Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 25 augustus 2021
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 4 oktober 2021.
2.De feiten
2.6. Bij vonnis van 10 februari 2016 van de rechtbank Gelderland (productie 4 bij dagvaarding) is bewezen verklaard dat [gedaagde] [zus van eiser] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
De rechtbank heeft in dit verband onder meer overwogen:
“Letsel en doodsoorzaakTijdens de sectie op het lichaam zijn onder meer tekenen van veelvuldig en heftig ‘mechanisch botsend geweld’ aangetroffen. Daarbij gaat het om onder meer diverse breuken aan de ribben, het sleutelbeen en het neusbeen. Er zijn verder zeer veel bloeduitstortingen in vrijwel het geheel gezicht (paars tot paarszwart) en (rood tot paars) op en in haar hoofd waargenomen. Daarbij was er ook sprake van loslating van de hoofdhuid en deels van het botvlies van de schedel en de slaapspier. Vervolgens bevonden zich onder meer bloeduitstortingen op de benen, voor- en achterzijde van haar romp, billen, in de flanken en op haar rug. Op de rug en het linkerbeen was daarbij een ‘tramspoor patroon’ te zien, welk patroon past bij het slaan met een hard, staafvorming voorwerp zoals een pijp of stok.Verder zijn er scherprandige letsels in het gezicht/op het hoofd aangetroffen. Dit past bij snijletsel zoals kan worden veroorzaakt door bijvoorbeeld een mes of scherf. Daarnaast zijn er huidklievingen waargenomen, wat veroorzaakt kan zijn door een smal, hard en scherp voorwerp zoals een mes. Daarbij zijn de huidklievingen aan de romp, het hoofd en de benen volgens de patholoog kort voor het overlijden ontstaan. Het letsel aan de linkerhand kan passen bij een afweerletsel. Verder is ook het letsel aan de knie - de knieschijf is doorgesneden - mogelijk veroorzaakt door een mes.Naast de voorgaande letsels is verder geconstateerd dat het strottenhoofd van [slachtoffer] in de middellijn was gespeten. Dit is veroorzaakt door bij leven uitgeoefend fors geweld op de hals. Gezien het ontbreken van uitgebreide bloeduitstortingen in de halsspieren acht de patholoog het ‘iets waarschijnlijker’ dat het letsel is ontstaan door een slag op de hals (‘uitwendig mechanisch botsend geweld’) dan door een wurghandeling (‘mechanisch omsnoerend/samendrukkend geweld’). Bij de sectie zijn tot slot letsels om en in de mond geconstateerd. Dit kan botsend geweld dan wel door het afdekken van/drukken op de mond/smoren zijn ontstaan. Indien er sprake is geweest van het afdekken/smoren kan dit in combinatie met letsels aan de neus - zoals hiervoor overwogen - en de daardoor opgetreden zwelling hebben bijgedragen of hebben geleid tot verstikking.De aangetroffen letsels hebben kenmerken van oude(re) letsels. De patholoog concludeert dan ook dat het geweld gedurende een langere periode voorafgaand aan het overlijden heeft plaatsgevonden. Dit betreft zowel weken, dagen, uren als minuten voor het overlijden. Daarbij hebben de letsels (met name die niet ouder waren dan maximaal uren) tot ernstig bloedverlies geleid. Dit past ook bij het feit dat er vrijwel geen lijkvlekken zijn aangetroffen.Concluderend kan het overlijden van [slachtoffer] volgens de bevindingen van de patholoog worden verklaard door zeer ernstig bloedverlies, verstikking door belemmering van neus- en mondademhaling door neusletsels en afdekken van de mond, verstikking ten gevolge van geweld op de hals dan wel een combinatie hiervan.De rechtbank is van oordeel dat dit dodelijk letsel door verdachte is toegebracht. (…)
“Gelet op alles wat hiervoor al over de psychische toestand van verdachte is overwogen, neemt de rechtbank deze conclusie over en neemt zij tot uitgangspunt dat het feit onder invloed van een psychose is gepleegd. Dat betekent dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit volledig losstond van de hem omringende realiteit en verkeerde in een waanwereld. Hij kon zijn gedragingen en gedragskeuzes niet meer in overeenstemming brengen met de realiteit en handelende vanuit zijn eigen, verdraaide wereld. Dat betekent volgens de deskundigen moet worden vastgesteld dat zijn gedragingen en gedragskeuzes volledig werden bepaald door deze psychose en verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was.De rechtbank onderschrijft de conclusies van de rapporteurs en komt op basis hiervan tot het oordeel dat de doodslag verdachte wegens een ziekelijke stoornis niet kan worden toegerekend. Verdachte is dan ook niet strafbaar, zodat de rechtbank verdachte voor de doodslag zal ontslaan van alle rechtsvervolging.”De rechtbank heeft de maatregel TBS opgelegd. In dat verband is onder meer overwogen:
“Verdachte heeft vanuit een (langdurige) psychose zijn echtgenote [slachtoffer] gedood. Gedurende een tijdsperiode van weken heeft verdachte [slachtoffer] veelvuldig en ernstig mishandeld. [slachtoffer] had onder meer breuken van de ribben, aan het sleutelbeen en neusbeen. Haar gezicht was volledig beurs geslagen en bevatte scherprandige letsels. Op haar rug en linkerbeen is zij meermalen met een hard, staafvormig voorwerp geslagen, haar knie is met een scherp voorwerp geperforeerd en haar strottenhoofd is gespleten als gevolg van fors geweld op de hals. [slachtoffer] is overleden door bloedverlies en/of verstikking. Hoe dan ook, vaststaat dat [slachtoffer] op een gruwelijke wijze om het leven is gebracht en dat zij onmenselijk veel pijn moet hebben gehad voordat zij overleed. Niet alleen heeft verdachte zijn echtgenote het leven ontnomen, maar hij heeft ook haar familie onherstelbaar leed toegebracht. Uit wat namens de familie ter terechtzitting naar voren is gebracht blijkt van het grote verdriet dat zij hebben en de grote impact die het gemis op hun leven heeft. (…)”2.7. Op 10 november 2016 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de rechtbank bevestigd. Een hiertegen ingesteld cassatieberoep is ingetrokken.
3.Het geschil in conventie
I. primair voor recht verklaart dat [gedaagde] op grond van het bepaalde in artikel 4:3 BW onwaardig is om uit de nalatenschap van [zus van eiser] voordeel te trekken, waardoor hem geen aanspraak toekomt op de nalatenschap van [zus van eiser] ,
IV. primair en (meer) subsidiair: [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, het (na)salaris van de advocaat daaronder begrepen.
[gedaagde] heeft geen recht op de nalatenschap van [zus van eiser] , omdat hij onherroepelijk is veroordeeld voor het feit dat hij [zus van eiser] met opzet om het leven heeft gebracht. Artikel 4:3 BW dient ruim te worden uitgelegd. De uitbreiding van de gronden van onwaardigheid in deze bepaling is gebaseerd op de algemene rechtsbeginselen en de beginselen van openbare orde die inhouden dat wie opzettelijk de dood van een ander die hem heeft begunstigd heeft veroorzaakt, uit die begunstiging geen voordeel behoort te trekken, en dat wie opzettelijk de erflater om het leven heeft gebracht, onwaardig is om van erflater te erven. Op grond hiervan is sprake van onwaardigheid, te meer nu de strafbaarheid van [gedaagde] als dader overeind blijft, aangezien sprake is van een strafbaar feit dat door hem (opzettelijk) jegens [zus van eiser] is gepleegd. Bepalend voor de onwaardigheid is het jegens [zus van eiser] gepleegde delict en niet of hij deswege veroordeeld is. Het volgen van de enge uitleg heeft als maatschappelijk onaanvaardbaar resultaat dat een voordeel kan worden behaald van het opzettelijk beroven van iemands leven. Deze interpretatie gaat in de wetsgeschiedenis niet op en daarom is het veel logischer uit te gaan van een ruime interpretatie, nu daarbij recht wordt gedaan aan de algemene rechtsbeginselen en de beginselen van openbare orde.
Voor het geval [gedaagde] afgifte zou verlangen van het door [zus van eiser] van haar ouders geërfde vermogen en [eiser] zou worden veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] , vordert [eiser] meer subsidiair een verklaring voor recht dat hij als gevolg van de opzettelijke doodslag van [zus van eiser] door [gedaagde] schade heeft geleden, welke schade nader opgemaakt dient te worden bij staat. Tevens doet hij alsdan een beroep op verrekening met de door hem geleden schade.
3.3. [gedaagde] concludeert dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen, met zijn veroordeling in de kosten van de procedure. Hij voert ten verwere het volgende aan.
Er is geen sprake van onwaardigheid omdat hij niet strafrechtelijk is veroordeeld. De wetsgeschiedenis biedt geen steun voor het standpunt dat artikel 4:3 lid 1 BW ruim dient te worden uitgelegd. Ontslag van rechtsvervolging en het opleggen van TBS is niet gelijk te stellen aan een onherroepelijke veroordeling in de zin van artikel 4:3 BW.
Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden kan worden afgeweken van de wet, in die zin dat ook een erfgenaam die niet onherroepelijk is veroordeeld maar die wel de erflater heeft omgebracht geen voordeel kan trekken uit de nalatenschap. Dergelijke omstandigheden doen zich niet voor. In het strafvonnis is [gedaagde] is volledig ontoerekeningsvatbaar verklaard omdat zijn gedragingen en gedragskeuzes volledig werden bepaald door een psychose. De omstandigheid dat hij aan waanvoorstellingen lijdt valt hem niet te verwijten en kan niet leiden tot onwaardigheid. Het is in deze omstandigheden niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid om te erven van degene die hij tijdens een psychose heeft omgebracht.
De stelling dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van de opzettelijke doodslag van [zus van eiser] is onvoldoende onderbouwd.
4.De vordering in reconventie
I. voor recht verklaart dat hij niet onwaardig is te erven van [zus van eiser] en hij gerechtigd is tot haar nalatenschap,
[eiser] dient ter zake het door hem gevoerde beheer over de nalatenschappen rekening en verantwoording af te leggen. [gedaagde] maakt aanspraak op de helft van de door [eiser] over de periode vanaf het overlijden van [zus van eiser] gegenereerde inkomsten.
[eiser] dient verder in het geding te brengen de aangifte successierechten en alle bescheiden die van belang zijn voor het bepalen van de omvang van de nalatenschap van [zus van eiser] . De tot de nalatenschap van vader behorende onroerende goederen dienen getaxeerd te worden en bij de berekening van de nalatenschap van [zus van eiser] tegen de waarde ten tijde van de verdeling te worden meegenomen.
[gedaagde] heeft schade geleden doordat [eiser] zich ten onrechte de nalatenschap van [zus van eiser] heeft toegeëigend. Deze schade dient nader te worden opgemaakt bij staat.
Indien en voor zover (onherroepelijk) wordt geoordeeld dat [gedaagde] erfgenaam van [zus van eiser] is, dienen de nalatenschappen van de ouders en [zus van eiser] eerst vereffend te worden. Pas daarna kan de verdeling plaatsvinden. Indien geoordeeld wordt dat [gedaagde] waardig is te erven, is [eiser] geen erfgenaam van [zus van eiser] , zodat een grondslag voor het opmaken van boedelbeschrijvingen en het afleggen van rekening en verantwoording ontbreken. [eiser] heeft nimmer het beheer over de nalatenschap gevoerd. Er zijn voor [eiser] dan ook geen vermogensbestanddelen ter beschikking te stellen aan [gedaagde] . Hetzelfde geldt voor de nalatenschappen van de ouders. Het maken van een boedelbeschrijving was een taak van [eiser] en [zus van eiser] samen. [eiser] heeft geen overzicht meer van de omvang van de nalatenschappen van de ouders. Hij heeft zich de nalatenschappen niet toegeëigend.
De door [gedaagde] gestelde onrechtmatige gedraging van [eiser] is onvoldoende onderbouwd.
5.De beoordeling
Volgens [eiser] is dit niet het geval omdat [gedaagde] op grond van artikel 4:3 lid 1 BW onwaardig is om uit de nalatenschap van [zus van eiser] voordeel te trekken. [gedaagde] heeft deze stelling gemotiveerd weersproken.
veroordelingnodig om tot onwaardigheid te kunnen concluderen.
[eiser] heeft een beroep gedaan op de parlementaire geschiedenis, maar daarin zijn geen argumenten te vinden die zijn standpunt ondersteunen. In de wetsgeschiedenis van artikel 4:3 BW is nergens expliciet gesproken over de situatie dat een verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen omdat het strafbare feit vanwege een geestelijke stoornis niet aan hem kan worden toegerekend. Wel is bij de totstandkoming van het nieuwe erfrecht diverse malen benadrukt dat voor onwaardigheid een (onherroepelijke) veroordeling vereist is. Zo heeft de Minister van Justitie op vragen die in verband met onwaardigheid werden gesteld over de situatie dat een arts euthanasie verrichtte op zijn eigen ouders, onder meer geantwoord dat
“het dan zou gaan om een arts die zijn eigen ouders heeft geëuthanaseerd en bovendien voor strafvervolging in aanmerking komt. Als dat niet zo is, komt dit geval helemaal niet bij een veroordeling terecht. Het moet dus iemand zijn die vervolgd wordt wegens euthanasie en die bovendien als schuldig wordt veroordeeld maar alleen geen straf krijgt.”(verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Justitie met de minister van Justitie van 11 december 1997, Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 17 141, nr. 27, pagina 20).
In de jurisprudentie is weliswaar uitgemaakt dat een strafrechtelijke veroordeling niet altijd een vereiste voor onwaardigheid is, maar dan gaat het om het specifieke geval waarin geen strafrechtelijke veroordeling kon plaatsvinden omdat degene die de erflater had omgebracht zichzelf van het leven had beroofd en er geen twijfel bestond over zijn schuld (Europese Hof voor de Rechten van de Mens 1 december 2009, ECLI:CE:ECHR:2009:1201JUD006430101).
De onwaardigheid kan niet - zoals [eiser] heeft gesteld - worden gebaseerd op het feit dat de strafrechter opzet heeft vastgesteld en het strafbare feit dus bewust is gepleegd. Onderscheid dient te worden gemaakt tussen opzet en toerekenbaarheid. Opzet vereist een willens en wetens handelen. Er bestaat verschillende opzetgradaties, met voorwaardelijk opzet (het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een gevolg of toestand zou intreden) als ondergrens. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van opzet kunnen bepaalde gedragingen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte doelbewust, dan wel de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg van zijn gedraging heeft aanvaard en daarmee met (voorwaardelijke) opzet heeft gehandeld. Bij opzet gaat het in beginsel niet om de psychische gesteldheid van de dader, die aan de orde komt bij de strafuitsluitingsgrond ontoerekeningsvatbaarheid. Indien een strafbaar feit werd gepleegd onder invloed van een psychose betekent dit dat het handelen van de dader door die psychose niet gecontroleerd of geremd kon worden. Dit staat niet in de weg aan het aannemen van opzet, omdat de dader kan hebben beseft wat hij deed en dat dit zeer ernstige gevolgen, zoals het verlies van leven, kon hebben.
Omdat [eiser] zich beroept op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, rust op hem de stelplicht en de bewijslast van de feiten en omstandigheden die dat beroep rechtvaardigen.
- [gedaagde] heeft [zus van eiser] om het leven gebracht na een langdurige fysieke en mentale mishandeling,
- nadat [zus van eiser] met [gedaagde] getrouwd was, heeft [gedaagde] haar het leven meer en meer onmogelijk gemaakt, onder meer door haar te isoleren van vrienden,
- [gedaagde] heeft altijd over de nalatenschap van de ouders willen beschikken en heeft zich onmogelijk opgesteld en de vereffening en verdeling van de nalatenschap van de ouders van [eiser] en [zus van eiser] gefrustreerd,
- als gevolg van de doodslag zou [gedaagde] indirect van de ouders van [eiser] en [zus van eiser] erven, terwijl de ouders dat niet wilden,
- [gedaagde] heeft [eiser] en zijn familie ernstig mishandeld en bedreigd met de dood,
- [gedaagde] heeft ingebroken in de woning van de ouders van [eiser] en [zus van eiser] en goederen uit de nalatenschap kapot gemaakt,
- hij heeft tevens het geld op de ervenrekeningen geblokkeerd.
5.12. Hoe ernstig deze feiten en omstandigheden - waarvan de juistheid niet gemotiveerd is betwist - ook zijn, zij zijn onvoldoende om te kunnen concluderen dat in het onderhavige geval sprake is van zodanig uitzonderlijke feiten en omstandigheden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] de rechten uitoefent die hem als erfgenaam op grond van de wet toekomen.
Hiervoor is allereerst van belang dat de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de doodslag geen rol kunnen spelen bij de vraag naar de toepasselijkheid van de redelijkheid en billijkheid, nu [gedaagde] met betrekking tot die feiten en omstandigheden is ontslagen van alle rechtsvervolging en deze hem dus niet zijn toe te rekenen in strafrechtelijke zin, waardoor niet is voldaan aan de door de wet gestelde vereisten voor onwaardigheid. Overwogen wordt voorts dat de wetgever ook voor tegen de erflater gepleegde misdrijven waarop een vrijheidsstraf is gesteld met een maximum van ten minste vier jaren (zoals bepaalde vormen van mishandeling) een onherroepelijke veroordeling als voorwaarde voor onwaardigheid heeft gesteld (artikel 4:3 lid 1, aanhef en onder b BW). Voor zover de overige gestelde gedragingen van [eiser] ten opzichte van [zus van eiser] strafbare feiten zouden kunnen zijn, hebben zij niet geleid tot een strafrechtelijke veroordeling.
Voor zover de gestelde omstandigheden geen betrekking hebben op gedragingen van [gedaagde] ten opzichte van [zus van eiser] persoonlijk kunnen zij geen rol spelen bij de vraag of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om [gedaagde] zijn rechten als erfgenaam van [zus van eiser] te ontzeggen.
De meer subsidiaire vorderingen
5.18. Uit de stelling van [eiser] dat de doodslag bij hem heeft geleid tot geestelijk letsel leidt de rechtbank– bij gebreke van een nadere toelichting – af dat [eiser] het oog heeft op een vergoeding van immateriële schade. Zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven wettelijke regeling kan [eiser] alleen een vordering tot vergoeding van immateriële schade geldend maken indien [gedaagde] het oogmerk had om aan [eiser] dergelijke schade toe te brengen of indien voldaan is aan de voorwaarden voor vergoeding van shockschade. Dat [gedaagde] het oogmerk had om aan [eiser] immateriële schade toe te brengen is gesteld noch gebleken.
Ook voor de aanwezigheid van shockschade heeft [eiser] onvoldoende gesteld. Nergens blijkt uit dat hij getuige is geweest van het misdrijf dat [gedaagde] heeft gepleegd dan wel dat hij kort na het plaatsvinden ervan is geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan bij zijn zus en als gevolg daarvan een hevige emotionele shock heeft opgelopen. Bovendien heeft [eiser] niet nader onderbouwd dat hij als gevolg van die emotionele shock geestelijk letsel heeft ondervonden.
Overwogen wordt verder dat de in artikel 6:108 leden 3 en 4 BW opgenomen regeling voor vergoeding van affectieschade slechts geldt voor schadeveroorzakende gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden na de inwerkingtreding op 1 januari 2019. Daar komt bij dat uit hetgeen door [eiser] is gesteld niet worden afgeleid dat hij kan worden gerekend tot de kring van gerechtigden zoals die in genoemde wettelijke bepalingen is omschreven.
Ofschoon de rechtbank begrijpt dat de dramatische wijze waarop [zus van eiser] het leven heeft verloren voor [eiser] verschrikkelijk is geweest, kan dit dus niet leiden tot een in rechte te honoreren aanspraak op schadevergoeding.
5.19. Nu de gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen, dienen ook de daarmee samenhangende vordering tot verwijzing naar de schadestaat en het beroep op verrekening te worden afgewezen. Het geschil in conventie is hiermee volledig beslist, zodat hiertegen hoger beroep openstaat.
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2 punten x tarief II € 563,00)
Totaal € 1.435,00
5.23. Voor wat betreft de nalatenschap van de vader van [eiser] en [zus van eiser] geldt dat [eiser] en [zus van eiser] enig erfgenamen waren en dat [gedaagde] - als enig erfgenaam van [zus van eiser] - de rechtspositie van [zus van eiser] als erfgenaam in de nalatenschap van de vader heeft overgenomen. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiser] niet verplicht is om een boedelbeschrijving van de nalatenschap van zijn vader op te maken en aan [gedaagde] te verstrekken, nu gesteld noch gebleken is dat de nalatenschap beneficiair is aanvaard en evenmin dat [eiser] executeur is. De verplichting om de nalatenschap van de vader van [eiser] en [zus van eiser] af te wikkelen rust op [eiser] en [gedaagde] samen. De gevorderde overlegging van een boedelbeschrijving van de nalatenschap van de vader door [eiser] zal daarom worden afgewezen.
5.25. In de nalatenschap van [zus van eiser] is [gedaagde] , gelet op hetgeen in conventie is overwogen, enig erfgenaam. Hij is dus zelf verantwoordelijk voor de afwikkeling van die nalatenschap en kan hiervoor niet [eiser] aanspreken. De vordering die betrekking heeft op het opmaken van een boedelbeschrijving zal dus worden afgewezen voor zover zij ziet op de nalatenschap van [zus van eiser] .
5.26. Ter onderbouwing van zijn vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording over het beheer over de nalatenschap van [zus van eiser] heeft [gedaagde] gesteld dat er sprake is geweest van zaakwaarneming en beheer en verhuur van onroerend goed. Mede gelet op het door [eiser] gevoerde, gemotiveerde verweer dat hij geen beheer over de nalatenschap van zijn zus heeft gevoerd, heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat tussen hem en [eiser] sprake is (geweest) van een rechtsverhouding op grond waarvan [eiser] jegens hem gehouden is zich over de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te rechtvaardigen. De betreffende vordering zal daarom worden afgewezen.
5.28. Voor de beoordeling van de overige vorderingen dient de boedelbeschrijving te worden afwacht. De zaak zal - in afwachting van deze boedelbeschrijving - naar de parkeerrol worden verwezen. Iedere verdere beslissing zal daarom worden aangehouden.
6.De beslissing
De rechtbank
6.6. verwijst de zaak in afwachting van de boedelbeschrijving naar de parkeerrol van
woensdag 5 oktober 2022en bepaalt dat [gedaagde] de zaak weer op de rol kan laten plaatsen voor akte uitlating indien de boedelbeschrijving gereed is, met overlegging van de boedelbeschrijving,