In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2017, en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. De ouders, die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, zijn in geschil over de woonplaats van hun kind. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 22 december 2022 bestreden, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder was vastgesteld. De vader verzoekt het hof om de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen en een zorgregeling te bepalen.
De moeder is in incidenteel hoger beroep gekomen en verzoekt het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de verhuizing van de moeder naar een andere woonplaats en de gevolgen daarvan voor de opvoedsituatie van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks het eenhoofdig gezag, niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de vader en de minderjarige bij haar verhuizing.
Na afweging van de belangen van de minderjarige, de betrokkenheid van beide ouders en de aanbevelingen van de raad voor de kinderbescherming, heeft het hof besloten dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zal zijn. De zorgregeling is vastgesteld, waarbij de minderjarige drie van de vier weekenden bij de moeder verblijft en de vakanties en feestdagen in overleg tussen de ouders worden verdeeld. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe regeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.