwt en scheldt door de klas. [de minderjarige] heeft ook moeite om samen te spelen met andere kinderen. Dit kan komen omdat zij zich nog niet goed verstaanbaar kan maken en/of slecht hoort. De leerkracht van [de minderjarige] ziet wel dat haar taalontwikkeling vooruitgaat en dat [de minderjarige] erg muzikaal is.
6.14
De moeder voert aan dat de onderzoeken van [naam2] en [naam3] niet gebruikt kunnen worden om de machtiging tot uithuisplaatsing te onderbouwen, omdat deze onderzoeken pas na de uithuisplaatsing zijn uitgevoerd. Het hof merkt allereerst op dat het hof de situatie beoordeelt op grond van de huidige omstandigheden. Het hof oordeelt niet alleen over het moment dat de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend maar ook over de periode erna. Daarbij komt dat de zorgelijke signalen die [de minderjarige] kort na de uithuisplaatsing heeft laten zien, ook informatie geven over de thuissituatie bij de moeder. Overigens merkt het hof op dat de GI ook niet de mogelijkheid heeft gehad om dit soort onderzoeken voor de uithuisplaatsing te laten doen, omdat de moeder alle samenwerking met de GI heeft geweigerd.
6.15
Ook na de uithuisplaatsing heeft de GI grote moeite om met de moeder in contact te komen. De moeder heeft meerdere gesprekken met de GI afgezegd. De GI heeft voor en ook na de uithuisplaatsing zorgelijke signalen gekregen over de moeder. De moeder is verbaal agressief geweest tegenover medewerkers van de peuterspeelzaal en de school van [de minderjarige] . De GI heeft ook zorgen over de psychische toestand van de moeder. Tijdens een gesprek met de GI op 11 april 2023 kwam de moeder verward over. Zij heeft de GI toen beschuldigd van het verkopen van [de minderjarige] ’s organen. De politie heeft de GI laten weten dat de moeder meerdere keren op het politiebureau is geweest en ook daar een verwarde indruk maakte.
6.16
Het hof is van oordeel dat de moeder – door niet samen te werken met de GI – niet handelt in het belang van [de minderjarige] . Doordat de GI niet in contact komt met de moeder, kan de GI geen contactmomenten met [de minderjarige] opstarten. [de minderjarige] heeft haar moeder daardoor sinds de uithuisplaatsing niet meer gezien. Ook heeft de moeder niet op het verzoek van de GI gereageerd om persoonlijke spullen voor [de minderjarige] af te geven. Dat is allemaal heel verdrietig voor [de minderjarige] en niet in haar belang. De GI heeft verteld dat [de minderjarige] en de moeder een heel sterke band hebben en dat [de minderjarige] haar moeder enorm mist. Op de zitting heeft de moeder duidelijk kenbaar gemaakt dat zij ook veel van [de minderjarige] houdt en haar ook erg mist.
6.15
Om de hiervoor genoemde redenen is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was en nog steeds noodzakelijk is. Het hof wijst de verzoeken van de moeder af en bekrachtigt de bestreden beschikking.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 8 maart 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Hamer, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en H. Phaff, in samenwerking met mr. L.M. de Wit, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2023.

Voetnoten

1.HR 11 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0857. Zie ook HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:96 en HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:97.