ECLI:NL:GHARL:2023:464

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
200.302.014/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht: Vaststelling van de omvang van de schulden van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de onderlinge draagplicht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om de vaststelling van de omvang van de schulden van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen de vrouw en de man, en de mate waarin zij voor de voldoening daarvan draagplichtig zijn. De vrouw, die in hoger beroep is gegaan, heeft de rechtbank verzocht om het vonnis van 8 september 2021 te vernietigen en de vorderingen van de man in reconventie af te wijzen. De rechtbank had in dat vonnis bepaald dat de vrouw bij helfte moest bijdragen in de schulden van de ontbonden huwelijksgemeenschap ter grootte van € 106.458,50. De vrouw betwist deze draagplicht en stelt dat de man alle schulden op zich heeft genomen, wat door de man wordt betwist. Het hof heeft vastgesteld dat de wettelijke gemeenschap van goederen op 23 juli 2012 is ontbonden en dat partijen in beginsel ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden, tenzij er zeer bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van deze regel wordt afgeweken. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de vrouw ook de helft van de eigenaarslasten van de woning moet dragen, die vanaf 25 oktober 2012 zijn ontstaan. Het hof heeft de vordering van de vrouw om een gebruiksvergoeding te ontvangen afgewezen, omdat de man in de periode dat hij de woning bewoonde, ook de eigenaarslasten heeft betaald. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de vrouw bij helfte moet bijdragen in de schulden van de ontbonden huwelijksgemeenschap van in totaal € 93.716,-, en dat zij de helft moet dragen van de premies voor een spaar-beleggingsverzekering die is verbonden aan de hypothecaire lening. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.302.014/01
zaaknummer rechtbank 513161
arrest van 17 januari 2023
in de zaak van
[appellante] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna de vrouw te noemen,
vertegenwoordigd door mr. S. Meeuwsen, kantoorhoudend te Gorinchem,
tegen
[geïntimeerde] ,
die woont in [woonplaats2] ,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna de man te noemen,
vertegenwoordigd door mr. E.R.J. Helmantel, kantoorhoudend te Dronten.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 26 april 2022 heeft op 5 juli 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De zaak gaat in hoger beroep over de omvang van gemeenschappelijke schulden van partijen en de mate waarin zij, in hun onderlinge verhouding, voor de voldoening daarvan draagplichtig zijn. Ook is in geschil welke financiële gevolgen verbonden zijn aan de omstandigheden dat de man na het uiteengaan van partijen in de voormalige echtelijke woning is blijven wonen en de daaraan verbonden lasten heeft betaald.
2.2.
De rechtbank heeft in het vonnis van 8 september 2021 (het bestreden vonnis) samengevat en voor zover van belang:
in conventie
 als wijze van verdeling van de woning bepaald dat deze woning aan de man wordt toebedeeld, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening(en), en de man veroordeeld om, indien deze voorwaarde vervuld is, de helft van de overwaarde van de woning aan de vrouw te betalen en, voor zover de waarde daarvan niet reeds is meegenomen bij de aflossing van de hypothecaire geldlening(en), de helft van de aan de hypotheek gekoppelde spaar- of beleggings- of verzekeringspolis aan de vrouw te voldoen;
 de man veroordeeld om, als de vrouw niet binnen acht weken na de dag van betekening van dit vonnis is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening(en), mee te werken aan de verkoop van de woning;
(…)
 bepaald dat de eventuele netto-opbrengst van de verkoop van de woning (nadat de kosten van verkoop, inclusief maar niet beperkt tot de (aanloop)kosten van de makelaar, en de hypothecaire schulden zijn afgelost en de kapitaalpolissen zijn uitgekeerd en in mindering op die schulden zijn gebracht) bij helfte over partijen wordt verdeeld;
 de kosten van deze procedure tussen partijen gecompenseerd, in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
In reconventie
 voor recht verklaard dat de vrouw bij helfte dient bij te dragen in de schulden van de
ontbonden huwelijksgemeenschap ter grootte van € 106.458,50;
(…)
 voor recht verklaard dat de vrouw de helft dient te dragen van de eigenaarslasten van de woning vanaf 25 oktober 2012 bestaande uit de hypotheekrente, de levensverzekeringspremie, de spaar-/beleggingspremie, gemeentelijke belastingen (voor zover het geen gebruikerslasten betreffen) en verzekeringen van de woning totdat (…) de woning aan een derde is geleverd;
 de kosten van deze procedure tussen partijen gecompenseerd, in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
In conventie en reconventie
 het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de gegeven verklaringen voor recht, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.3.
De vrouw vordert in hoger beroep om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van de man in reconventie af te wijzen en, na voorwaardelijke wijziging van haar oorspronkelijke eis in conventie, om de man te veroordelen tot betaling van een gebruikersvergoeding, welke dient te worden begroot op de helft van de lasten van de woning, waarin ook de vrouw zou moeten bijdragen, die de man vanaf 25 oktober 2012 tot en met de verdeling heeft voldaan en eventueel nog zal moeten voldoen.

3.Het oordeel van het hof

Rechtsmacht en het toepasselijk recht
3.1.
De vrouw heeft op 12 november 2020 de inleidende dagvaarding in deze zaak uitgebracht. Zij woonde toen, evenals nu, in België, terwijl de man in Nederland woonachtig was en is. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Het geschil betreft de vermogensrechtelijke betrekkingen die, als gevolg van de ontbinding van het huwelijk van partijen, tussen partijen, als gewezen echtgenoten, onderling bestaan (het huwelijksvermogensstelsel). Daarop is de Verordening (EU) 2016/1103 van de raad van de Europese Unie van 24 juni 2016 (de Verordening huwelijksvermogensstelsels; hierna: HuwvermVo) toepasselijk omdat de zaak aanhangig is gemaakt na 29 januari 2019 (art. 69 lid 1 HuwvermVo). Omdat er geen sprake is van een gezamenlijke gewone verblijfplaats in een lidstaat (artikel 6, sub a), is ingevolge artikel 6, sub b, bevoegd de rechter van de lidstaat waar zich de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten bevindt, mits een van hen daar op het tijdstip van aanbrengen nog verblijft. Het hof is van oordeel dat deze situatie zich voordoet, om de redenen als door de rechtbank onder 4.2 van het bestreden vonnis is overwogen, welke redenen het hof hier overneemt en tot de zijne maakt. Partijen hebben verder geen bezwaren geuit tegen de toepassing van het Nederlandse recht door de rechtbank, zodat ook het hof het geschil naar dat recht zal beoordelen.
De wijziging van eis
3.2.
De vrouw heeft haar oorspronkelijke eis in conventie in de memorie van grieven voorwaardelijk gewijzigd als voormeld. De man maakt daartegen bezwaar. Hij stelt dat de vrouw zich in hoger beroep heeft beperkt tot het reconventionele deel van het vonnis in eerste aanleg en dat de vrouw in dat kader geen eis heeft om te vermeerderen. Het hof gaat daaraan voorbij. De omvang van de rechtsstrijd in hoger beroep wordt naar vaste rechtspraak niet alleen omlijnd door de appeldagvaarding, maar ook door de memorie van grieven. In die memorie kan ook de eis nog worden gewijzigd. De vrouw heeft daarom, zoals zij heeft gedaan, in de memorie van grieven het in conventie gewezen deel van het bestreden vonnis in de rechtsstrijd kunnen betrekken en daarbij haar oorspronkelijke vordering kunnen wijzigen. Het hof acht de wijziging niet in strijd met de eisen van een goede procesorde en zal op de vorderingen in de memorie van grieven beslissen.
De feiten
3.3.
Partijen zijn [in] 2003 in wettelijke gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is [in] 2012 ontbonden door inschrijving van de tussen partijen gewezen echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. De wettelijke gemeenschap van goederen waarin partijen zijn gehuwd is ontbonden op 23 juli 2012, de datum waarop de vrouw het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank heeft ingediend.
3.4.
Partijen hebben overleg gehad over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de gemeenschap van goederen. In dat kader heeft:
 M. Boekhoud, werkzaam bij Meeuwsen Van der Pol advocaten, in een brief van 3 juli 2012, namens de vrouw, het volgende aan de man geschreven:
Verdeling
Omdat u in algehele gemeenschap van goederen bent gehuwd, dienen de bezittingen en schulden in beginsel bij helfte te worden verdeeld. Cliënte wenst af te zien van deze verdeling door in beginsel slechts aanspraak te maken op de volgende goederen: (…)
Cliënte kan zich berusten in het feit dat u de overige goederen toegescheiden krijgt.
Ook ten aanzien van de door u gedreven eenmanszaak en het eigendomsrecht van
de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats2] toegescheiden kan zij zich
daarin berusten. Toedeling van de woning aan de man dient te geschieden onder de
opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer de vrouw ontslaat uit haar
hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de hypotheekschuld.
Voorts wenst cliënt te worden gevrijwaard van alle de gemeenschap belastende
schulden. Mocht u hier niet mee akkoord gaan, dan acht cliënte zich vrij om
aanspraak te maken op de helft van de gemeenschapsgoederen, inclusief de woning.
 M. Boekhoud in een brief van 16 juli 2012 aan de man geschreven:
(…)
Vandaag heeft u mij telefonisch gezegd in te stemmen met een echtscheidingsverzoek en het voorstel om de goederen zo te verdelen dat u alle baten en lasten worden toegescheiden, met uitzondering van een aantal goederen. Om deze verdeling helder in een echtscheidingsconvenant op te kunnen nemen, is het van belang om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de financiële situatie van het gezin. Derhalve verzoek ik u wederom om mij onderstaande stukken te doen toekomen per post of per e-mail (…)
 de man bij mail van 25 juli 2012 als volgt geantwoord:
“Geachte heer M. Boekhoud
Hierbij de volgende stukken zoals ik uw had toegezegd
Zoals u ziet is het een aardige kosten plaatje .
(…)
Ik neem de schulden op mij zodat mevrouw [appellante] een schoon vrij nieuw leven kan beginnen.
3.5.
De voormalig echtelijke woning is verkocht en op 13 januari 2022 aan de koper geleverd. Daarbij is de overwaarde, inclusief de waarde van de beleggingspolis, bij helfte tussen partijen verdeeld.
De grieven
3.6.
De vrouw heeft drie grieven opgeworpen tegen het bestreden vonnis. De man stelt dat de eerste grief moet worden gepasseerd omdat onduidelijk is welke tekstdelen in de memorie van grieven daarop betrekking hebben. De man betoogt dat het hem daardoor niet (geheel) duidelijk is waarop die grief betrekking heeft en wat de onderbouwing daarvoor is. Het hof volgt hem daarin niet. Uit het door de vrouw onder 6 en 9 van de memorie van grieven gestelde blijkt voldoende dat de vrouw haar eerste grief richt tegen de door de rechtbank geven verklaring voor recht dat zij bij helfte moet bijdragen in de schulden van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van in totaal € 106.458,50. Zij onderbouwt dat met de stellingen dat zij niet gehouden is om bij te dragen in die schuldenlast omdat de man in de mail van 25 juli 2012 heeft toegezegd dat hij die schulden voor zijn rekening zou nemen en dat die toezegging losstond van de woning. Uit het verweer dat de man tegen dit standpunt heeft gevoerd blijkt dat dit voor de man voldoende duidelijk is geweest.
3.7.
Het hof is, met de man, van oordeel dat de in de mail van 25 juli 2012 gedane toezegging van de man om de schulden voor zijn rekening te nemen onlosmakelijk is verbonden met de afspraken die partijen destijds over de verdeling van de woning hebben gemaakt. Uit de mail van mr. Boekhoud van 3 juli 2012 blijkt namelijk dat de vrouw alleen instemt met toedeling van de woning aan de man wanneer zij zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening en de man alle schulden op zich neemt. Voor het geval de man daar niet mee instemt, geeft de vrouw aan dat zij dan aanspraak zal maken op de helft van de woning. In de mail van 13 juli 2012 vat
mr. Boekhoud dit zo samen dat de man alle baten en lasten van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap toegescheiden krijgt, met uitzondering van enige (inboedel)goederen. De daaropvolgende mail van de man van 25 juli 2012 moet in het licht van die mededelingen worden gelezen en dan blijkt uit die mail dat de man is uitgegaan van de veronderstelling dat hij alle goederen, inclusief de woning, toebedeeld zou krijgen. Dat hij de schulden ook op zich zou nemen wanneer hij de woning niet toebedeeld zou krijgen, en de waarde van de woning bij helfte zou worden verdeeld, volgt daar niet uit. Daarbij komt dat de man, anders dan de vrouw, indertijd geen bijstand had van een advocaat en dat de gemaakte afspraken niet in detail zijn uitgewerkt en/of zijn vastgelegd in een echtscheidingsconvenant. De vrouw heeft onder deze omstandigheden onvoldoende onderbouwd dat de tussen partijen gemaakte afspraken zo moeten worden uitgelegd dat de man de schulden ook op zich zou nemen wanneer de woning niet aan hem zo worden toebedeeld, maar zou worden verkocht en de opbrengst uit die verkoop bij helfte zou worden verdeeld. Partijen zijn dus niet een regeling overeengekomen die afwijkt van het wettelijk regime. Partijen zijn daarom in beginsel gehouden om ieder de helft van de schulden van de ontbonden huwelijksgemeenschap te dragen (artikel 1:100 BW).
3.8.
Grief IIIbetreft de overwegingen van de rechtbank dat de vrouw, wat betreft de schulden, onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van de zeer uitzonderlijke omstandigheden die nodig zijn om af te wijken van artikel 1:100 BW en dat de vrouw bij helfte moet bijdragen in de schulden van de ontbonden huwelijksgemeenschap ter grootte van € 106.458,50.
3.9.
Uit het bestreden vonnis blijkt dat dit schuldbedrag bestaat uit:
  • € 12.742,50 voor een schuld aan [naam1] ;
  • € 9.410,00 voor de aanslag inkomstenbelasting 2009;
  • € 20.000,00 voor de naheffingsaanslag omzetbelasting 2009 en
  • € 64.306,00 voor de naheffingsaanslag omzetbelasting 2010 en 2011.
3.10.
De vrouw vindt dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van een, in de onderlinge verhouding tussen partijen geldende, gelijke draagplicht voor de gemeenschappelijke schulden. Zij stelt daartoe dat uit een rapport van de belastingdienst blijkt dat de man een puinhoop van de administratie heeft gemaakt en dat hij niet heeft voldaan aan de bewaarplicht van zijn administratie. Zij wijst erop dat de belastingdienst dit handelen van de man heeft gekwalificeerd als ‘grove schuld’ en dat dit heeft geleid tot ambtshalve aanslagen. De vrouw vindt dat, mede omdat zij niet degene was die de administratie deed, het handelen van de man haar niet kan worden aangerekend en dat het niet zo kan zijn dat zij de gevolgen hiervan moet dragen. Volgens de vrouw is het daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de man zich jegens haar beroept op een verdeling bij helfte van de belastingschulden. Dan blijft volgens de vrouw over de schuld aan [naam1] . De vrouw stelt dat er in verband met die schuld beslag is gelegd op haar uitkering. Volgens de vrouw blijkt uit de stukken van het beslag dat de schuld aan [naam1] in hoofdsom € 11.899,62 bedraagt en dat er aan rente en kosten € 5.023,72 wordt gevorderd. Verder blijkt daaruit dat op het moment dat beslag werd gelegd de man € 7.751,61 had voldaan, zodat € 9.171,73 zou resteren. De vrouw stelt dat zij dit via het beslag heeft betaald en dat zij daardoor meer dan de helft van de schuld voor haar rekening heeft genomen. Volgens de vrouw heeft zij daarom een verrekenvordering op de man van € 710,06.
3.11.
De man bestrijdt dat het alleen aan hem te wijten is dat de administratie niet goed is bijgehouden. Hij stelt dat hij werkzaamheden als schilder uitoefende en dat de vrouw de administratie deed. Volgens de man hebben partijen op zijn minst genomen gezamenlijk de situatie veroorzaakt. De man vindt dat het dan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wanneer hij deze schulden volledig voor zijn rekening zou moeten nemen.
3.12.
Het hof stelt voorop dat, omdat de wettelijke gemeenschap van goederen op
23 juli 2012 is ontbonden, op de verdeling van die ontbonden huwelijksgemeenschap het vóór 1 januari 2018 geldende artikel 1:100 BW van toepassing is. Uit artikel 1:100 BW (oud) en de op dat artikel betrekking hebbende jurisprudentie vloeit voort dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden van de ontbonden huwelijksgemeenschap, tenzij het in de uitzonderlijke omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man zich jegens de vrouw op de verdeling bij helfte beroept. (o.a. HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1066).
3.13.
De vrouw heeft niet bestreden dat de hiervoor genoemde belastingschulden schulden van de ontbonden gemeenschap zijn, maar zij vindt dat in de interne verhouding tussen partijen alleen de man daarvoor draagplichtig is. Het hof is echter van oordeel dat ook al zou er, ondanks de betwisting door de man, van moeten worden uitgegaan dat de man tijdens het huwelijk de administratie heeft gedaan, de omstandigheden dat de man geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden en die administratie niet gedurende de daarvoor voorgeschreven termijn heeft bewaard, onvoldoende zijn om te oordelen dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken dat wordt afgeweken van een draagplicht bij helfte. Het enkel onzorgvuldig handelen bij het voeren van de administratie is daarvoor onvoldoende. De vrouw zal daarom voor de helft moeten bijdragen in de belastingschulden, die in totaal € 93.716,00 hebben bedragen.
3.14.
De vrouw heeft bescheiden overgelegd ter onderbouwing van haar stelling over de afbetaling van de schuld aan [naam1] . De man heeft in het licht daarvan niet dan wel onvoldoende weerlegd dat de vrouw meer heeft afbetaald op de schuld aan [naam1] dan hij. Het hof houdt het er daarom op dat de man, uit hoofde van regres, de helft van wat de vrouw meer heeft betaald, € 710,06, aan de vrouw verschuldigd is. De vrouw stelt dat zij daardoor een verrekenvordering op de man heeft van € 710,06, maar zij heeft niet, door middel van een vordering of anderszins, aangegeven op welke wijze de verrekening volgens haar moet plaatsvinden. Het hof zal daarom en omdat dit het meest doelmatig voorkomt, voor recht verklaren dat de vrouw voor de helft moet bijdragen in de schulden van de ontbonden huwelijksgemeenschap van in totaal € 93.716,-, met dien verstande dat de vrouw, indien de man ter zake van die schulden een regresvordering op haar mocht hebben, op het door haar alsdan aan de man verschuldigde, uit hoofde van verrekening, een bedrag van € 710,06 in mindering kan brengen.
3.15.
De vrouw heeft ter zitting gesteld dat zij nog andere huwelijkse schulden heeft voldaan, namelijk een schuld aan [naam2] en een schuld die verband houdt met een ziektekostenverzekering, voor in totaal een bedrag van ongeveer € 30.000,-. Het hof zal daarmee geen rekening houden, omdat de man dat heeft bestreden en de vrouw geen stukken heeft overgelegd die haar stelling onderbouwen. Het hof gaat voorbij aan het aanbod van de vrouw om de gestelde betalingen te bewijzen, omdat zij daartoe onvoldoende onderbouwd heeft gesteld en eerder in de gelegenheid is geweest daarop betrekking hebbende stukken te overleggen.
3.16.
De man stelt op zijn beurt dat er nog andere gemeenschapsschulden zijn en dat hij daarop heeft afbetaald. Volgens de man zit hij in een minnelijke schuldsaneringsregeling en is zijn aandeel in de opbrengst uit de verkoop van de woning voor het saneren van die schulden aangewend. Hij verwijst daarbij naar een in eerste aanleg overgelegd overzicht van zijn schulden, maar hij heeft, in het licht van de betwisting door de vrouw, niet onderbouwd dat dit gemeenschapsschulden zijn. Ook zijn geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat op gemeenschapsschulden is afbetaald. De man heeft daardoor onvoldoende onderbouwd dat er tot de ontbonden huwelijksgemeenschap schulden hebben behoord die door hem zijn afbetaald, maar die voor de helft voor rekening van de vrouw moeten komen, dan wel dat er thans naast de hiervoor besproken belastingschulden nog andere gemeenschapsschulden zijn waarvoor de vrouw in de interne verhouding tussen partijen voor de helft draagplichtig is.
3.17.
Grief IIhoudt in dat de rechtbank ten onrechte voor recht heeft verklaard dat de vrouw vanaf 25 oktober 2012 de helft dient te dragen van de eigenaarslasten van de woning bestaande uit de hypotheekrente, de levensverzekeringspremie, de spaar/beleggingspremie, gemeentelijke belastingen (voor zover het geen gebruikerslasten betreffen) en verzekeringen van de woning.
3.18.
De vrouw stelt, zo begrijpt het hof uit de ter zitting gegeven toelichting, dat de man alle lasten verbonden aan de woning voor zijn rekening moet nemen omdat de man het alleengebruik van de woning heeft gehad. Voor zover de vrouw de helft van de lasten moet dragen, is de man voor zijn gebruik een gebruiksvergoeding aan haar verschuldigd, die verrekend moet worden met wat de man eventueel ter zake van de eigenaarslasten van haar te vorderen heeft. Volgens de vrouw heeft de man dan niets meer van haar te vorderen. Mocht voor wat betreft de lasten die een vermogensvermeerdering tot gevolg hebben, zoals aflossingen en spaar/beleggingspremies, anders worden geoordeeld, dan stelt de vrouw dat zij, voor zover de vorderingen van de man niet zijn verjaard, de helft daarvan moet betalen.
3.19.
De man kan zich vinden in de beslissing van de rechtbank. Hij vindt dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de woning langdurig gemeenschappelijk is gebleven en met name met de rol die de vrouw daarbij heeft gespeeld. Volgens de man had er in de afgelopen jaren op diverse momenten tot overdracht of verkoop van de woning kunnen worden gekomen, maar zijn deze gestrand omdat de vrouw met onbekende bestemming naar het buitenland was vertrokken. De man is van mening dat de vrouw hem met het voortgezet gebruik van de woning heeft opgezadeld, waar hij niet vanaf kon omdat zij onbereikbaar was voor de man en ook voor de bank als hypotheekverstrekker. Toen de vrouw uiteindelijk verdeling van de woning verlangde, was de man niet langer in staat de woning over te nemen. De man vindt het daarom redelijk dat de vrouw haar aandeel van de lasten van de echtelijke woning voor haar rekening neemt.
Voor wat betreft de aanspraak die de vrouw maakt op een gebruiksvergoeding, stelt de man dat daarover moet worden beslist op de wijze als is gedaan in de uitspraak van het
Hof `s-Hertogenbosch van 26 mei 2020 (ECLI:NL:GHSHE:2020:1635).
3.20.
Het hof stelt voorop dat ieder van partijen in beginsel de helft van de lasten moet dragen die zijn verbonden aan de eigendom van de woning. Dit volgt uit artikel 3:172 BW, nu daarin is bepaald dat de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandeel moeten bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht. De vrouw heeft niet, dan wel onvoldoende, bestreden dat tot die uitgaven de door de rechtbank genoemde hypotheekrente en eigenaarslasten, inclusief de premies voor een aan de hypothecaire lening verbonden spaar/beleggingsverzekering, behoren. De vrouw zal daarom in beginsel de helft van die lasten aan de man moeten voldoen.
3.21.
De vrouw beroept zich echter op verrekening van een vordering die zij op de man heeft ter zake van het alleengebruik dat de man van de woning heeft gehad. Het hof zal daarom moeten beoordelen of de vrouw een verrekenvordering heeft. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vrouw jegens de man aanspraak kan maken op een gebruiksvergoeding op grond van artikel 3:169 BW. Dit artikel heeft mede tot strekking de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken is van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. De maatstaf die daarbij geldt is die van de redelijkheid en billijkheid, die de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten beheersen. Daarin ligt besloten dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
3.22.
De man stelt dat de vrouw in de periode na de echtscheiding naar het buitenland is vertrokken en dat hij sindsdien onbekend was met haar verblijfsplaats, maar hij heeft, mede omdat ter zitting is gebleken dat in 2016 nog overleg tussen de advocaten van partijen heeft plaatsgevonden over de woning, onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen waaruit volgt dat het aan de vrouw te wijten is geweest dat hij haar verblijfplaats niet heeft kunnen achterhalen. Dat brengt mee dat niet is gebleken dat het de vrouw aangerekend kan worden dat de man de woning niet heeft kunnen overnemen of niet op een eerder moment heeft kunnen verkopen. Het is dan, omdat de man de woning heeft gebruikt en hij van de vrouw verlangt dat zij de helft draagt van de aan die bewoning verbonden eigenaarslasten, redelijk en billijk dat de man over de periode dat hij de woning bewoonde, van
25 oktober 2012 tot 13 januari 2022, een gebruiksvergoeding aan de vrouw voldoet.
Wat betreft de hoogte van de gebruiksvergoeding is het hof van oordeel dat niet kan worden uitgegaan van een percentage van de overwaarde van 0,5% dat in de door de man genoemde uitspraak van het hof ‘s-Hertogenbosch is gehanteerd, omdat het hier gaat over een langere periode waarin de waarde van woningen heeft gefluctueerd, evenals de inkomsten die uit vermogen konden worden verkregen. Het hof is van oordeel dat het redelijk en billijk is om de door de man aan de vrouw verschuldigde gebruiksvergoeding vast te stellen op de helft van de door de man betaalde hypothecaire rente, de eigenaarslasten van de woning en de opstalverzekeringspremie. Wat betreft deze lasten hebben partijen dan, na verrekening, niets meer van elkaar te vorderen. Dat de gebruiksvergoeding ook de helft van de door de man betaalde premies voor een spaar/beleggingsverzekering van € 70,96 per maand moet omvatten heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd en acht het hof ook niet redelijk, omdat de vrouw wel de helft van de in die polis opgebouwde waarde heeft gekregen. De vrouw stelt dat zij in dat geval alleen voor de helft moet bijdragen in de betaalde premies ‘voor zover de vorderingen van de man hieraangaande niet zijn verjaard’. De vrouw heeft daarbij geen expliciet beroep op een verjaringsartikel gedaan en deze stelling ook niet nader toegelicht. Het hof is van oordeel dat, voorzover de vrouw met genoemde woorden een beroep op verjaring heeft willen doen, zij dit onvoldoende onderbouwd heeft gedaan. Het hof komt daardoor, en omdat het hof niet ambtshalve mag onderzoeken of een rechtsvordering door verjaring is tenietgegaan, aan de beoordeling van de vraag of de rechtsvordering van de man terzake van de premies is verjaard, niet toe. Daarbij komt dat het hof, met de man, van oordeel is dat het redelijk en billijk is dat de vrouw vanaf 25 oktober 2012 bijdraagt in de door de man betaalde premies. De vrouw heeft immers ook de helft gekregen van de met die premies in de polis opgebouwde waarde. Het hof zal daarom voor recht verklaren dat de vrouw de helft moet dragen van de premies die in de periode vanaf 25 oktober 2012 tot
13 januari 2022 door de man zijn betaald voor een aan de hypothecaire lening gekoppelde spaar/beleggingspolis.
De voorwaardelijke vordering van de vrouw
3.23.
De vrouw vordert (voorwaardelijk) dat een door de man te betalen gebruiksvergoeding zal worden vastgesteld. Het hof gaat ervan uit dat de voorwaarde die de vrouw aan het instellen van de vordering heeft verbonden niet is vervuld, omdat het hof hiervoor rekening heeft gehouden met een door de man verschuldigde gebruiksvergoeding. Het hof komt daarom aan de behandeling van die voorwaardelijke vordering niet toe.
De conclusie
3.24.
Het principaal hoger beroep slaagt deels.
3.25.
Het hof zal bepalen dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) omdat partijen gewezen echtelieden zijn en het geschil daaruit voortvloeit.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep
In het principaal en in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
8 september 2021, voor zover daarin in reconventie
  • voor recht is verklaard dat de vrouw bij helfte dient bij te dragen in de schulden van de ontbonden huwelijksgemeenschap ter grootte van € 106.455,50;
  • voor recht is verklaard dat de vrouw de helft dient te dragen van de eigenaarslasten van de woning vanaf 25 oktober 2012 bestaande uit de hypotheekrente, de levensverzekeringspremie, de spaar-beleggingspremie, gemeentelijke belastingen (voor zover het geen gebruikerslasten betreffen) en verzekeringen van de woning totdat ofwel de opschortende voorwaarde van het dictum onder 5.1 is vervuld ofwel de woning aan een derde is geleverd,
en in zoverre opnieuw beslissende
verklaart voor recht dat de vrouw bij helfte moet bijdragen in de schulden van de ontbonden huwelijksgemeenschap van in totaal € 93.716,-, met dien verstande dat, indien de man ter zake van die schulden een regresvordering op de vrouw mocht hebben, de vrouw op het door haar alsdan aan de man verschuldigde, uit hoofde van verrekening, een bedrag van € 710,06 in mindering kan brengen;
verklaart voor recht dat de vrouw de helft dient te dragen van de door de man in de periode vanaf 25 oktober 2012 tot 13 januari 2022 betaalde premies voor een spaar-beleggingsverzekering die is verbonden aan de hypothecaire lening;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 8 september 2021 voor het overige;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van de procedure in hoger beroep;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. van Dijk, O.E. Mulder en C. Koopman , en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
17 januari 2023.