3.5.Het hof neemt hierna een aantal onderdelen van het strafvonnis van de rechtbank over die inzicht geven in wat er is gebeurd:
Tijdens de sectie op het lichaam zijn onder meer tekenen van veelvuldig en heftig `mechanisch botsend geweld' aangetroffen. Daarbij gaat het om onder meer diverse
breuken aan de ribben, het sleutelbeen en het neusbeen. Er zijn verder zeer veel
bloeduitstortingen in vrijwel het gehele gezicht (paars tot paarszwart) en (rood tot paars) op en in haar hoofd waargenomen. Daarbij was er ook sprake van loslating van de hoofdhuid en deels van het botvlies van de schedel en de slaapspier. Vervolgens bevonden zich onder meer bloeduitstortingen op de benen, voor- en achterzijde van haar romp, billen, in de flanken en op haar rug. Op de rug en het linkerbeen was daarbij een `tramspoor patroon ' te zien, welk patroon past bij het slaan met een hard, staafvorming voorwerp zoals een pijp of stok.
Verder zijn er scherprandige letsels in het gezicht/op het hoofd aangetroffen. Dit past bij snijletsel zoals kan worden veroorzaakt door bijvoorbeeld een mes of scherf. Daarnaast zijn er huidklievingen waargenomen, wat veroorzaakt kan zijn door een smal, hard en scherp voorwerp zoals een mes. Daarbij zijn de huidklievingen aan de romp, het hoofd en de benen volgens de patholoog kort voor het overlijden ontstaan. Het letsel aan de linkerhand kan passen bij een afweerletsel. Verder is ook het letsel aan de knie - de knieschijf is doorgesneden - mogelijk veroorzaakt door een mes.
Naast de voorgaande letsels is verder geconstateerd dat het strottenhoofd van [slachtoffer] in de middellijn was gespleten. Dit is veroorzaakt door bij leven uitgeoefend fors geweld op de hals. Gezien het ontbreken van uitgebreide bloeduitstortingen in de halsspieren acht de patholoog het 'iets waarschijnlijker' dat het letsel is ontstaan door een slag op de hals ('uitwendig mechanisch botsend geweld’) dan door een wurghandeling (`mechanisch omsnoerend/samendrukkend geweld'). Bij de sectie zijn tot slot letsels om en in de mond geconstateerd. Dit kan botsend geweld dan wel door het afdekken van/drukken op de mond/smoren zijn ontstaan. Indien er sprake is geweest van het afdekken/smoren kan dit in combinatie met letsels aan de neus - zoals hiervoor overwogen - en de daardoor opgetreden zwelling hebben bijgedragen of hebben geleid tot verstikking.
De aangetroffen letsels hebben kenmerken van oude(re) letsels. De patholoog concludeert dan ook dat het geweld gedurende een langere periode voorafgaand aan het overlijden heeft plaatsgevonden. Dit betreft zowel weken, dagen, uren als minuten voor het overlijden. Daarbij hebben de letsels (met name die niet ouder waren dan maximaal uren) tot ernstig bloedverlies geleid. Dit past ook bij het feit dat er vrijwel geen lijkvlekken zijn aangetroffen.
Concluderend kan het overlijden van [slachtoffer] volgens de bevindingen van de patholoog worden verklaard door zeer ernstig bloedverlies, verstikking door belemmering van neus- en mondademhaling door neusletsels en afdekken van de mond, verstikking ten gevolge van geweld op de hals dan wel een combinatie hiervan.
De rechtbank is van oordeel dat dit dodelijk letsel door verdachte is toegebracht.
Gelet op het voorgaande en in het bijzonder dat:
- het geweld gedurende een langere periode heeft plaatsgevonden;
- in de woning geen sporen van derden zijn aangetroffen;
- er verder ook geen aanwijzingen richting derden zijn gevonden;
- in de woning voorwerpen met bloed zijn aangetroffen, welke voorwerpen het letsel zouden kunnen hebben veroorzaakt;
- er bebloede kleding en voorwerpen in vuilniszakken is gevonden;
- er bloed van [slachtoffer] op het gezicht en de telefoon van verdachte is aangetroffen;
- de schoenafdruk van verdachte op onder meer de overloop en in de slaapkamer - waar [slachtoffer] is aangetroffen - in het bloed staat;
- de omstandigheid dat op en onder de nagels aan de rechterhand en op de nagels aan de
linkerhand van [slachtoffer] DNA is aangetroffen dat 100 tot 10.000 keer waarschijnlijker van verdachte is en dit past bij een eventueel verzet tegen geweld;
- de omstandigheid dat verdachte in de periode voorafgaand aan het overlijden van [slachtoffer] ernstig in de war is geweest;
acht de rechtbank bewezen dat verdachte het letsel - waarvan een deel dodelijk is geweest – aan [slachtoffer] in de periode van 19 maart 2015 tot en met 31 maart 2015 heeft toegebracht.
Voorbedachte raad en opzet
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanknopingspunten dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachte raad heeft gedood. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van moord.
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de psychische toestand van verdachte ertoe leidt dat niet langer kan worden bewezen dat hij met opzet heeft gehandeld. Daarbij is van belang dat volledige ontoerekeningsvatbaarheid - waarvan in deze zaak volgens de psychiater en psycholoog sprake is - niet hoeft uit te sluiten dat er sprake is geweest van opzettelijk handelen. Dit is alleen anders als bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Hiervan is volgens vaste rechtspraak alleen bij hoge uitzondering sprake.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] in de week voordat zij is overleden verwondingen had en wilde bijkomen. Het ging niet goed met [slachtoffer]. Op 30 maart 2015 heeft hij twee washandjes en een kruk voor haar in de badkamer klaargezet dan wel gelegd in de badkamer en is vervolgens boodschappen gaan doen. Voordat hij later op 30 maart 2015 naar de stad ging, vroeg hij aan [slachtoffer] of hij wel kon gaan. Ze kon zelf lopen en vond het goed. Verder had [slachtoffer] op 30 maart 2015 allemaal knopen in haar. Verdachte heeft daarop een stuk uit het haar geknipt en weggegooid. Toen hij op 31 maart 2015 naast [slachtoffer] wakker werd, voelde zij koud aan. Toen de telefoon niet werkte, besloot hij om naar zijn broer en moeder te fietsen. Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij op 29 of 30 maart 2015 bloedsporen op de muur heeft gezien.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte zich ervan bewust was dat het in de laatste dagen voor haar overlijden niet goed ging met [slachtoffer] en dat hij zich op deze momenten ook om haar heeft bekommerd. Daarnaast verrichtte verdachte tot op zekere hoogte ook nog normale handelingen. Zo was hij in staat boodschappen te doen. Gelet op al dit voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte enig besef van handelen moet hebben gehad. Daarmee heeft bij hem ten tijde van zijn handelen niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen ontbroken. Zijn psychische toestand staat daarmee niet aan een bewezenverklaring van opzet in de weg.
De vraag die de rechtbank tot slot dient te beantwoorden is of verdachte door zijn handelen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. Gelet op de hoeveelheid en aard van het letsel, de diverse wijzen waarop dit is toegebracht, de kracht die daarbij (met voorwerpen) op kwetsbare delen van het lichaam is gebruikt in samenhang met de langere periode waarin het geweld heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood. Daarmee acht zij bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.”