Uitspraak
1.[appellante] ,
2. [appellant] ,
3. Cimijo Beheer B.V.
1.[geïntimeerde1] ,
2. [geïntimeerde2] ,
3. [geïntimeerde3] B.V.,
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
- het tussenarrest van 26 oktober 2021 (bepaling mondelinge behandeling)
- een akte overlegging producties 58 en 59 van de zijde van [appellanten]
- een akte overlegging productie 60 van de zijde van [appellanten]
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
- boekjaren 2005 – 2006, goedgekeurd door [geïntimeerde2] op 18 december 2006
- boekjaren 2006 – 2007, goedgekeurd door [geïntimeerde1] op 17 juli 2008
- boekjaren 2007 – 2008, goedgekeurd door [geïntimeerde1] op 29 oktober 2009
“Op dit moment zijn onze werkzaamheden weliswaar uitgevoerd doch dienen deze in vastlegging nog aanscherping waarbij ook de gevolgde procedures nadere vastlegging behoeven. Vorenstaand leidt overigens niet tot een wijziging in het oordeel van de verantwoordelijk accountant.”Voor zover [appellanten] uit deze e-mail heeft opgemaakt dat de conceptcijfers 2007-2008 (nagenoeg ongewijzigd) door [geïntimeerde3] van een goedkeurende verklaring zou worden voorzien, kan haar dat niet baten. Daarvoor geldt ten eerste dat de inhoud van de e-mail niet de openbaarmaking van de jaarrekening met een goedkeurende verklaring behelst waarop derden hun gedrag mogen afstemmen. Ten tweede is van belang dat ook tijde van deze e-mail [appellanten] zich nog niet als mogelijke koper van de aandelen van Eko Blok had gemeld. Al daarom kan niet gezegd worden dat [geïntimeerden1 en 3] er zonder meer rekening mee had moeten houden dat [appellanten] haar gedrag mede door de inhoud van die e-mail en de bijlage daarbij zou laten bepalen. Hetzelfde geldt voor de e-mail van 3 september 2009 van dezelfde medewerker van [geïntimeerde3] . In deze e-mail worden wederom de conceptcijfers over het boekjaar 2007-2008 (met correcties) naar [naam1] toegezonden. Verder wordt in die e-mail vermeld dat in de concept jaarrekening nog niet de fiscale positie is verwerkt en ook nog niet de vennootschapsbelasting over het boekjaar 2007-2008. [appellanten] was toen wel (pas net) als mogelijke geïnteresseerde in zicht, maar nergens uit blijkt dat [geïntimeerden1 en 3] daarvan toen al op de hoogte was. [geïntimeerden1 en 3] kon dus ook niet weten dat die e-mail met bijlage op dezelfde dag (3 september 2009) door [naam1] naar [appellante] zou worden doorgezonden.
“Hoewel aan [geïntimeerde3] kan worden toegegeven dat de tuchtrechters zich niet hebben uitgelaten over de juistheid van de cijfers in de jaarrekeningen die thans het voorwerp van geschil vormen, is met hetgeen [geïntimeerde3] heeft aangevoerd onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de betreffende vorderingen risicodragend waren en dat dit onvoldoende in de jaarrekeningen tot uitdrukking is gebracht. Van een getrouw beeld van de jaarrekeningen kan op dit punt dan ook onvoldoende worden gesproken. In zoverre heeft [geïntimeerde3] jegens [appellante] onrechtmatig gehandeld.”
“Overigens is [geïntimeerde1] van mening dat de uitkomst van deze bespreking was dat er een ‘gezamenlijke overtuiging’ was, zoals die er ook vanaf het sluiten van deze contracten steeds is geweest.”Nu hier gesproken wordt over ‘contracten’, blijkt uit deze passage volgens [appellanten] onmiskenbaar dat er vanaf het sluiten van de overeenkomsten met Rheinbraun op 30 juni 2018 een open communicatie met [geïntimeerde1] is geweest over beide overeenkomsten, waaronder dus ook de vaststellingsovereenkomst. Die conclusie kan naar het oordeel van het hof niet uit die enkele passage worden getrokken. In diezelfde passage uit de pleitnota van [geïntimeerde1] wordt namelijk ook verwezen naar een bespreking van 21 december 2009 met [appellante] en [naam1] . Dat in de pleitnota staat vermeld dat tijdens die bespreking eind 2009 de vaststellingsovereenkomst is besproken en men dan spreekt over ‘contracten’, betekent niet zonder meer dat [geïntimeerde1] over die overeenkomst al beschikte toen hij maanden daarvoor met de conceptcijfers over het boekjaar 2007-2008 bezig was en/of op het moment dat hij de goedkeurende verklaring heeft afgegeven (29 oktober 2009). Bovendien zijn in het dossier juist aanknopingspunten voor het tegendeel te vinden. Op 15 december 2009 schrijft de al eerder genoemde medewerker van [geïntimeerde3] namelijk aan een medewerkster van Carbo, met [appellante] in de cc, het volgende:
“De bijzondere last coulance regeling Rheinbraun heb ik onlangs aangesloten met onderliggende facturen van Rheinbraun. Hiermee heb ik de last voor 2008/2009 aangesloten met de facturen. Voor het completeren van ons dossier heb ik echter de inhoud van de afspraken die gemaakt zijn met Rheinbraun nog nodig. Is hierover een contract gesloten met gemaakte afspraken? Wordt bijvoorbeeld de coulance berekend als % van de verkopen aan Rheinbraun op dat moment? Moet jaarlijks een minimumbedrag worden betaald aan Rheinbraun? etc.”Uit deze passage kan worden opgemaakt dat [geïntimeerde3] op 15 december 2009, dus nadat de cijfers over het boekjaar 2007-2008 waren opgesteld en goedgekeurd, wel op de hoogte was van de kortingsregeling maar niet van een daarnaast bestaande vaststellingsovereenkomst waarin een schuld van 2,5 miljoen door Eko Blok/Carbo aan Rheinbraun wordt erkend. Deze conclusie wordt ondersteund door overweging 3.10.4 van de uitspraak van het CBB naar aanleiding van (onder meer) door [appellanten] geuite klachten jegens [geïntimeerde1] . Daar wordt door het CBB overwogen:
“Het college stelt vast dat uit de door [geïntimeerde1] overgelegde stukken niet blijkt van mededelingen van [naam1] aan hem omtrent de gevolgen van de brand. [naam1] ontkent bovendien dergelijke mededelingen te hebben gedaan.”De andersluidende stelling van [appellanten] , die ook bij de CBB is aangevoerd, vindt dus geen steun in het dossier.
“wir buchen gemäß Vereinbarung für Ihre Rechnungen aus September 2008 lt. Anlage eine Nachlassumme vonEUR 92.968,00zur Tilgung ein.”Volgens [appellanten] moet deze zin als volgt worden vertaald:
“Conform afspraak boeken wij voor uw facturen uit september 2008 volgens de bijlage een kortingsbedrag van EUR 92.968 voor aflossing.”Gezien het woord ‘aflossing’, dat duidt op een schuld, had [geïntimeerde1] volgens [appellanten] (verdere) navraag moeten doen bij [naam1] over de met Rheinbraun gemaakte afspraken, gelijk het CBB heeft geoordeeld. [geïntimeerden1 en 3] heeft hier tegen ingebracht dat de tekst op de factuur zich (volgens Google Translate) als volgt laat vertalen:
“voor terugbetaling van uw rekeningen vanaf september 2008 boeken wij volgens de bijlage een kortingsbedrag van EUR 92.968,-.”Daar blijkt slechts van een verleende korting, wat overeenstemde met de mededelingen van [naam1] hierover, aldus [geïntimeerden1 en 3]
“U heeft ons medegedeeld dat n.a.v. het terugtrekken van Uw partner inzake de overname (…) U genoodzaakt bent om de intentieverklaring om te komen tot een participatie in Ekoblok BV te herroepen.”Het rapport van BlueCap was dan ook van geen waarde voor het nemen van de investeringsbeslissing, aldus [appellanten]
“Tot slot stelt [appellanten] niet in het bezit te zijn van het onder x) gevorderde due dilligence rapport. Nu [appellanten] stelt niet in het bezit te zijn van het rapport en het geen rapport is dat [appellanten] direct aangaat, is onvoldoende aannemelijk dat zij over het rapport beschikt. De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.”Uit de memorie van grieven blijkt iets anders. Daarin schrijven [appellanten] namelijk dat zij eind oktober 2009 de beschikking over het due diligence rapport kregen. Door in eerste aanleg dit te ontkennen hebben [appellanten] in strijd met artikel 21 Rv gehandeld (waarheids- en volledigheidsplicht). Mocht deze eerdere ontkenning op een misverstand hebben berust, dan had het voor de hand gelegen dat [appellanten] het due diligence rapport alsnog in het geding zouden hebben gebracht. Daarmee hadden zij hun stelling immers kunnen onderbouwen dat dit rapport van geen waarde zou zijn geweest voor het nemen van hun investeringsbeslissing in Eko Blok/Carbo. Dit hebben [appellanten] echter niet gedaan. Al daarom neemt het hof als uitgangspunt dat de door [appellanten] gestelde gaten in de balans van Eko Blok/Carbo aan het licht zouden zijn gekomen als zij de inhoud van het due diligence rapport bij hun investeringsbeslissing zouden hebben betrokken. Dat BlueCap zich uiteindelijk niet als gevolg van dit rapport heeft teruggetrokken, maar door het afhaken van een (mede)financier, zoals [appellanten] stellen, maakt dit niet anders. Het kan immers zo zijn dat BlueCap geïnteresseerd bleef om de aandelen in Eko Blok over te nemen, ondanks het feit dat door middel van het due diligence onderzoek was gebleken dat de door [geïntimeerden1 en 3] goedgekeurde jaarrekeningen een te rooskleurig beeld gaven van de financiële situatie van Eko Blok/Carbo, waarna zij toch alles moest stopzetten in verband met een afhakende financier.
“Injuliheeft Bleu Cap door een accountantskantoor een zogenoemd due diligence onderzoek laten instellen naar de actuele toestand van Eko Blok. (...) De uitkomsten van het onderzoek waren niet bemoedigend, zoals onder andere blijkt uit de navolgende passage van het bericht van eind juli van de heer Schalley van Bleu Cap aan de heer Fikse:
“Vanaf 6 augustus wordt een juridisch/social due dilligence opgestart die binnen een week zal worden afgerond.”Dat het uiteindelijke rapport van BlueCap, met dus ook een juridische analyse van de positie van Eko Blok/Carbo, van generlei waarde voor de investeringsbeslissing van [appellanten] zou zijn geweest, acht het hof ook daarom niet aannemelijk.
“In de loop van augustus werd duidelijk dat Blue Cap zou afhaken. Kort daarna kreeg ik contact met mevrouw [appellante] . Gezien het belang van een snelle beslissing om Eko Blok te redden heeft mevrouw [appellante] zich in heel korte tijd en slechts op hoofdlijnen laten informeren over Eko Blok.”Bij die stand van zaken treft [appellanten] het grootste deel van de schuld en brengt de billijkheid als bedoeld in artikel 6:101 BW mee dat de eventuele vergoedingsplicht van [geïntimeerden1 en 3] volledig vervalt (als al aangenomen zou worden dat er een causaal verband bestaat tussen de normschending en de door [appellanten] gestelde geleden schade).