ECLI:NL:GHARL:2023:4400

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
200.322.798
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 351 Rv in kort geding over ontruiming van een woning en uitvoerbaarheid bij voorraad

In deze zaak gaat het om een incidenteel arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin het hof zich buigt over een verzoek van [appellante] om de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerder vonnis van de kantonrechter te schorsen. De kantonrechter had [appellante] veroordeeld om binnen zes maanden de woning aan de [adres] te [woonplaats1] te ontruimen, met een verhuisvergoeding van maximaal € 26.505,00. [appellante] heeft hoger beroep ingesteld en verzoekt het hof om de ontruiming te schorsen, omdat zij geen andere woonruimte kan vinden en de ontruiming onomkeerbare gevolgen zou hebben. [geïntimeerde] verzet zich tegen deze schorsing en stelt dat de kantonrechter de uitvoerbaarheid bij voorraad wel degelijk heeft gemotiveerd. Het hof overweegt dat de belangen van [appellante] om in de woning te blijven niet opwegen tegen de belangen van [geïntimeerde] die al jarenlang ernstige overlast ondervindt van [appellante]. Het hof wijst de incidentele vordering van [appellante] af en bevestigt de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de kantonrechter. De kosten van het incident worden aan [appellante] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.322.798
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede: 8989805)
arrest van 23 mei 2023
in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak in kort geding van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
eiseres in het incident,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. G.K. Fraterman,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres,
verweerster in het incident,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.F.A. Rorink.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 4 april 2023 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte incident schorsing uitvoerbaar bij voorraadverklaring ingediend op 4 april 2023,
- de antwoordconclusie in het incident ingediend op 18 april 2023,
- het proces-verbaal van de zitting van 8 mei 2023.
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.

2.Waar gaat dit incident over?

2.1.
In het eindvonnis in kort geding van 13 januari 2023 dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld om binnen zes maanden na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te [woonplaats1] te ontruimen, waarbij [appellante] aanspraak kan maken op een te indexeren verhuisvergoeding zoals aangeboden door [geïntimeerde] . Dat komt neer op een bedrag van maximaal € 26.505,00 (exclusief indexering), te betalen nadat [appellante] een keuze heeft gemaakt uit door [geïntimeerde] voorgestelde varianten. De ontruiming is door de deurwaarder aangezegd tegen 24 augustus 2023.
2.2.
De incidentele vordering van [appellante] ziet er op dat het hof de uitvoerbaarheid bij voorraad van het eindvonnis schorst voor de duur van de procedure in hoger beroep, op straffe van een dwangsom als [geïntimeerde] toch zou besluiten het vonnis ten uitvoer te leggen. [geïntimeerde] verzoekt het hof deze incidentele vordering af te wijzen.

3.Het geschil

3.1.
Het echtpaar [naam1] woonde vanaf 1968 op de boerderij aan de [adres] in [woonplaats1] en exploiteerde daar hun agrarische onderneming (hierna kortweg: de boerderij). Op grond van een akte “Ontbinding maatschap en overdracht registergoed” van 24 december 2008 (hierna: de akte van 2008) is de eigendom van de boerderij overgedragen door het echtpaar [naam1] aan hun enige kind [geïntimeerde] . Onderdeel van de toen gemaakte afspraken is dat het echtpaar [naam1] altijd op de boerderij mocht blijven wonen tegen betaling van een maandelijkse huur van € 500,00 aan [geïntimeerde] . Ook is overeengekomen dat [geïntimeerde] de huurovereenkomst niet mag opzeggen.
3.2.
[geïntimeerde] woont sinds 2003 met haar gezin (echtgenoot en inmiddels twee kinderen in de puberleeftijd) in een woning die deel uitmaakt van de boerderij. [geïntimeerde] is na 2008 de boerderij tezamen met haar echtgenoot gaan exploiteren.
3.3.
Vader [appellante] is [in] 2017 overleden. [appellante] (geboren [in] 1948) bewoont sindsdien alleen een zelfstandige woonruimte die ook deel uitmaakt van de boerderij. De door haar verschuldigde huurpenningen zijn verrekend met een vordering van het echtpaar [appellante] op [geïntimeerde] op grond van voormelde akte. Nadat deze verrekening was voltooid heeft [appellante] al jaren geen huurpenningen meer betaald aan [geïntimeerde] .
3.4.
[geïntimeerde] heeft de kantonrechter (dagvaarding van 29 januari 2021) verzocht om [appellante] te ontruimen uit de woning vanwege door haar veroorzaakte overlast. Na drie mondelinge behandelingen heeft de kantonrechter geoordeeld dat inderdaad sprake is van door [appellante] veroorzaakte structurele en ernstige overlast. De kantonrechter overweegt dat er ofwel sprake is van het door [appellante] bewust volharden in een bepaald gedrag of het onmachtig zijn hier verandering in te brengen.
3.5.
Uit de stukken van de eerste aanleg blijkt dat de door [appellante] veroorzaakte overlast onder andere bestaat uit lawaai maken, krijsen, gluren, vervelende brieven (laten) schrijven, kwaadsprekerij, onterechte aangiftes bij de politie, anonieme meldingen bij Jeugdzorg doen over de kleinkinderen, de auto hinderlijk parkeren, foto’s maken, beschuldigingen van drugshandel aan het adres van de echtgenoot van [geïntimeerde] en lastig vallen van bezoekers van de boerderij. Ondanks een poging tot mediation, optreden van vertrouwenspersonen van beide partijen, bemiddeling van de burgemeester en interventie door de diaconie kunnen de verhoudingen niet worden genormaliseerd.
3.6.
Vanwege de niet florissante financiële situatie van [appellante] heeft de kantonrechter aan [geïntimeerde] gevraagd een voorstel te doen voor een redelijke verhuisvergoeding voor het geval tot ontruiming zou worden besloten. Dat is de voormelde vergoeding van € 26.505,00 die, ermee rekening houdende dat [appellante] nooit heeft betaald voor gas/water/licht en al jaren geen huurpenningen meer betaalt maar wel huurtoeslag ontvangt, door de kantonrechter redelijk werd geacht.

4.De beoordeling in het incident

Ontvankelijkheid van [appellante] in het incident
4.1.
[appellante] voert aan dat zij heeft verzuimd in de appeldagvaarding reeds de incidentele vordering in te stellen zodat zij dit door middel van haar akte op de rol van 4 april 2023 heeft gedaan. [geïntimeerde] stelt dat uit artikel 351 Rv (in verbinding met artikel 208 lid 1 Rv) voortvloeit dat de incidentele vordering uitsluitend bij dagvaarding of bij met redenen omklede conclusie kan worden ingediend. Het hof overweegt dat uit lezing van de akte blijkt dat sprake is van een gemotiveerd verzoek om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad te bewerkstelligen. Aldus is materieel sprake van een met redenen omklede conclusie in de zin van de wet. Dat het processtuk als “akte incident schorsing uitvoerbaar bij voorraadverklaring” is aangeduid acht het hof daarom niet belangrijk. Temeer nu [geïntimeerde] in haar conclusie van antwoord in het incident inhoudelijk verweer heeft gevoerd en dus niet in haar belangen is geschaad. De goede procesorde is niet geschonden. Geoordeeld wordt dat [appellante] in haar incidentele vordering ontvankelijk is.
De argumenten van [appellante] en van [geïntimeerde]
4.2.
[appellante] voert allereerst aan dat de kantonrechter de beslissing om de ontruiming uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet heeft gemotiveerd zodat in hoger beroep wordt toegekomen aan haar inhoudelijke argumenten. Zij heeft geen andere vervangende woonruimte en een huurwoning op korte termijn kan ook niet kan worden gevonden, gelet op enerzijds haar inkomen en anderzijds haar gevorderde leeftijd. Als de ontruiming zou worden doorgezet en [appellante] in hoger beroep gelijk zou krijgen bestaat de kans dat de woning is verhuurd aan een ander. Ontruiming op basis van het kort geding vonnis heeft daarom onomkeerbare gevolgen. Zij is niet geïnteresseerd in schadevergoeding maar wil blijven wonen waar zij al ruim 50 jaar woont. Verder wijst zij erop dat ondanks de door de kantonrechter bevolen ontruiming het evident is dat de huurovereenkomst blijft bestaan nu deze immers niet is ontbonden door de rechter. Een en ander betekent dat het belang van [appellante] bij behoud van haar woonruimte zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] om tot ontruiming over te gaan.
4.3.
[geïntimeerde] voert aan dat de kantonrechter de uitvoerbaarheid bij voorraad wel heeft gemotiveerd, te weten in de motivering over de ontruiming op een termijn van een half jaar en dat daaruit blijkt dat de argumenten van [appellante] wel degelijk al zijn meegewogen. Een belangenafweging valt uit in het nadeel van [appellante] . [geïntimeerde] woont bijna haar hele leven lang op de boerderij met haar gezin en dat is tevens haar onderneming waarin zij samen met haar man flink in heeft geïnvesteerd. Het is ondoenlijk om het gezin te verplaatsen; dat is veel te belastend, temeer nu [appellante] de overlast veroorzaakt waaronder zij lijden (zij verwijst naar een doktersverklaring ten aanzien van [geïntimeerde] ) en die hun levensplezier vergalt, zelfs na het vonnis van de kantonrechter. [geïntimeerde] legt zes onderhandse getuigenverklaringen over waaruit dat blijkt. En ook nog onderhandse verklaringen van de beide kinderen. De onderneming kan niet worden verplaatst. Betwist wordt dat [appellante] onvoldoende geld heeft om een huurwoning te vinden terwijl [geïntimeerde] nog altijd bereid is om de toegezegde vergoeding te voldoen. Niet wordt aangetoond dat er geen woonruimte beschikbaar is; de gemeente heeft aangeboden om haar te verhelpen verhuizen. Bovendien onderneemt [appellante] helemaal geen actie om een andere woning te vinden. Ter zitting heeft [geïntimeerde] aangeboden om na ontruiming de woning leeg te laten staan zodat, als [appellante] door het hof in het gelijk wordt gesteld, zij daarin terug kan.
De door het hof toe te passen maatstaf
4.4.
Wanneer een veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is deze uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij uitvoering van het vonnis. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de kantonrechter. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Uit het vonnis van de kantonrechter volgt dat de beslissing over de ontruiming(stermijn) en te betalen vergoeding is gemotiveerd maar dat de uitvoerbaarheid bij voorraad niet met zoveel woorden is onderbouwd. Daarom zal het hof de belangen van partijen afwegen. Daarbij is gesteld noch gebleken dat de beslissing van de kantonrechter op een kennelijke misslag berust. [1]
Het oordeel van het hof
4.5.
Het hof zal het verzoek van [appellante] afwijzen en de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis niet schorsen. Dat betekent dat [geïntimeerde] gerechtigd is om de woning van [appellante] te ontruimen waarna zij gehouden is om de verhuisvergoeding aan haar betaalbaar te stellen. Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel komt.
4.6.
[appellante] is, gelet op de akte van 2008, in beginsel gerechtigd levenslang als huurder te blijven wonen op de boerderij die zij samen met haar echtgenoot heeft bestierd en waar zij al meer dan 50 jaar woont. Dat betekent echter niet dat [geïntimeerde] en haar gezin ook elk gedrag van [appellante] moeten tolereren en daar geen gevolgen aan mogen verbinden. Het hof stelt voorop dat uit het vonnis, de stukken en de zitting in hoger beroep duidelijk is geworden dat er al vele jaren lang geen sprake is van rustig en vreedzaam naast elkaar wonen. Tegen deze achtergrond moeten de belangen van [geïntimeerde] en [appellante] tegen elkaar worden afgewogen; het belang van [appellante] te blijven wonen op de boerderij in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tegenover het belang van [geïntimeerde] de toegewezen ontruiming te kunnen uitvoeren op 24 augustus 2023.
4.7.
Uit het vonnis van de kantonrechter volgt dat [appellante] al jarenlang ernstige overlast bezorgt aan [geïntimeerde] en haar gezin. Ondanks interventies van personen en instanties (zie r.o. 3.5. van dit arrest), pogingen tot mediation en drie zittingen bij de kantonrechter is zij daarmee doorgegaan. Ter zitting is aan het hof gebleken dat [appellante] niet blijk geeft van enig inzicht van wat haar gedrag betekent voor het gezin van [geïntimeerde] . Uit een en ander, gecombineerd met de na het vonnis voortdurende overlast die blijkt uit de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte verklaringen en overige bewijsstukken, leidt het hof af dat [appellante] haar gedrag niet zal aanpassen. Een einde van de overlast is zonder ontruiming dus niet te verwachten.
4.8.
Het hof begrijpt dat [appellante] gehecht is aan de boerderij en dat verhuizing, zeker gelet op haar gevorderde leeftijd, ingrijpend zal zijn. Tegenover deze belangen staan echter de belangen van [geïntimeerde] en haar gezin. Zij hebben de afgelopen jaren te kampen gehad met ernstige overlast van [appellante] die een wissel heeft getrokken op hun welbevinden en zelfs hun gezondheid. De kinderen maken hun huiswerk niet thuis maar op een externe locatie vanwege deze overlast. Hulpverleners hebben hun zorgen uitgesproken over de reacties van een van de kinderen op deze overlast. Overwogen wordt dat een woning een veilige basis moet zijn, voor volwassenen maar zeker ook voor de kinderen die immers part noch deel hebben aan het ontstaan van de onderhavige problematiek. Van een veilige en rustige woonomgeving voor [geïntimeerde] en haar gezin is momenteel geen sprake. Nu zonder ontruiming de overlast zal doorgaan moeten de belangen van [geïntimeerde] en haar gezin zwaarder wegen dan die van [appellante] .
4.9.
Daaraan doet niet af dat [appellante] op zoek moet gaan naar een andere woning. De kantonrechter heeft hier rekening mee gehouden door de ontruimingstermijn op zes maanden te stellen zodat zij daarvoor ruim de tijd heeft gekregen. De gemeente en de diaconie hebben te kennen gegeven [appellante] daarin te willen bijstaan. Onvoldoende is gesteld of gebleken dat [appellante] niet over genoeg financiële middelen zou beschikken om te verhuizen en huur te betalen. Mede gelet daarop is er geen sprake van een noodtoestand die aan de kant van [appellante] ontstaat door de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof acht het ook niet zwaarwegend genoeg dat door de ontruiming een onomkeerbare situatie zou kunnen ontstaan omdat [geïntimeerde] de woning aan een ander zou kunnen verhuren. De belangen van [geïntimeerde] wegen uiteindelijk zwaarder.
4.10.
Het hof wijst de incidentele vordering af en zal [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het incident veroordelen.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.183,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
verstaat dat de zaak op de zitting is verwezen naar de rolzitting van 20 juni 2023 voor indiening memorie van grieven.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.J. van Rijen, S.C.P. Giesen en G.R. den Dekker en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.

Voetnoten

1.Vgl. het toetsingskader in HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.