ECLI:NL:GHARL:2023:3776

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
200.320.351
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van de minderjarige naar een andere woonplaats

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met de minderjarige naar [woonplaats2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 22 september 2022, waarin de moeder toestemming was verleend om met de minderjarige te verhuizen naar [plaats1]. De vader verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en zijn verzoeken toe te wijzen, terwijl de moeder verweer voerde en haar verzoek tot verhuizing naar [woonplaats2] handhaafde.

De procedure in eerste aanleg had geleid tot een beslissing waarbij de rechtbank de moeder vervangende toestemming verleende om te verhuizen, en de verzoeken van de vader afwees. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de noodzaak voor de moeder om in een veilige omgeving te wonen, dicht bij haar familie en netwerk, en de psychische impact van de situatie op zowel de moeder als de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in een vrouwenopvang verbleef vanwege de onveilige situatie met de vader en dat de verhuizing naar [woonplaats2] noodzakelijk was voor haar welzijn en dat van de minderjarige.

Het hof heeft de belangen van beide ouders afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van de moeder en de minderjarige zwaarder wegen dan de wensen van de vader voor een co-ouderschapsregeling. De vader had onvoldoende onderbouwd dat hij in staat zou zijn om een dergelijke regeling te realiseren, gezien zijn werkuren en de spanningen tussen de ouders. Het hof heeft uiteindelijk de bestreden beschikking vernietigd voor zover het de vervangende toestemming betreft en verleent de moeder toestemming om met de minderjarige te verhuizen naar [woonplaats2].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.320.351
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 540301)
beschikking van 4 mei 2023
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Heere-Helmink te Rotterdam,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. V. Vos te Rotterdam.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor de procedure in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 december 2022;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Vos van 28 maart 2023 met wijziging/aanvullend verzoek in hoger beroep, en producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 april 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De advocaat van de vader heeft spreekaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn op 4 februari 2019 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Er loopt op dit moment een procedure tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap bij de rechtbank Den Haag.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2019 (verder: [de minderjarige] ). De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
3.3
De moeder woont op dit moment met [de minderjarige] in [woonplaats2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de moeder vervangende toestemming verleend om met [de minderjarige] te verhuizen naar [plaats1] , bepaald dat beide ouders allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, en de verzoeken van de vader afgewezen.
4.2
De vader is met twaalf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en zijn verzoeken alsnog toe te wijzen met dien verstande dat:
- het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming te verhuizen naar [plaats1] wordt afgewezen;
- de moeder wordt bevolen terug te verhuizen naar (de directe omgeving van)
[woonplaats1] .
4.3
De moeder voert verweer en zij vraagt, bij gewijzigd verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen dan wel de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, en haar (de moeder) vervangende toestemming te verlenen om samen met [de minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats2] .

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal hierna eerst oordelen over de vraag of de door de moeder op 28 maart 2023 ingediende wijziging van haar verzoek buiten beschouwing moet worden gelaten omdat het te laat is ingediend wat maakt dat het in strijd zou zijn met de eisen van een goede procesorde, zoals de advocaat van de vader stelt.
Ontvankelijkheid
5.2
In artikel 347 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat dat in hoger beroep (alleen) een conclusie van eis en een conclusie van antwoord worden genomen. Met deze zogenoemde twee-conclusieregel, die ook geldt in verzoekschriftprocedures, wordt een concentratie van de discussie bij het gerechtshof beoogd.
Deze regel beperkt niet alleen de mogelijkheid om na het eerste processtuk in hoger beroep nog nieuwe grieven aan te voeren, maar ook de bevoegdheid om nieuwe feiten aan te voeren of het verzoek te veranderen of te vermeerderen [1] . De twee-conclusieregel berust op de eisen van de goede procesorde. [2]
5.3
Vast staat dat de moeder haar verzoek pas heeft aangepast na het verweerschrift, dus na haar eerste processtuk in hoger beroep. De vraag is vervolgens of de wijziging van de plaatsnaam in het processtuk van de moeder van 28 maart 2023 - van ‘ [plaats1] ’ in
‘ [woonplaats2] ’ - in het licht van het voorgaande moet worden gezien als een inhoudelijke wijziging van het verzoek. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is. Weliswaar heeft de moeder de plaatsnaamwijziging pas in haar aanvullende processtuk in een ‘petitum’ opgeschreven, maar de vader was er al mee bekend dat de moeder in [woonplaats2] was gaan wonen en hij heeft in zijn beroepschrift het verweer daartegen ook al geformuleerd, in die zin dat hij uiteen heeft gezet dát en waarom hij het (ook) niet met de verhuizing van de moeder met [de minderjarige] naar [woonplaats2] eens is.
De discussie tussen de ouders is inhoudelijk niet veranderd, mede omdat [plaats1] en [woonplaats2] relatief dicht bij elkaar liggen en de gronden van het verhuisverzoek van de moeder (samengevat als ‘dichter bij haar familie wonen’) ongewijzigd zijn gebleven. De vader heeft zich dus niet geconfronteerd gezien met een nieuw gezichtspunt, en de discussie tussen de ouders heeft zich meteen in de eerste twee processtukken in hoger beroep geconcentreerd op het volledige inhoudelijke geschil. Het hof is daarom van oordeel dat er in dit geval geen strijd is met de eisen van de goede procesorde en dus ook niet met de twee-conclusieregel. Het hof zal hierna uitgaan van het gewijzigde petitum. Zou het hof de wijziging niet toelaten dan zou dit tot gevolg hebben dat het nu moet beslissen op een inmiddels feitelijk achterhaalde situatie en zouden de ouders genoodzaakt zijn een nieuwe procedure te starten om alsnog een actuele beslissing te krijgen.
Inhoudelijk
5.4
Op grond van artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.5
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als dit, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.6
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder bijvoorbeeld:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.7
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
5.8
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] te verhuizen naar (nu) [woonplaats2] , dient te worden toegewezen.
Het hof verwijst naar de motivering en de beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt deze na eigen onderzoek tot de zijne. Dat die motivering en beslissing zien op een verhuizing naar [plaats1] terwijl de moeder in hoger beroep verzoekt om naar [woonplaats2] te verhuizen, maakt het oordeel niet anders. De rechtbank heeft in de beoordeling de noodzaak voor de moeder meegewogen om op een veilige plek in de buurt van haar familie en netwerk haar leven weer op te bouwen. Het hof stelt vast dat de moeder ook bij een verhuizing naar [woonplaats2] in de buurt van haar netwerk woont. Daarnaast is de reistijd van [woonplaats1] naar [plaats1] respectievelijk [woonplaats2] nagenoeg gelijk.
Zo woont de zus van de moeder in [woonplaats2] zelf, en de rest van de familie (waaronder de ouders) en vrienden van de moeder op 15 tot 20 minuten reisafstand van de moeder. Het hof is van oordeel dat is komen vast te staan dat de moeder slechts om praktische redenen geen woning in [plaats1] kon vinden. De door haar verkregen urgentie was slechts beperkte tijd geldig en zag op de ‘regio [plaats1] ’. In [plaats1] waren binnen de geldigheidstermijn van de urgentie geen geschikte woningen beschikbaar waardoor zij werd genoodzaakt om in [woonplaats2] een woning te accepteren. De vader heeft dat niet gemotiveerd weersproken.
5.9
Het hof voegt aan de motivering en de beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking nog het volgende toe. Het gaat, zoals hierboven is beschreven, om een belangenafweging. De moeder grondt haar belang vooral op de noodzaak tot verhuizen die ligt in rust, stabiliteit en veiligheid voor haar en [de minderjarige] . Het hof vindt dat de moeder de noodzaak voldoende heeft aangetoond. De moeder heeft met [de minderjarige] , na het verbreken van de relatie met de vader en uit angst voor de vader, gedurende bijna een jaar in een vrouwenopvang van [naam1] verbleven. Vanuit de vrouwenopvang is zij verhuisd naar [woonplaats2] . De moeder heeft zich in de relatie met de vader vaak onveilig gevoeld met als gevolg dat zij getraumatiseerd is geraakt en nu nog steeds psychische klachten heeft. Zij heeft in verband daarmee zowel EMDR- als Exposuretherapie gevolgd en gesprekken gevoerd met een psycholoog. Zij heeft nu nog steeds spanningsklachten en last van nachtmerries en gebruikt medicatie om te ontspannen.
Zij heeft het hof verteld dat het voor haar zoveel spanningen geeft om in de directe omgeving van de vader te wonen dat dit haar psychische gezondheid verder in gevaar brengt, wat een negatieve weerslag zal hebben op [de minderjarige] . Terugverhuizen naar [woonplaats1] , de plaats waar de ouders samenwoonden en waar de moeder geen netwerk heeft, vormt een te grote belasting voor de moeder en daarmee voor [de minderjarige] .
Het hof kan de moeder volgen in dit betoog. Uit het door drs. [naam2] , gedragswetenschap-per/psycholoog bij [naam1] , op 4 april 2022 opgestelde verslag naar aanleiding van een screening van de moeder, volgt onder meer dat het van belang is dat de moeder verhuist naar een plek waar sprake is van duurzame veiligheid (zowel op fysiek als emotioneel vlak). Een veilige setting dichtbij familie en vrienden is aan te bevelen voor de moeder. De moeder kan zo ondersteuning krijgen bij het verwerken van haar trauma, aldus drs. [naam2] .
5.1
De vader benadrukt dat de verhuizing nadelige gevolgen met zich brengt, vooral omdat de door hem gewenste co-ouderschapsregeling dan niet meer mogelijk is en hij uitsluitend een ‘weekendvader’ wordt.
Het hof is van oordeel dat het belang van de vader bij een uitgebreide zorgregeling niet zwaarder weegt dan het belang van de moeder om op een voor haar veilige plek in de buurt van haar netwerk te wonen en daar haar leven weer op te bouwen. Het hof begrijpt de wens van de vader om een evenredig aandeel in de zorg voor [de minderjarige] te dragen en om te komen tot een co-ouderschapsregeling, maar zoals ook de raad op de zitting heeft gezegd, ontbreekt op dit moment tussen de ouders iedere basis voor een dergelijke gelijkwaardige verdeling van de zorg. De ouders hebben geen enkel vertrouwen in en respect voor elkaar en zij blijken nu niet in staat de zorg voor [de minderjarige] onderling af te stemmen. Zo vindt de overdracht van [de minderjarige] nog steeds plaats op neutraal terrein, wat veel van een kind vraagt. Bovendien gaan de overdrachten gepaard met spanningen en incidenten. Zo heeft de vader de moeder tijdens een recente overdracht, na een fikse woordenwisseling, in haar gezicht gespuugd en heeft hij haar na de overdracht met de auto afgesneden. Dit soort incidenten zijn beschadigend voor [de minderjarige] . De raad denkt dat het de ouders niet zal lukken om tot een co-ouderschap te komen en vreest dat [de minderjarige] klem zal raken als de ouders toch een co-ouderschapregeling gaan uitvoeren.
Het hof is het met de raad eens dat, gelet op de spanningen tussen de ouders, niet te verwachten is dat zij op (korte) termijn tot een co-ouderschapsregeling zullen komen. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat de ouders eerder een gezamenlijk voornemen tot co-ouderschap hebben gehad.
Verder neemt het hof in aanmerking dat de vader op dit moment een meer dan fulltime baan heeft. Hij werkt 60 tot 70 uur per week, vertelde hij tijdens de zitting. De vader heeft zijn stelling dat hij in overleg met zijn werkgever minder kan gaan werken zodat hij meer voor [de minderjarige] kan zorgen, tegenover de gemotiveerde betwisting door de moeder, onvoldoende onderbouwd.
Daarnaast overweegt het hof dat de moeder, ondanks haar spanningsklachten, altijd heeft meegewerkt aan een frequent en ruim contact van [de minderjarige] met de vader. Op dit moment gaat [de minderjarige] ieder weekend van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagavond 18.00 uur naar de vader. Ook op de zitting heeft de moeder een ruime compensatie voor het ontbreken van een co-ouderschapsregeling voorgesteld. Daarbij zou [de minderjarige] drie van de vier weekends van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school naar de vader kunnen gaan en zou zij ook in de schoolvakanties extra momenten naar de vader kunnen gaan.
Deze regeling biedt de vader ook de door hem gewenste mogelijkheid om contact met de school van [de minderjarige] te hebben en betekent ook dat de vader bijna drie dagen en nachten per week de zorg voor [de minderjarige] heeft. Het hof verwacht dat de moeder zich zal blijven inzetten voor een frequent contact tussen [de minderjarige] en de vader.
5.11
Het hof neemt ten slotte in aanmerking dat de raadsvertegenwoordiger op de zitting heeft gezegd dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij tot rust kan komen in een veilige omgeving. [de minderjarige] heeft al veel meegemaakt en maakt nog steeds veel mee, waaronder de reeds geschetste spanningen tussen haar ouders, en meerdere verhuizingen. Bovendien is het in het belang van [de minderjarige] dat het goed gaat met de moeder en dat de moeder overeind blijft ondanks de psychische klachten. Een verhuizing terug naar [woonplaats1] is daarmee niet in het belang van [de minderjarige] , aldus de raad. Het hof sluit zich daarbij aan.
5.12
Alle belangen tegen elkaar afwegend is het hof van oordeel dat het onder de huidige omstandigheden niet in het belang van [de minderjarige] is om te moeten terugverhuizen naar [woonplaats1] . De moeder heeft de (persoonlijke) noodzaak voor haar om te verhuizen voldoende onderbouwd, en het belang van de vader om op adequate wijze betrokken te blijven bij [de minderjarige] en zijn vaderrol invulling te kunnen geven is afdoende gewaarborgd.
Het hof zal de moeder daarom vervangende toestemming verlenen voor een verhuizing met [de minderjarige] naar [woonplaats2] .
5.13
Ten aanzien van de grieven negen tot en met elf waarin de vader stelt dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte de omstandigheden die volgens de Hoge Raad een rol spelen bij een beslissing als de onderhavige (de zogenaamde ‘verhuiscriteria’ ) niet heeft meegewogen, overweegt het hof het volgende.
Bij een beslissing in een geschil als het onderhavige dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen en alle betrokken belangen te worden afgewogen. De door de Hoge Raad genoemde verhuiscriteria dienen daarbij als houvast maar zij vormen geen
checklist.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, gelet op het gewijzigde verzoek van de moeder, vernietigen voor zover het de vervangende toestemming betreft en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
22 september 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
verleent aan de moeder vervangende toestemming om met [de minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats2] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, H. Phaff en L. Hamer en is op
4 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959)
2.HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1097