ECLI:NL:GHARL:2023:4887

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
200.311.691/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezamenlijk gezag over minderjarige afgewezen in het belang van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind. De vader en moeder hebben een relatie gehad van 19 jaar, die in 2016 is beëindigd. Sindsdien woont de minderjarige bij de moeder. De vader heeft in het verleden een verzoek tot gezamenlijk gezag ingediend, maar dit werd afgewezen door de rechtbank Overijssel. De vader heeft in hoger beroep zes grieven ingediend, waarbij hij verzocht om gezamenlijk gezag. Het hof heeft de situatie van de ouders en de minderjarige zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelt dat het risico te groot is dat de huidige situatie, die naar omstandigheden goed functioneert, verstoord zal worden door gezamenlijk gezag. De moeder heeft momenteel alleen het gezag en het hof acht het in het belang van het kind dat dit zo blijft. De vader heeft een verleden van geweld en verslavingsproblematiek, wat ook invloed heeft op de omgang met de minderjarige. Het hof concludeert dat de ouders momenteel niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de opvoeding van hun kind zonder professionele hulp. Daarom wordt het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.311.691/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 274000)
beschikking van 6 juni 2023
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. L.B. Plantema-Volkers te Zwolle,
en
[verweerster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Overijssel, locatie Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 15 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 2 juni 2022;
- een journaalbericht namens de vader van 21 juni 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 maart 2023 plaatsgevonden. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van zijn begeleider [naam1] (werkzaam bij [naam2] ). Ook de moeder is verschenen. Verder is namens de raad [naam3] verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben gedurende 19 jaar een relatie met elkaar gehad. De relatie is begin 2016 geëindigd. De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014. De vader heeft [de minderjarige] erkend. Sinds het uiteengaan van de ouders woont [de minderjarige] bij de moeder.
3.2
De ouders hebben ook een meerderjarige dochter: [de dochter] , geboren [in] 2000. Toen zij minderjarig was, oefenden de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over haar. [de dochter] woont vanaf haar 15e jaar bij de vader.
3.3
De moeder heeft een nieuwe relatie. Tijdens de procedure in eerste aanleg woonde deze partner in België. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat haar partner nu bij haar in Nederland woont.
3.4
In 2019 heeft de vader een verzoek tot gezamenlijk gezag en tot het vaststellen van een omgangsregeling ingediend. De moeder heeft destijds verzocht haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar België te verhuizen.
Naar aanleiding van deze verzoeken heeft er een onderzoek door de raad plaatsgevonden. In zijn rapport van 24 april 2020 heeft de raad geadviseerd de beslissing op de verzoeken van de ouders aan te houden voor een periode van zes maanden om de ouders de gelegenheid te geven in de tussenliggende periode middels een ondertoezichtstelling tot samenwerking te komen. De raad heeft in datzelfde rapport de kinderrechter verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de periode van zes maanden.
De raad heeft in zijn (aanvullend) briefrapport van 19 november 2020 geadviseerd het verzoek van de vader tot (zo leest het hof) gezamenlijk gezag af te wijzen.
Met betrekking tot de omgangsregeling heeft de raad geadviseerd een regeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] een weekend per twee weken en elke woensdagmiddag bij de vader verblijft.
De raad heeft zich onthouden van advies met betrekking tot een verhuizing, omdat de moeder niet langer wilde verhuizen naar België.
De vader heeft naar aanleiding van dit advies zijn verzoek met betrekking tot het gezag tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 6 oktober 2020 ingetrokken. De moeder heeft haar verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing niet ingetrokken, maar wel verklaard dat zij om haar moverende redenen niet meer van plan is naar België te verhuizen. De rechtbank heeft vervolgens bij beschikking van 17 december 2020 overwogen dat de moeder gelet op haar verklaring geen belang meer heeft bij een beslissing op haar verzoek. Verder heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige] eenmaal in de 14 dagen een weekend van vrijdagmiddag 16.00 uur tot zondagmiddag 16.00 uur en elke week op woensdagmiddag na school bij de vader verblijft.
3.5
Van 28 mei 2020 tot 28 januari 2022 is sprake geweest van een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] .
3.6
Bij beschikking van 17 januari 2022 heeft de rechtbank de volgende omgang- en informatieregeling vastgesteld:
- [de minderjarige] en de vader hebben iedere woensdag omgang uit school tot 18:45 uur (wisselmoment bij [naam4] );
- [de minderjarige] en de vader hebben in de oneven weken omgang van vrijdag uit school tot en met zondag 16:00 uur (wisselmoment bij het station), met dien verstande dat de moeder ervoor zorgt dat [de minderjarige] op de betreffende vrijdagen met de fiets en met zijn spullen naar school gaat en de vader vervolgens [de minderjarige] met de fiets en met zijn spullen uit school haalt;
- indien er studiedagen of feestdagen aansluitend aan het omgangsweekend zijn, dan wordt het omgangsweekend verlengd tot maandag 16:00 uur (wisselmoment bij [naam4] );
- in afwijking van het vorenstaande heeft [de minderjarige] gedurende de zomervakantie in de oneven weken omgang met de vader van vrijdag 16:00 uur tot woensdag 16:00 uur (wisselmoment bij het station). De omgang kan gedurende de zomervakantie met twee dagen worden uitgebreid, in die zin dat [de minderjarige] omgang met de vader heeft van woensdag 16:00 uur (in plaats van vrijdag 16:00 uur) tot de daarop volgende woensdag 16:00 uur, met als voorwaarde dat beide ouders met deze uitbreiding instemmen;
- [de minderjarige] mag met Oud en Nieuw kiezen bij wie hij wil zijn. Zijn keuze moet uiterlijk op
1 december van het betreffende jaar bij beide ouders bekend zijn;
- de moeder dient de vader op alle levensgebieden te informeren zodat de vader op de hoogte is van de ontwikkeling van [de minderjarige] (school, medische maar ook sociaal-emotionele zaken die over de ontwikkeling van [de minderjarige] gaan).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het verzoek van de vader om te bepalen dat de ouders in het vervolg gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] zullen worden belast, afgewezen.
4.2
De vader komt met zes grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. De grieven zien op de beslissing over het ouderlijk gezag. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking (zo begrijpt het hof) in zoverre te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader samen met de moeder wordt belast met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] .
4.3
De moeder heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd en het hof verzocht (zakelijk weergegeven) de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Voor zover de vader in zijn beroepschrift een aanvullend raadsonderzoek heeft verzocht, ziet het hof hier geen reden toe. Het hof acht zich mede op grond van de eerdere rapporten van de raad en het advies van de raad ter zitting voldoende geïnformeerd om een beslissing te nemen op het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag.
5.3
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk gezag hebben over hun kind(eren). Slechts in uitzonderingssituaties, zoals hiervoor genoemd onder artikel 1:253c lid 2 onder a en onder b BW, kan de rechter besluiten om het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen. Het hof ziet, evenals de rechtbank, aanleiding om in dit geval af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind(eren) uitoefenen.
5.4
Het hof begrijpt dat de vader een gelijkwaardige positie als ouder wil hebben, maar bij de te nemen beslissing staat het belang van [de minderjarige] voorop. Naar het oordeel van het hof is het op dit moment in zijn belang noodzakelijk dat de moeder alleen het ouderlijk gezag blijft uitoefenen.
Ondanks de problematiek tussen de ouders is er op dit moment sprake van een situatie die naar omstandigheden werkt voor de ouders en in die zin rust geeft, ook voor [de minderjarige] . De omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader wordt naar behoren uitgevoerd en verloopt goed. Ook met betrekking tot de informatieregeling hebben de ouders een manier gevonden die voor hen werkt. Mede gelet op de omstandigheid dat de moeder uit angst voor bedreigingen van de vader hem zo minimaal mogelijk informeert, heeft zij ermee ingestemd dat de vader – hoewel hij geen gezag heeft – zelf naar oudergesprekken op school gaat en de informatie op de app van de school kan inzien. Het hof acht het risico te groot dat wanneer de ouders nu gezamenlijk met het ouderlijk gezag worden belast, deze huidige situatie, waarbij de omgang en de informatievoorziening goed genoeg verlopen, verstoord wordt. Daarbij komt dat het hof, anders dan de vader heeft aangevoerd, niet is gebleken dat de moeder misbruik maakt van haar gezag of haar gezag niet altijd goed uitoefent.
5.5
Het hof neemt bij zijn oordeel ook het volgende in aanmerking. De vader heeft een turbulent verleden, waarbij er sprake is geweest van (fysiek en verbaal) geweld. Het verbale geweld was niet alleen gericht naar de moeder maar ook naar instanties: de vader is niet altijd in staat geweest op een fatsoenlijke manier met instanties in gesprek te gaan. Bovendien kampt de vader met ernstige verslavingsproblematiek. Dit heeft ook gevolgen voor de omgang met [de minderjarige] : doordat de vader maximaal vijf dagen zonder verdovende middelen kan, kan [de minderjarige] niet langer dan vijf achtereenvolgende dagen bij de vader verblijven. De vader krijgt op dit moment hulp van [naam2] , maar heeft, mede gelet op zijn middelengebruik, intensievere hulp van [naam5] geregeld. Hij zal de komende tijd met behulp van [naam5] aan de slag gaan om zijn middelengebruik te stoppen.
Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] , niet alleen voor de omgang maar ook voor de verstandhouding en de communicatie tussen de ouders, dat de vader zich eerst met behulp van [naam5] tot het uiterste gaat inspannen om zijn eigen problematiek aan te pakken. Het hof spreekt de hoop uit dat wanneer de vader zijn hulpverleningstraject bij [naam5] met positief resultaat heeft afgerond, de verstandhouding tussen de ouders ook weer kan verbeteren en er weer een mogelijkheid ontstaat dat de ouders samen kunnen overleggen en beslissingen kunnen nemen over gezagskwesties ten aanzien van [de minderjarige] .
5.6
Op dit moment acht het hof de ouders onvoldoende in staat om (zonder hulp van professionals) beslissingen over [de minderjarige] in gezamenlijk overleg te nemen, althans afspraken te maken over situaties die zich rond [de minderjarige] kunnen voordoen, zodanig dat [de minderjarige] niet nog meer klem of verloren raakt tussen de ouders dan hij nu mogelijk al zit.
5.7
Daarbij komt dat de reden voor de vader voor het indienen van zijn verzoek tot gezamenlijk gezag met name was gelegen in de omstandigheid dat hij vreesde dat de moeder met [de minderjarige] naar haar partner in België (of ergens anders naartoe) zou verhuizen en hij geen omgang meer zou kunnen hebben met [de minderjarige] . Voor die vrees lijkt op dit moment geen grond meer. De moeder woont nog altijd in Nederland. Ter zitting heeft zij verklaard dat haar partner nu bij haar woont en dat zij niet voornemens is naar België te verhuizen. Voor zover een mogelijke verhuizing een reden zou kunnen vormen voor gezamenlijk gezag, is hier op dit moment geen reden meer voor. Het hof geeft de moeder wel mee om – als ze in de toekomst toch zou willen verhuizen en alleen het ouderlijk gezag heeft – de vader te betrekken bij haar verhuisplannen, omdat een verhuizing grote gevolgen kan hebben voor het contact tussen de vader en [de minderjarige] . Bovendien heeft de Hoge Raad in zijn uitspraak van 15 oktober 2021 onder rechtsoverweging 3.1.4 het volgende bepaald: “Opmerking verdient dat ook bij eenhoofdig gezag een grondslag bestaat om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (artikel 1:247 lid 3 BW). Op grond van artikel 8 EVRM is de rechter in zodanig geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen, dan wel een bevel aan deze om terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn. (…)” [1]
5.8
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag over [de minderjarige] moet worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 15 maart 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, A.P. de Jong-de Goede en E.F. Groot, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 6 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Hoge Raad 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1513