Uitspraak
Bolkesteijn,
Knipscheer,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een geschil tussen Bolkesteijn Rail B.V. en Knipscheer Infrastructuur B.V. over de betaling van facturen voor bestratingswerkzaamheden die Bolkesteijn heeft uitgevoerd als onderaannemer voor Knipscheer. Knipscheer heeft slechts een deel van de facturen voldaan en weigerde het resterende bedrag te betalen, omdat zij van mening was dat Bolkesteijn onjuiste berekeningen had gemaakt van de gewerkte uren en de kosten. De zaak is behandeld in hoger beroep na een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die een deel van de vorderingen van Bolkesteijn had toegewezen.
De procedure bij het hof begon met een mondelinge behandeling op 22 december 2022, waarna partijen het hof vroegen om opnieuw arrest te wijzen. Bolkesteijn had in totaal € 137.302,44 gefactureerd, maar Knipscheer had slechts € 100.000 betaald. Bolkesteijn vorderde in eerste instantie € 38.466,93, maar de rechtbank kende een bedrag van € 30.396,19 toe. In het hoger beroep heeft Bolkesteijn haar vordering verminderd, maar Knipscheer heeft de afwijzing van de vorderingen bestreden.
Het hof heeft de bezwaren van Knipscheer tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank thematisch besproken. Het hof oordeelde dat de afrekening van gewerkte uren op basis van dagtarieven of uurtarieven moest plaatsvinden, en dat Knipscheer niet kon volhouden dat pauze-uren niet in rekening mochten worden gebracht. Het hof heeft ook de vorderingen van Bolkesteijn voor hotel- en reisuren beoordeeld en uiteindelijk geoordeeld dat Bolkesteijn recht had op een hoofdsom van € 35.702,19, te vermeerderen met wettelijke rente. Knipscheer werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.