In deze zaak heeft de gemeente Het Hogeland hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 16 december 2022 het ontbindingsverzoek van de gemeente heeft afgewezen. De gemeente verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, die bij de gemeente voor onbepaalde tijd in dienst is, op basis van ernstig verwijtbaar handelen. De werknemer had, ondanks een eerdere officiële waarschuwing, de dienstauto vaak gebruikt voor ritten naar plaatsen waar hij volgens de gemeente niet hoefde te zijn. De kantonrechter oordeelde dat de gemeente onvoldoende bewijs had geleverd voor de verwijten aan de werknemer en dat het verzoek tot ontbinding daarom niet kon worden toegewezen.
In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof concludeert dat de kantonrechter terecht het ontbindingsverzoek heeft afgewezen. De gemeente heeft niet aangetoond dat de werknemer verwijtbaar heeft gehandeld. Het hof wijst erop dat de gemeente de werknemer in feite vrij heeft gelaten in het bepalen van zijn werkzaamheden en dat er onvoldoende bewijs is dat de werknemer zijn dienstauto voor privédoeleinden heeft gebruikt. De gemeente heeft ook niet aangetoond dat de werknemer niet aan zijn taken voldeed. Het hof wijst het verzoek van de gemeente in hoger beroep af en veroordeelt de gemeente in de kosten van het hoger beroep.