Uitspraak
Gemeente Deventer
die bij de rechtbank optrad als eiseres,
1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank
2.Het verloop van de procedure bij het hof
- bij tussenarrest van 18 oktober 2022 heeft het hof een mondelinge behandeling bevolen;
Daarvan is een proces-verbaal gemaakt.
Het geschil en het oordeel van het hof
€ 826.581,00, te vermeerderen met rente en kosten. De rederij heeft haar vordering gebaseerd op de hierboven geciteerde zin uit de brief van de advocaat van de gemeente aan de Afdeling, en stelde dat de gemeente daarmee aan haar had toegezegd haar schade te
4.De beoordeling van de vorderingen en de grieven
Inleidende opmerkingen
De grieven 1 en 2: de kwalificatie als toezegging en daaraan te ontlenen vertrouwen.
.Voorop staat dat die bewoordingen op essentiële punten overeenstemmen met de tekst van artikel 6.1 lid 1 Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Die wettekst luidt (onderstreping door het hof):
Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe,voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijvenen voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
“redelijkerwijs”en
“behoort”in de omstreden mededeling verwijzen naar artikel 6.1 lid 1 Wro. In haar uitspraak van 4 november 2020 (zie onder 4.13) heeft de Afdeling als hoogste rechter in het bestuursrecht in r.o. 6.2 beslist dat aan de rederij, gegeven de gerealiseerde alternatieven voor een ligplaats, daarnaast geen recht op de vergoeding van planschade toekomt:
“De conclusie is dat het college zich in het besluit van 30 juli 2018 terecht op het standpunt heeft gesteld dat Eureka geen planschade heeft geleden als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.”