Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
die hoger beroep heeft ingesteld
en die bij de rechtbank optrad als verweerster
hierna: BKR
advocaat: mr. H.H. de Vries
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en die bij de rechtbank optrad als verzoeker
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. M. de Boorder.
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.2. De motivering van de beslissing
Het primaire verzoek heeft de rechtbank afgewezen en het subsidiaire verzoek is toegewezen. BKR is bevolen binnen vijf dagen na betekening van de beschikking de door haar geregistreerde bijzonderheidscoderingen bij de kredietovereenkomsten 1, 3 en 4 (aangegaan met ICS, Santander en ABN AMRO) in het CKI van BKR op naam van [geïntimeerde] te (doen) verwijderen.
In hoger beroep zijn alleen de onderstaande drie registraties nog van belang.
Bijzonderheidscodering A2 - 12-3-2018
Finance B.V.
Bijzonderheidscodering A2 - 5-12-2015
Bijzonderheidscodering A3 - 27-12-2019
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Daarnaast heeft [geïntimeerde] het hof in hoger beroep verzocht BKR te veroordelen tot verwijdering en verwijderd houden van alle (bijzonderheids)codering(en) op naam van [geïntimeerde] van de kredieten 1, 3 en 4 bij ICS, Santander en ABN AMRO, met dien verstande dat de huidige (bijzonderheids)codering(en) wordt/worden verwijderd en er geen enkele nieuwe (bijzonderheids)codering(en) op deze kredieten geplaatst mogen worden. [geïntimeerde] heeft ook om veroordeling van BKR in de proceskosten van beide instanties verzocht. Verder had [geïntimeerde] verzocht de beschikking van 14 januari 2022 uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dat verzoek is door het hof in de hiervoor genoemde beschikking van 30 augustus 2022 toegewezen.
Verder overweegt het hof dat het geen aanleiding ziet om BKR toe te staan, zoals verzocht in het uitstelverzoek van 9 februari 2023, zich bij akte nader uit te laten over het wetsvoorstel. Het hof dient het verzoek tot verwijdering te beoordelen naar het recht zoals dat nu is.
(…) f. de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, (…).”
“(…) De verwerkingsverantwoordelijke staakt de verwerking van persoonsgegevens tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene of die verband houden met de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.”
BKR heeft aangevoerd dat sprake is van ketenverantwoordelijkheid en dat zij om die reden zelf slechts een beperkte uitvoerende verantwoordelijkheid heeft. Haar verantwoordelijkheid is volgens haar beperkt tot het waarborgen van de volledigheid, de accuraatheid en beschikbaarheid van de kredietgegevens in het CKI (in die zin dat de kredietgegevens in het CKI worden weergegeven zoals kredietaanbieders die op doorlopende basis aanleveren overeenkomstig het daadwerkelijke verloop van de kredietovereenkomsten) en strekt zich niet uit tot de rechtmatigheidstoets van de verwerking van de persoonsgegevens in het CKI.
Het hof volgt BKR hier niet in. Ook als sprake is van ketenverantwoordelijkheid, is BKR verwerkingsverantwoordelijke voor de gegevens zoals weergegeven in het CKI. BKR en de kredietaanbieders zijn ieder afzonderlijk verantwoordelijk voor het geheel van de verwerking van persoonsgegevens in het CKI en dus de registratie van achterstands- en bijzonderheidscoderingen. De kredietaanbieders hebben onderling afgesproken dat zij een deel van hun taken, namelijk het beheer van het stelsel van kredietregistratie in het CKI, bij BKR onderbrengen. De kredietaanbieders beoordelen bij het verstrekken en verhogen van kredieten de kredietwaardigheid van consumenten. Dit ontslaat de kredietaanbieders en BKR echter niet van de verantwoordelijkheid die zij ieder voor zich hebben voor een juiste en accurate verwerking van persoonsgegevens in het CKI. Bij deze constructie kan ook niet worden gezegd dat sprake is van bewerkingen die eerder in de verwerkingsketen plaatsvinden en waarvan BKR niet (mede) het doel en de middelen vaststelt. Indien een betrokkene bezwaren heeft tegen de verwerking van persoonsgegevens in het CKI, kan hij zijn rechten met betrekking tot en jegens iedere verwerkingsverantwoordelijke, en dus ook jegens BKR, uitoefenen. Een beperkte verwerkingsverantwoordelijkheid aan de zijde van BKR is niet aan de orde en past niet in het systeem van de AVG. BKR is (mede) voor het geheel van de verwerking van de persoonsgegevens in het CKI verantwoordelijk.
BKR heeft zich nog beroepen op een recent arrest van het Hof van Justitie van de EU van 8 december 2022, maar dit kan haar ook niet baten. [2] Het Hof van Justitie overwoog in die zaak dat de last aangaande de verwerking van persoonsgegevens die de exploitant van een zoekmachine zou worden opgelegd verder zou gaan dan redelijkerwijs van de exploitant verwacht kon worden in het licht van haar verantwoordelijkheden, bevoegdheden en mogelijkheden. In het geval van BKR is daar geen sprake van. Integendeel, van BKR kan juist gelet op haar verantwoordelijkheden, bevoegdheden en mogelijkheden verlangd worden dat zij als verwerkingsverantwoordelijke zich over een bezwaar of verwijderingsverzoek buigt, omdat de gegrondheid van het bezwaar of een toewijzing van het verzoek ertoe kan leiden dat de door BKR verwerkte persoonsgegevens in het CKI niet in stand kunnen worden gelaten. Anders dan bij de exploitant van een zoekmachine het geval is, kan BKR zich tot de kredietaanbieders wenden om meer informatie te verkrijgen voor de beoordeling van tot haar gerichte bezwaren en verzoeken, zoals hieronder nader wordt uiteengezet. BKR is in zoverre dan ook niet vergelijkbaar met een exploitant van een zoekmachine.
Het betoog dat het beginsel van minimale gegevensverwerking zich tegen het beoordelen van het bezwaar of verzoek verzet, gaat ook niet op. De relevante gegevens die BKR van de kredietaanbieder ontvangt om het bezwaar of verzoek te kunnen beoordelen, zijn namelijk al verwerkt door de kredietaanbieder. Het levert een beperktere verdere verwerking van persoonsgegevens op die enkel wordt gebruikt om het bezwaar of verzoek van de betrokkene te beoordelen. Het opvragen van die informatie bij de kredietaanbieders past bij de positie die BKR ten opzichte van de kredietaanbieders heeft ingenomen. Er is geen strijd met het beginsel van minimale gegevensverwerking, zoals bedoeld in artikel 5 AVG.
Belangenafweging2.14. Het hof komt nu toe aan de beoordeling van het verwijderingsverzoek. BKR heeft in de tweede grief aangevoerd dat zij zich niet kan vinden in het oordeel van de rechtbank dat er geen dwingende gerechtvaardigde gronden aanwezig zijn om het door [geïntimeerde] gedane verzoek om verwijdering van de bijzonderheidscoderingen af te wijzen. Zoals eerder in deze beschikking benoemd kan een betrokkene op grond van artikel 21 AVG bezwaar maken tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens en op grond van artikel 17 AVG verzoeken om verwijdering van zijn persoonsgegevens. Het is aan BKR als verwerkingsverantwoordelijke om aan te tonen dat haar dwingende belangen zwaarder wegen dan de belangen, grondrechten of fundamentele vrijheden van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] noemt als reden van zijn bezwaar dat hij hulp heeft voor de bij hem gediagnosticeerde autisme-stoornis, die in het verleden tot het maken van schulden had geleid. Verder heeft hij budgetcoaching ontvangen en is dit begeleidingstraject met goed gevolg afgesloten, terwijl hij een akkoord heeft getroffen met zijn (overige) schuldeisers. Zijn situatie is inmiddels stabiel en als zelfstandig ondernemer geniet hij een goed inkomen. Hij heeft geen nieuwe privé-schulden gemaakt. De coderingen in het CKI belemmeren hem echter bij het kopen van een tiny house. Ook wenst [geïntimeerde] te investeren in zijn onderneming. Hij wil een financiering krijgen voor zijn onderneming om zo zijn onderneming verder te laten groeien. Vanwege de handhaving van de bijzonderheidscoderingen is het kopen van een tiny house tot op heden niet gelukt en heeft hij enkel een beperkte zakelijke financiering kunnen krijgen tegen een hoge rente.