ECLI:NL:GHARL:2023:465

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
200.303.624/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van facturen voor bestratingswerkzaamheden tussen hoofdaannemer en onderaannemer

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Bolkesteijn Rail B.V. en Knipscheer Infrastructuur B.V. over de betaling van facturen voor bestratingswerkzaamheden die Bolkesteijn heeft uitgevoerd als onderaannemer voor Knipscheer. Knipscheer heeft slechts een deel van de facturen voldaan en weigerde het resterende bedrag te betalen, omdat zij van mening was dat Bolkesteijn onjuiste berekeningen had gemaakt van de gewerkte uren en de kosten. De zaak is behandeld in hoger beroep na een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die een deel van de vorderingen van Bolkesteijn had toegewezen.

De procedure bij het hof begon met een mondelinge behandeling op 22 december 2022, waarna partijen het hof vroegen om opnieuw arrest te wijzen. Bolkesteijn had in totaal € 137.302,44 gefactureerd, maar Knipscheer had slechts € 100.000 betaald. Bolkesteijn vorderde in eerste instantie € 38.466,93, maar de rechtbank kende een bedrag van € 30.396,19 toe. In het hoger beroep heeft Bolkesteijn haar vordering verminderd, maar Knipscheer heeft de afwijzing van de vorderingen bestreden.

Het hof heeft de bezwaren van Knipscheer tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank thematisch besproken. Het hof oordeelde dat de afrekening van gewerkte uren op basis van dagtarieven of uurtarieven moest plaatsvinden, en dat Knipscheer niet kon volhouden dat pauze-uren niet in rekening mochten worden gebracht. Het hof heeft ook de vorderingen van Bolkesteijn voor hotel- en reisuren beoordeeld en uiteindelijk geoordeeld dat Bolkesteijn recht had op een hoofdsom van € 35.702,19, te vermeerderen met wettelijke rente. Knipscheer werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.303.624/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 508531)
arrest van 17 januari 2023
in de zaak van
Bolkesteijn Rail B.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
Bolkesteijn,
advocaat: mr. S.P. Dalmolen, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen
Knipscheer Infrastuctuur B.V.,
gevestigd te Almere,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
Knipscheer,
advocaat: mr. J.M.P. Blom, die kantoor houdt te Lelystad.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 4 oktober 2022 heeft op 22 december 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Bolkesteijn heeft bestratingswerkzaamheden voor Knipscheer uitgevoerd. Knipscheer heeft de facturen voor dat werk slechts gedeeltelijk betaald. Zij heeft geweigerd het restant te voldoen, omdat Bolkesteijn zou zijn uitgegaan van onjuiste berekening van de uren waarop is gewerkt en waarop materieel is ingezet, en ook van de overeengekomen vergoedingen. Dat geschil heeft de volgende achtergrond.
2.2
Knipscheer was aannemer van project De Entree in de buurt van het Centraal Station Amsterdam. Partijen hebben eind 2019 gesproken over de mogelijkheid dat Bolkesteijn de noodzakelijke bestratingswerkzaamheden zelfstandig zou aannemen, maar uiteindelijk is gekozen voor onderaanneming door Bolkesteijn. Partijen hebben dat ‘werk op regiebasis’ genoemd.
2.3
Bolkesteijn heeft Knipscheer op 13 januari 2020 een tarievenlijst voor regiewerk gestuurd. Daarna heeft Bolkesteijn op 19 februari 2020 een voorstel aan Knipscheer gestuurd. Dat voorstel bevatte een kostenraming en een weekplanning, die samen een schematisch overzicht gaven van de geplande inzet van medewerkers en machines en de daaraan verbonden kosten. Bij de berekening van die kosten is steeds uitgegaan van een uurtarief en 12 gewerkte uren per man per etmaal.
2.4
Knipscheer heeft op 21 februari 2020 een aantal aanpassingen op het voorstel van Bolkesteijn doorgevoerd, waarna Bolkesteijn op 2 maart 2020 een nieuw voorstel deed. Daarin werd het volgende begroot:
- het aantal uren dat voor medewerkers en materieel per dag in rekening zou worden
gebracht,
- de te berekenen uurtarieven,
- een dagelijkse onkostenvergoeding voor twintig personen maal vier diensten in week 11
van 2020,
- de hotelkosten voor tien kamers maal vijf nachten in week 11 van 2020,
- de reiskosten voor medewerkers in week 12 en week 13.
2.5
Bolkesteijn heeft in het voorstel meegedeeld dat de uren een raming zijn en dat de eindafrekening naar ingezette uren zou plaatsvinden.
2.6
Bolkesteijn is op 2 maart 2020 begonnen met de werkzaamheden. Knipscheer heeft niet meer schriftelijk gereageerd op de in 2.4 vermelde e-mail van die datum. Partijen hebben ook geen schriftelijke afspraken vastgelegd over de voorwaarden voor de uitvoering van de opdracht.
2.7
In gezamenlijk overleg heeft Bolkesteijn ook in week 14 van 2020 nog werkzaamheden verricht. Dat werk was niet voorzien in het voorstel van 2 maart 2020.
2.8
Bolkesteijn heeft Knipscheer na afronding van de werkzaamheden per week facturen gestuurd voor in totaal € 137.302,44. Knipscheer heeft na verloop van enige tijd, in twee gelijke termijnen, € 100.000 betaald en de verstuurde facturen dus deels onbetaald gelaten. In e-mails van 8 en 14 mei 2020 heeft zij toegelicht waarom zij het niet eens was met diverse posten op de facturen van Bolkesteijn.
2.9
Omdat partijen onderling niet tot overeenstemming konden komen, heeft Bolkesteijn bij de rechtbank betaling gevorderd van € 38.466,93 (inclusief buitengerechtelijke kosten), vermeerderd met daarover berekende rente. De rechtbank heeft deze vorderingen tot een hoofdsom van € 30.396,19 toegewezen, met rente en kosten.
2.1
De bedoeling van het hoger beroep van Bolkesteijn is dat het afgewezen deel van haar vorderingen alsnog wordt toegewezen. Daarbij is de vordering in de memorie van grieven wel verminderd met € 393,75. In de memorie van antwoord in incidenteel appel merkt Bolkesteijn op dat zij in haar gewijzigde eis ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op betaling van het geheel verschuldigde bedrag, omdat Knipscheer inmiddels heeft voldaan aan het vonnis. Om die reden zegt zij het reeds betaalde bedrag aan hoofdsom van haar vordering te hebben afgetrokken. Zij heeft vervolgens haar primaire vordering opnieuw verminderd, dit maal tot een hoofdsom van € 6.509, subsidiair € 5.190. Ter zitting is naar aanleiding van vragen van het hof daarover toegelicht dat Knipscheer hiermee niet heeft bedoeld haar eis te verminderen: zij handhaaft het standpunt dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd voor zover de vordering is toegewezen en moet worden vernietigd voor zover die is afgewezen. Zij heeft slechts willen constateren dat de toegewezen vordering al is voldaan en dat bekrachtiging van het bestreden vonnis op dat punt niet een nieuwe titel oplevert. Dat standpunt stond daarna niet meer ter discussie.
2.11
Knipscheer is van haar kant ook tegen de beslissing opgekomen, en heeft bepleit dat de vorderingen geheel moeten worden afgewezen. Ook vordert zij dat Bolkesteijn wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen op grond van het bestreden vonnis al is betaald.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal de bezwaren tegen het vonnis hierna thematisch bespreken. De beslissing zal zijn dat het afgewezen deel van de vordering van Bolkesteijn alsnog zal worden toegewezen.
Afrekening van gewerkte uren op basis van dagtarieven of uurtarieven?
3.2
Volgens Knipscheer mogen pauze-uren niet in rekening worden gebracht, omdat is afgesproken dat het werk op regiebasis zou worden uitgevoerd. Dat blijkt volgens haar ook uit de kostenraming, die afsluit met de opmerking dat de definitieve eindafrekening zal plaatsvinden naar ‘ingezette uren’.
3.3
Net zomin als de rechtbank volgt het hof Knipscheer in dit verweer. Vast staat namelijk dat regiewerk achteraf en per eenheid wordt afgerekend. Het kan daarbij zowel gaan om afrekening op basis van uurtarieven als op basis van dagprijzen. Het laatste is gebruikelijk bij zogenaamd railwerk, waarbij onder tijdsdruk continu in ploegendiensten aan een spoor wordt gewerkt.
3.4
In dit geval was niet in strikte zin sprake van railwerk, maar de planning stond wel onder tijdsdruk, omdat onder meer aan de tramrails werd gewerkt. Net als bij railwerk gebeurde dat met de inzet van dag- en nachtploegen van telkens 12 uur. De planning van dit werk is ook als zodanig gepresenteerd, van een gedetailleerde financiële onderbouwing voorzien en door partijen overeengekomen. Het enkele feit dat daarbij uurtarieven zijn vermeld en dat op basis van ‘ingezette uren’ zou worden afgerekend, rechtvaardigt dan niet de veronderstelling dat - in weerwil daarvan - bij de eindafrekening van deze planning zou worden afgerekend op basis van werkelijk gemaakte uren, en niet op basis van telkens 12 uur maal het toepasselijke uurtarief. Er zijn geen andere omstandigheden aangevoerd waar Knipscheer dat vertrouwen wel aan had kunnen ontlenen. Dat in het verleden op andere projecten met een zustermaatschappij van Bolkesteijn op basis van feitelijk gewerkte uren zou zijn afgerekend (wat overigens wordt bestreden), is op zichzelf niet een dergelijke omstandigheid. Het stond partijen immers vrij bij dit project andere afspraken te maken.
Afrekening van de dieplader en bestratingsklemmen op basis van een forfaitair tarief?
3.5
Knipscheer heeft een met het voorgaande vergelijkbaar verweer gevoerd met betrekking tot de kosten die in rekening zijn gebracht voor de ingezette dieplader. Volgens haar had de rechtbank moeten uitgaan van recht op vergoeding van de daadwerkelijke inzet van dit materieel (zogenoemde netto uren afvoer). Ook voor de inzet van bestratingsklemmen zou teveel in rekening zijn gebracht - opnieuw: omdat die niet steeds zijn ingezet.
3.6
Ook dit verweer verwerpt het hof. Niet bestreden is, dat dit materieel voor het werk beschikbaar is gehouden gedurende de uren die daarvoor in rekening zijn gebracht. De in rekening te brengen uren stonden net als de werkuren in de offerte vermeld en Bolkesteijn heeft met urenlijsten de inzet van de dieplader onderbouwd. Het verweer dat slechts de uren in rekening zouden kunnen worden gebracht waarin dit materieel feitelijk is ingezet (wat de dieplader betreft: de tijd dat deze materieel heeft afgevoerd), is dan zonder verdere onderbouwing onvoldoende. Dergelijke onderbouwing ontbreekt. Voor de in rekening gebrachte klemmen geldt meer specifiek dat (uiteindelijk) onbestreden is gebleven dat de bandenklem waarover door Knipscheer wordt geklaagd, bedoeld was voor de Takeuchi en niet voor de Knikmops 250, waarvan Knipscheer heeft erkend dat deze in week 13 is ingezet. Daarmee heeft Knipscheer haar verweer dat in week 13 maar één kraan aanwezig was onvoldoende feitelijk onderbouwd.
De afrekening van hotelkosten (week 11)
3.7
Bolkesteijn heeft een forfaitair bedrag van € 5.500 gevorderd voor hotelkosten. De rechtbank heeft die vordering afgewezen, omdat zij uitsluitend aanspraak kon maken op daadwerkelijk gemaakte kosten, en niet is bewezen dat die kosten zijn gemaakt.
3.8
Het hof constateert dat Bolkesteijn in de inleidende dagvaarding heeft opgemerkt dat in week 11 slechts nog een vergoeding is opgenomen voor werkelijk te maken hotelkosten. Net als de rechtbank neemt het hof daarom niet aan dat ook hiervoor een forfaitair bedrag is afgesproken. Anders dan bij de rechtbank, zijn de feitelijke hotelkosten inmiddels echter wel onderbouwd. Deze belopen in totaal € 4.299,15 - € 118,15 (aan in rekening gebrachte versnaperingen) = € 4.181,-. Daarvan zal het hof uitgaan. De suggestie van Knipscheer dat van de werknemers kon worden verlangd dat zij met vier man een kamer voor twee personen zouden delen, verwerpt het hof, omdat een dergelijk standpunt getuigt van een onrealistische kijk op wat maatschappelijk gebruikelijk is.
De afrekening van reisuren (weken 12/14)
3.9
Voor de uitvoerders is steeds een urenvergoeding voor reistijd in rekening gebracht op basis van 2,5 uur maal een uurtarief van € 37,50. Deze vordering is door de rechtbank deels toegewezen. Beide partijen komen daartegen op. Bolkestein voert aan dat de berekeningsmethode niet afhankelijk is gesteld van de woonplaats van de werknemer en dat daarom ten onrechte € 1.125 op haar vordering in mindering is gebracht. Knipscheer verdedigt van haar kant dat bij de berekening van reisuren rekening had moeten worden gehouden met (i) het feit dat overnachting goedkoper zou zijn geweest, (ii) een uur reistijd op grond van de toepasselijke cao voor rekening van de werknemer komt en (iii) een deel van de werknemers in Amsterdam woonde (waar het werk werd uitgevoerd) of op de Veluwe, terwijl gerekend is met vervoer vanaf het verder gelegen Hoogeveen.
3.1
Ook het hof gaat er - hier: anders dan Knipscheer - vanuit dat bij de facturering is aangesloten bij de kostenraming die partijen zijn overeengekomen (“Reisuren (vanaf 1 uur per 8 werkuren) (2,5 reisuren PPPD)"). Dit duidt niet op een verrekening van werkelijke reisuren achteraf, maar op een forfaitair bedrag, afhankelijk van het aantal werkuren. Zonder nadere onderbouwing ligt het daarbij niet in de rede dat - op basis van de genoemde forfaitaire bedragen - slechts recht op vergoeding bestaat als daadwerkelijk kosten zijn gemaakt. Daarom heeft de rechtbank deze vordering ten onrecht afgewezen ten aanzien van een uitvoerder die in Amsterdam woonde, waar het werk werd uitgevoerd. Het hof zal dan ook nog € 1.125 extra toewijzen.
3.11
Wat het verweer van Knipscheer voor het overige betreft: de arbeidsrechtelijke relatie tussen Bolkesteijn en de arbeidskrachten die zijn ingezet, is niet van invloed op de afspraken die zij over urenvergoedingen met Knipscheer heeft gemaakt. Dat er goedkopere alternatieven denkbaar zijn, doet aan die afspraken op zichzelf niet af.
De conclusie
3.12
Het hoger beroep van Bolkesteijn slaagt. Toewijsbaar is een hoofdsom van € 35.702,19 (30.396,19 + 4.181 + € 1.125). Het hoger beroep van Knipscheer faalt. Omdat Knipscheer overwegend in het hoger beroep van Bolkesteijn en dat van haarzelf in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland in Lelystad van 25 augustus 2021 voor zover dat onder 4.1 is gewezen en beslist daaromtrent:
veroordeelt Knipscheer tot betaling aan Bolkesteijn van € 35.702,19, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW, te berekenen vanaf 4 mei 2020 tot de dag van volledige betaling,
bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
veroordeelt Knipscheer tot betaling van de volgende proceskosten van Bolkesteijn:
€ 2.204,52 aan procedurele kosten en € 1.967,50 aan salaris van de advocaat van Bolkesteijn (2,5 procespunten x appeltarief I);
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, H. de Hek en M.M. Lorist en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
17 januari 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.