201107337/1/T1/R1.
Datum uitspraak: 11 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rederij Eureka B.V., gevestigd te Deventer,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rederij Thuishaven B.V. en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: Rederij Thuishaven), gevestigd onderscheidenlijk wonend te Deventer,
appellanten,
de raad van de gemeente Deventer,
verweerder.
Bij besluit van 25 mei 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Ruimte voor de Rivier" vastgesteld.
Daartegen hebben Rederij Eureka bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2011, en Rederij Thuishaven bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en Rederij Eureka hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 januari 2012, waar Rederij Eureka, vertegenwoordigd door [directeur], en Rederij Thuishaven, vertegenwoordigd door [directeur], beiden bijgestaan door mr. R. van Eck, advocaat te Enschede, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Aerts, advocaat te Den Haag, en ir. J.T. Lobeek, ing. I.A. Visser, M. Daggenvoorde en ing. S. Klaver, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn als partij gehoord het college van gedeputeerde staten van Overijssel, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Aerts en drs. M. Tonkes, alsmede de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en het dagelijks bestuur van het Waterschap van Groot Salland, beiden vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Aerts.
Op de zitting van 2 januari 2012 is tevens het beroep van [persoon] en anderen, allen wonend te Deventer, behandeld. De Afdeling heeft vervolgens het beroep van [persoon] en anderen onder zaak nr. 201107337/6/R1 afgesplitst van de beroepen van Rederij Eureka en Rederij Thuishaven.
2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2.2. Rederij Thuishaven exploiteert aan de IJssel nabij de Worp twee salonboten voor dagtochten en heeft daar twee pontons die als aanlegvoorziening functioneren. Rederij Eureka huurt een ponton als aanlegvoorziening voor haar boten.
2.3. Rederij Eureka en Rederij Thuishaven komen op tegen het niet als zodanig bestemmen van de ligplaatsen voor hun schepen en van de pontons waaraan deze zijn gelegen. Volgens hen had de raad rekening moeten houden met hun bestaande rechten, nu hun boten sinds 1965 op deze locatie aanleggen.
Rederij Eureka en Rederij Thuishaven betogen verder dat wat betreft de door de raad gestelde beperking van het uitzicht door het toestaan van de pontons en van de ligplaatsen aan de Worp, er vanaf de Worp slechts vanuit één woning en vanuit het IJsselhotel zicht is op de locatie en dat het zicht beperkt is door de ligging in het water en door verkeer op de aanliggende weg. Volgens de Rederijen maken hun boten ook deel uit van het stadsgezicht. Verder wijst Rederij Eureka erop dat in het plan op deze locatie een schipbrugconstructie wordt voorzien met een aanlegsteiger voor het voetveer, evenals ligplaatsen voor vijf scoutingvletten en acht passantenaanlegplaatsen. Volgens Rederij Thuishaven en Rederij Eureka heeft de raad hun belangen onvoldoende in het bestreden besluit betrokken en in strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld, nu hun activiteiten op deze locatie al meer dan 45 jaar plaatsvinden. Verder belemmert de aanwezigheid van de schepen niet het project Ruimte voor de Rivier, aldus Rederij Thuishaven en Rederij Eureka. Voorts wijst Rederij Eureka erop dat het verdwijnen van de huidige zichtlocatie grote gevolgen zal hebben voor haar concurrentiepositie. Volgens haar is geen rekening gehouden met een schadevergoeding bij verplaatsing.
Rederij Thuishaven en Rederij Eureka betogen verder dat er geen adequate alternatieven beschikbaar zijn. Volgens de Rederijen zijn de locaties aan de Pothoofdkade en de Wellekade niet geschikt, omdat daar sprake is van sterk wisselende waterstanden en een drijvende inrichting ontbreekt. Verder is deze locatie slecht bereikbaar voor mindervaliden, terwijl juist veel vaarten voor deze doelgroep worden uitgevoerd, kan op deze locaties slechts één schip per rederij liggen en is de parkeerruimte beperkt, aldus Rederij Thuishaven en Rederij Eureka. Ook het alternatief aan de Voorhaven is volgens Rederij Eureka niet aanvaardbaar, omdat daar geen vrachtwagens voor bevoorrading kunnen komen en deze locatie is gelegen op geruime afstand van haar kantoor, hetgeen de bedrijfsvoering bemoeilijkt.
2.4. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat ook indien het overgangsrecht van toepassing is, voldoende is onderbouwd waarom de pontons en de ligplaatsen in onderhavig plan niet als zodanig zijn bestemd. Daarbij wijst de raad erop dat het vrije uitzicht op de IJssel en het stadsfront van Deventer door de aanwezigheid van de pontons en de salonboten wordt beperkt. Volgens de raad is de ruimtelijke uitstraling van het voetveer kleiner dan die van de salonboten en vervult het voetveer een maatschappelijke functie. Verder wordt de schipbrugconstructie haaks op de wal voorzien, zodat deze het uitzicht niet beperkt, aldus de raad.
Voorts zijn volgens de raad de geboden alternatieven toereikend, waarbij hij stelt dat bij laagwaterstand de Wellekade, die lager ligt dan de Pothoofdkade, als uitwijkmogelijkheid kan worden gebruikt. Op beide locaties is volgens de raad voldoende ruimte beschikbaar voor auto’s en touringcars om passagiers af te zetten en kunnen de touringcars op korte afstand parkeren. Wat de Voorhaven betreft heeft de raad aangegeven dat deze inderdaad niet rechtstreeks bereikbaar is voor vrachtwagens, maar dat op korte afstand kan worden geparkeerd. Verder acht de raad niet onaanvaardbaar dat de afmeerlocaties zich niet meer in de nabijheid van het kantoor zullen bevinden, maar op enkele autominuten daar vandaan. De raad heeft er tevens op gewezen dat bij de Worp geen voorzieningen voor lozing van afvalwater aanwezig zijn en deze wel aan de Voorhaven zullen worden gerealiseerd.
2.5. In het plan geldt voor de locatie aan de Worp, voor zover van belang, de bestemming "Water" met de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Stadsgezicht" en gedeeltelijk de aanduidingen "passantenhaven", "ligplaats" en "specifieke vorm van verkeer - verkeer te water".
2.6. Ingevolge artikel 11, lid 11.1 van de planregels, zijn de voor "Water" bestemde gronden bestemd voor:
c. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-verkeer te water" is verkeer te water met daarbij behorende voorzieningen toegestaan;
f. ter plaatse van de aanduiding "passantenhaven" is een passantenhaven voor maximaal 8 pleziervaartuigen met bijbehorende voorzieningen toegestaan.
g. ter plaatse van de aanduiding "ligplaats" is een ligplaats voor maximaal 5 boten toegestaan, met een maximale breedte van 2 m en een maximale lengte van 6 m per boot;
Ingevolge lid 11.2.2, sub a en sub c, geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dat de bouwhoogte van bruggen niet meer dan 4 m en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
Ingevolge artikel 1, lid 1.36 wordt onder passantenhaven verstaan een haven voor doorreizende recreatievaartuigen waarbij geen sprake is van overnachtingen.
2.7. Tussen partijen is niet in geschil dat in ieder geval het gebruik van de locatie als ligplaats voor de salonboten onder het overgangsrecht van het vorige bestemmingsplan "Uiterwaarden 2004" valt en dat de locatie thans nog steeds in gebruik is als ligplaats. Gelet hierop wordt dit gebruik nu wederom onder het overgangsrecht van het onderhavige plan gebracht.
2.8. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit een belang is gelegen om de ligplaatsen van de salonboten ter hoogte van de Worp niet als zodanig te bestemmen. Daarbij betrekt de Afdeling dat gelet op de omvang van de boten, die een lengte tot 60 meter kunnen hebben en bestaan uit enkele verdiepingen, aannemelijk is dat door de aanwezigheid van de salonboten het zicht van het historische stadscentrum van Deventer op de Worp - die beide als beschermd stadsgezicht zijn aangemerkt - en omgekeerd, wordt belemmerd. Het door Rederij Eureka overgelegde advies van Bosch Slabbers van 29 augustus 2011 geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De enkele stelling in dit rapport dat het ruimtelijk bezwaar door de raad sterk wordt overdreven en dat scheepvaart, ook salonboten, bij het beeld van een levendige stad aan de rivier behoort, juist ook midden in de stad, is daartoe onvoldoende. Voorts overweegt de Afdeling dat de in het advies gedane suggestie voor een verplaatsing van de ligplaatsen enkele tientallen meters stroomafwaarts alleen een vrij zicht op het op de Worp aanwezige IJsselhotel met zich zou brengen, doch hierdoor nog steeds het zicht van en naar het stadscentrum en ook van en naar de Worp zou worden belemmerd. In die zin zou sprake zijn van verplaatsing van het probleem van het ontbreken van vrij uitzicht. Wat betreft de stelling dat in het bestemmingsplan aan de Worp een passantenhaven is voorzien die ook tot zichtbelemmering kan leiden, stelt de Afdeling vast dat gelet op de maximaal toegestane omvang en de beperkte duur van het verblijf van de toegestane vaartuigen, deze mogelijke beperking van het zicht niet vergelijkbaar is met inperking door de aanwezigheid van de salonboten. Dit geldt eveneens voor het op grond van het plan toegelaten voetveer en de schipbrugconstructie.
Vorenstaande belang acht de Afdeling evenwel niet van zodanig gewicht, dat de raad op grond daarvan zonder meer tot het niet als zodanig bestemmen van de ligplaatsen van de salonboten kon overgaan.
2.9. De Afdeling begrijpt het standpunt van de raad zo dat Rederij Thuishaven en Rederij Eureka als alternatief voor het innemen van ligplaatsen aan de locatie aan de Worp voor langere tijd kunnen aanmeren aan de Voorhaven, en dat voor het ontschepen van passagiers de Pothoofdkade, de Lage Wellekade of de Eerste Havenarm gebruikt kunnen worden. De Afdeling acht evenwel door de raad niet voldoende inzichtelijk gemaakt in hoeverre de door de raad gestelde alternatieven voor Rederij Eureka en Rederij Thuishaven voldoende concreet en uitvoerbaar zijn. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad weliswaar heeft gesteld dat Rederij Eureka en Rederij Thuishaven aan de Voorhaven een voorkeurspositie krijgen bij het innemen van een ligplaats, doch dat ter zitting is gebleken dat hieraan nog geen concrete invulling is gegeven.
Wat betreft de genoemde alternatieven voor het ontschepen van passagiers, stelt de Afdeling vast dat uit de stukken is gebleken dat gebruik van de Pothoofdkade zowel naar tijd (maximaal 48 uur) als naar ruimte (110 meter) beperkt is. Verder hebben Rederij Eureka en Rederij Thuishaven aangegeven dat het ontschepen van mindervalide passagiers op deze locatie door wisselende waterstanden wordt bemoeilijkt. Gelet hierop is onvoldoende inzichtelijk dat deze locatie voor Rederij Thuishaven en Rederij Eureka als een reëel alternatief kan worden aangemerkt gelet op de mogelijke effecten op hun bedrijfsvoering. De enkele stelling van de raad dat andere rederijen positieve ervaringen hebben met het gebruik van de Pothoofdkade geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, reeds omdat niet is onderbouwd dat dit gebruik vergelijkbaar is met het voorgestane gebruik door Rederij Eureka en Rederij Thuishaven. Voorts heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende onderbouwd dat naast de Pothoofdkade, de Lage Wellekade of de Eerste Havenarm als aanvaardbare alternatieven voor het ontschepen kunnen worden aangemerkt. Dat eerder incidenteel gebruik zou zijn gemaakt van de genoemde alternatieven is daartoe ontoereikend. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, zoals Rederij Thuishaven en Rederij Eureka naar voren hebben gebracht, het type passagier en het waterpeil van belang zijn en dit per vaart kan verschillen. Verder acht de Afdeling niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre het gebruik van de sluis het alternatief bij de Eerste Havenarm op reguliere basis aanvaardbaar maakt. Ten slotte acht de Afdeling onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat de invloed is van het naast elkaar moeten gebruiken van de alternatieven voor de bedrijfsvoering van Rederij Thuishaven en Rederij Eureka.
2.10. De Afdeling overweegt voorts dat de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat het innemen van de ligplaatsen, dat opnieuw onder het overgangsrecht wordt gebracht, binnen de planperiode zal worden beëindigd.
2.11. In hetgeen Rederij Eureka en Rederij Thuishaven hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.12. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van het vorenstaande het besluit van 25 mei 2011 alsnog toereikend te motiveren om welke redenen het niet als zodanig bestemmen van de ligplaatsen van de salonboten van Rederij Eureka en Rederij Thuishaven aan de Worp aanvaardbaar is, gelet op voor hen bestaande alternatieve locaties voor het aanmeren en het ontschepen van passagiers, en voorts waarop de verwachting is gebaseerd dat het gebruik dat thans onder het overgangsrecht wordt gebracht, binnen de planperiode zal worden beëindigd, dan wel, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen.
2.13. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van griffierecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de raad van de gemeente Deventer op om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
1. het besluit van 25 mei 2011 alsnog toereikend te motiveren om welke redenen het niet als zodanig bestemmen van de ligplaatsen van de salonboten van Rederij Eureka en Rederij Thuishaven aan de Worp aanvaardbaar is, gelet op voor hen bestaande alternatieve locaties voor het aanmeren en het ontschepen van passagiers, en voorts waarop de verwachting is gebaseerd dat het gebruik dat thans onder het overgangsrecht wordt gebracht, binnen de planperiode zal worden beëindigd, dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling; in het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt;
2. de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012