De beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van
€ 235,- voor: “23 km per uur harder rijden dan mag binnen de bebouwde kom”. Deze gedraging zou zijn verricht op 6 augustus 2020 om 15:04 uur op de Atoomweg in Utrecht met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De betrokkene voert aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat ter plaatse een maximumsnelheid van 80 km/u van kracht was. Bebording op grond waarvan het hem duidelijk moest zijn dat ter plaatse de maximumsnelheid 50 km/u bedroeg, was ten tijde van het constateren van de snelheidsovertreding op de door hem gereden route niet aanwezig. Het bewijs daarvoor blijkt genoegzaam uit de door hem gemaakte beelden van de ten tijde van het constateren van de gedraging afgelegde route.
3. Vooropgesteld wordt dat de betrokkene wordt verweten te hebben gehandeld in strijd met artikel 20, aanhef en onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) dat bepaalt dat de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom 50 km/h bedraagt. Het begin van de bebouwde kom wordt aangegeven door middel van een bord H1 van bijlage 1 bij het RVV 1990. Het hof stelt met de advocaat-generaal vast dat de door de betrokkene verstrekte beeldopnames starten ná het punt waar de betrokkene het bord H1 zou moeten zijn gepasseerd. Deze beelden adstrueren daarom niet het standpunt van de betrokkene.
4. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor onder meer een gedraging die door deze ambtenaar zelf is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens.
5. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat onder meer de volgende gegevens:
“Toegestane snelheid: 50 km/u per uur.
Overschrijding met: 23 km/u. (…)
Soort snelheidsmeetmiddel: radar. (…)
De gedraging vond plaats binnen de bebouwde kom.”
6. De advocaat-generaal heeft er primair op gewezen dat de ambtenaar bij de snelheidsmeting, een mobiele snelheidscontrole, ter plaatse aanwezig was. Volgens de advocaat-generaal mag daarom worden aangenomen dat de ambtenaar heeft vastgesteld dat de relevante bebording aanwezig en duidelijk zichtbaar was.
7. In het (niet uitputtend bedoelde) overzichtsarrest van 28 februari 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:1803) heeft het hof overwogen: "Wanneer wordt gesteld dat (deugdelijke) bebording ontbrak op het moment van de constatering van een gedraging, terwijl de aanwezigheid van die bebording noodzakelijk is om te kunnen vaststellen dat die gedraging is verricht, kan dat aanleiding zijn voor een nader onderzoek naar de bebording. De eisen die op dit punt aan een verweer en aan de beschikbare gegevens worden gesteld, zijn afhankelijk van de wijze waarop de gedraging is vastgesteld, de plaats waar dat is gebeurd en het al dan niet aanwezig zijn van een ambtenaar ter plaatse."
Vervolgens heeft het hof drie typen gevallen onderscheiden.
de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd is zelf ter plaatse. In het algemeen mag in zo’n geval worden aangenomen dat de ambtenaar heeft vastgesteld dat de relevante bebording aanwezig en duidelijk zichtbaar is;
de gedraging is vastgesteld bij een (statische) trajectcontrole of door middel van apparatuur die in een vaste flitspaal is gemonteerd. Een betwisting van de bebording kan dan slechts worden weerlegd aan de hand van (nadere) informatie, zoals een proces-verbaal of schouwrapport;
de gedraging is vastgesteld, waarbij de vaststelling dat deze heeft plaatsgehad afhankelijk is van de aanwezigheid van verkeersborden die een bebouwde kom, een parkeerverbodszone of een parkeerschijfzone aanduiden. In die gevallen geldt dat de grenzen van het gebied waarbinnen de betreffende gedraging kan worden geconstateerd door middel van meerdere verkeersborden worden aangegeven. Om te kunnen vaststellen dat de gedraging is verricht, is niet noodzakelijk dat de aanwezigheid van alle borden wordt vastgesteld. Voldoende is dat de toegangsweg waarlangs de bestuurder van het voertuig de kom of zone is ingereden, van een deugdelijk bord is voorzien.
8. Het overzichtsarrest dwingt niet tot een strikt onderscheid tussen het eerste en het derde beoordelingskader (vgl. het arrest van 26 april 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3359). Dat volgt reeds uit de zinsnede "in het algemeen" in het eerste beoordelingskader. Gelet daarop kan ook bij kom- en zonebebording relevant zijn dat de ambtenaar zelf ter plaatse is geweest. Per geval moet de vraag worden beantwoord of ervan kan worden uitgegaan dat de ambtenaar de aanwezigheid van de relevante bebording heeft vastgesteld. Daarbij is van belang hoe de locatie van de (vermeende) gedraging is gelegen ten opzichte van de locatie van het bewuste bord, namelijk het kom- of zonebord op de route die de betrokkene heeft afgelegd, in het bijzonder of deze ligging zodanig is dat controle van de aanwezigheid van het bewuste bord door de ambtenaar voor de hand ligt en daarmee aannemelijk is. 9. In dit geval kan er niet van worden uitgegaan dat de ambtenaar de aanwezigheid van alle borden H1 die de bebouwde kom van Utrecht aanduiden en waarlangs de locatie van de meting kan worden bereikt ten tijde van de mobiele snelheidscontrole heeft gecontroleerd. Raadpleging van voor een ieder via internet toegankelijke bronnen leert dat de afstand tussen de locatie van de vermeende gedraging en het bewuste bord op de door de betrokkene gereden route ongeveer 1 kilometer bedraagt. Dit brengt in dit geval mee dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de ambtenaar de aanwezigheid en duidelijke zichtbaarheid van dit bord ten tijde van de mobiele snelheidscontrole heeft vastgesteld. Informatie van de ambtenaar waaruit volgt dat dit wel het geval is geweest, ontbreekt. Gelet hierop komt in dit geval aan de aanwezigheid van de ambtenaar ter plaatse niet de betekenis toe dat kan worden aangenomen dat deze heeft vastgesteld dat de relevante bebording aanwezig en duidelijk zichtbaar is.
10. Dit brengt mee dat in dit geval uit nadere stukken zou moeten blijken dat op de route die de betrokkene heeft afgelegd om zijn bestemming te bereiken een bord H1 aanwezig was op enig moment niet meer dan zes maanden vóór en niet meer dan zes maanden ná de vermeende gedraging. Is één van deze termijnen langer, dan zal uit (nadere) stukken moeten blijken dat na verificatie van daarvoor beschikbare bronnen is gebleken dat dit bord in de tussentijd niet is verwijderd of vervangen (vgl. het arrest van het hof van 12 september 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:7804). 11. De advocaat-generaal heeft bij het verweerschrift een tweetal uitdraaien uit Google Maps Streetview bijgevoegd met betrekking tot de aanwezige bebording op de door de betrokkene aangegeven route. Deze uitdraaien tonen de ter plaatse aanwezige bebording in de maanden juli 2018 en april 2021. Aldus kan niet worden vastgesteld dat deze bebording aanwezig was op enig moment niet meer dan zes maanden vóór en niet meer dan zes maanden ná de gedraging. De advocaat-generaal heeft gesteld dat niet is gebleken dat de bebording is verwijderd of vervangen maar uit deze enkele mededeling blijkt niet dat verificatie van de daarvoor beschikbare bronnen heeft plaatsgevonden.
12. Gelet hierop kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat ten tijde van het vaststellen van de gedraging op de door de betrokkene gevolgde route een bord H1 aanwezig was. Dit betekent dat de gedraging niet kan worden vastgesteld. De inleidende beschikking kan dus niet in stand blijven. Hetgeen overigens door de betrokkene naar voren is gebracht behoeft daarmee geen bespreking meer.
13. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.