ECLI:NL:GHARL:2023:3930

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
22/00380 en 22/00381
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van onroerende zaken met betrekking tot appartementsrechten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardering van onroerende zaken, specifiek appartementen, in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, een B.V., had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland, die eerder de WOZ-waarden van twee appartementen had gehandhaafd. De heffingsambtenaar had de waarde van de appartementen vastgesteld op respectievelijk € 147.000 en € 115.000 per 1 januari 2019. De rechtbank verklaarde de beroepen van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 25 april 2023 kwamen partijen tot overeenstemming over de waarde van de onroerende zaken. Het Hof heeft de waarde vastgesteld op € 110.000 voor het appartement aan [adres1] 79-1 en € 91.000 voor het appartement aan [adres1] 79-3. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en de heffingsambtenaar. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal op € 2.807 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/00380 en 22/00381
uitspraakdatum: 2 mei 2023
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
B.V. [belanghebbende]te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 20 december 2021, nummer AWB 21/1618 en van 24 december 2021, nummer AWB 21/1619, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
De Connectiete
Arnhem(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 791 te [plaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 147.000.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 793 te [plaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 115.000. De objecten [adres1] 79-1 en 79-3 worden hierna tezamen ook aangeduid als de onroerende zaken.
1.3.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de WOZ-beschikkingen gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft in twee afzonderlijke uitspraken de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2023 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord B.J.H. van Hunen, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] (taxateur).

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaresse van de onroerende zaken. De onroerende zaken zijn appartementen met bouwjaar 1883, gelegen boven een winkel. [adres1] 79-1 heeft een gebruiksoppervlakte van 59 m². [adres1] 79-3 heeft een gebruiksoppervlakte van 45 m². De onroerende zaken zijn verhuurd.
2.2.
De onroerende zaken maken samen met vijf andere appartementen in hetzelfde blok gebruik van dezelfde CV ketel en warmwaterinstallatie en er is één centrale gasmeter en één watermeter voor alle zeven appartementen. Vier appartementen, waaronder de onroerende zaken, hebben een gedeelde centrale toegangsdeur op de begane grond en gedeelde trappenhuizen en overlopen. Deze vier appartementen beschikken binnen het gebouw over een eigen afsluitbare toegangsdeur naar elk appartement. Elk appartement beschikt over eigen een eigen keuken en sanitair.

3.Beoordeling van het geschil

Partijen zijn ter zitting tot overeenstemming gekomen over de waarde van de onroerende zaken per waardepeildatum. Deze moet worden vastgesteld op € 110.000 voor [adres1] 79-1 en € 91.000 voor [adres1] 79-3. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

4.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof overweegt daarbij het volgende: voor de toepassing van artikel 7:15, lid 2, Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) is slechts sprake van één bezwaar, omdat dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten (vergelijk Hoge Raad 13 juli 2012, nummer 11/01222, ECLI:NL:HR:2012:BX0892), zodat ook sprake is van één uitspraak op bezwaar en één beroep. Voor zover de Rechtbank de zaken heeft gesplitst, is het Hof van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, van het Bpb.
Bij Ministeriële regeling van 12 december 2022, nr. 4343031 (Stcrt. nr. 34448) heeft de Minister voor Rechtsbescherming de bedragen vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) gewijzigd. Op grond van het aangepaste Bpb en gelet op artikel III van de hiervoor bedoelde Ministeriële regeling en de daarop gegeven toelichting dient het Hof de procesvergoeding in het onderhavige geval vast te stellen op basis van de voor 2023 geldende tarieven. Daarbij wordt in het aangepaste Bpb – evenals in het vanaf 1 juli 2021 en voor het jaar 2022 geldende Bpb – onderscheid gemaakt naar gelang sprake is van – kort gezegd – Bpm/WOZ-procedures enerzijds en overige procedures anderzijds. De Hoge Raad heeft in zijn in arrest van 27 mei 2022, nr. 21/02977, ECLI:NL:HR:2022:752 geoordeeld dat dat onderscheid in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet, omdat geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor het gemaakte verschil in behandeling. Zulks heeft naar het oordeel van het Hof ook te gelden voor het in de per 1 januari 2023 van kracht zijnde Bpb gemaakte onderscheid. Het Hof past daarom, conform het voornoemde arrest, in (hoger) beroep een waarde per punt van € 837 toe.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken daarmee vast op € 296 voor de kosten in de bezwaarfase (1 punt (bezwaarschrift)  wegingsfactor 1  € 296), € 1.674 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 837) en € 837 voor de kosten in hoger beroep (1 punt (hogerberoepschrift)  wegingsfactor 1  € 837), ofwel in totaal op € 2.807.

5.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar,
– verklaart het bezwaar gegrond,
– vermindert de waarde van [adres1] 79-1 tot € 110.000 en van [adres1] 79-3 tot € 91.000,
– vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.807,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten 2 maal € 360 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 548 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is op 2 mei 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(G.J. van de Lagemaat) (R.A.V. Boxem)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 10 mei 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.