ECLI:NL:GHARL:2023:3563

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
200.321.232/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen in keuzevrijheid van ouder met gezag bij woonplaats van kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2017, en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. De ouders, die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, zijn in geschil over de woonplaats van hun kind. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 22 december 2022 bestreden, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder was vastgesteld. De vader verzoekt het hof om de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen en een zorgregeling te bepalen.

De moeder is in incidenteel hoger beroep gekomen en verzoekt het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de verhuizing van de moeder naar een andere woonplaats en de gevolgen daarvan voor de opvoedsituatie van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks het eenhoofdig gezag, niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de vader en de minderjarige bij haar verhuizing.

Na afweging van de belangen van de minderjarige, de betrokkenheid van beide ouders en de aanbevelingen van de raad voor de kinderbescherming, heeft het hof besloten dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zal zijn. De zorgregeling is vastgesteld, waarbij de minderjarige drie van de vier weekenden bij de moeder verblijft en de vakanties en feestdagen in overleg tussen de ouders worden verdeeld. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe regeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.232/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 206592)
beschikking van 20 april 2023
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. B.L. van Riel te Assen,
en
[verweerster](de moeder),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. O.J.C. Toxopeus te Veendam.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 29 september 2022 en 22 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatstgenoemde beschikking wordt hierna ook wel de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n) ingekomen op 6 januari 2023;
- een journaalbericht namens de vader van 16 januari 2023 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht namens de moeder van 15 maart 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 20 maart 2023 met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 maart 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad was [naam1] aanwezig. Mr. Van Riel heeft het woord mede gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotities.
2.3
Na de mondelinge behandeling is ingekomen een brief van [naam2] van 9 april 2023. Omdat de mondelinge behandeling al was gesloten en het hof geen toestemming had gegeven nog stukken na te zenden, slaat het hof geen acht op deze brief. Het hof heeft de brief aan de afzender retour gezonden.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige1]
, geboren [in] 2017. De relatie was toen al verbroken.
Partijen oefenen sinds 22 augustus 2021 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] uit.
3.2
De moeder is in de zomer van 2021 van [plaats1] naar [woonplaats2] verhuisd. Sindsdien verblijft [de minderjarige1] door de week bij de vader in [woonplaats1] en in het weekend bij de moeder. [de minderjarige1] gaat nog in [plaats1] naar school.
3.3
[de minderjarige1] heeft twee halfzussen: [de minderjarige2] , geboren [in] 2009, en [de minderjarige3] , geboren [in] 2011. Zij wonen bij de moeder.
3.4
Bij beschikking van 14 februari 2023 heeft het hof de werking van de bestreden beschikking geschorst.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] , de verdeling van
de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige1] en het verzoek om vervangende toestemming voor inschrijving van [de minderjarige1] op de basisschool ‘ [naam3] ’ in [woonplaats2] .
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] vastgesteld bij de moeder en als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat:
- [de minderjarige1] drie van de vier weekenden van vrijdagmiddag na school tot zondagmiddag voor het avondeten (rond 16.00 uur) bij de vader verblijft;
- [de minderjarige1] gedurende de vakanties van één week geheel bij de vader zal verblijven;
- de vakanties van langer dan een week bij helfte tussen de ouders worden verdeeld;
- [de minderjarige1] het merendeel van de feestdagen bij zijn vader zal verblijven, een en ander in overleg door de ouders nader in te vullen.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
22 december 2022. Grief 1 ziet op de (verhuis-)toetsingscriteria. Grief 2 ziet op de afwijking van het advies van de raad. Grief 3 ziet op de praktische indeling van de
(omgangs)weekenden vanwege het werk van de vader.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige1] bij de vader is en er sprake zal zijn van een zorgregeling:
- waarbij [de minderjarige1] 3 van de 4 weekenden van vrijdag na school tot zondagmiddag 16:00 uur bij de moeder verblijft waarbij de moeder [de minderjarige1] op vrijdag haalt en de vader [de minderjarige1] op zondag
ophaalt, de weekenden waarin [de minderjarige1] bij de vader is zijn conform bijlage 3 bij het beroepschrift;
- indien sprake is van een vrije dag van [de minderjarige1] op school en/of feestdag aansluitend bij het
weekend van de moeder, dat [de minderjarige1] ook op deze dagen bij haar zal zijn;
- dat [de minderjarige1] gedurende de vakanties van 1 week bij de moeder verblijft, dat de vakanties van
langer dan een week bij helfte tussen de ouders worden verdeeld waarbij de moeder 1e keus
heeft voor welk deel van de vakanties en welk deel van de feestdagen waarbij [de minderjarige1] het
merendeel van de feestdagen bij de moeder verblijft, halen en brengen bij helfte verdeeld
tussen de ouders;
- ingeval het onverhoopt zo gaat zijn dat [de minderjarige1] door de week bij de moeder in [woonplaats2] gaat
verblijven, verzoekt de vader de voorgaande zorgregeling in omgekeerde vorm vast te
leggen waarbij de vader 1e keus heeft voor de indeling van de 3 van de 4 weekenden waarin
[de minderjarige1] bij hem is en te bepalen dat [de minderjarige1] na zijn eerstvolgende schoolvakantie in [woonplaats2]
naar school zal gaan.
4.3
De moeder is op haar beurt in incidenteel hoger beroep gekomen. De moeder verzoekt het hof om, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
I. het beroep van de vader tegen de bestreden beschikking af te wijzen;
II. de moeder op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) vervangende toestemming te verlenen [de minderjarige1] per 1 mei 2023 in te schrijven op de openbare basisschool
‘ [naam3] ’ gevestigd in [woonplaats2] aan de [adres] .
4.4
De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep en hij verzoekt het hof om de moeder in haar verzoek omtrent de schoolkeuze voor [de minderjarige1] niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] . Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
Het hoofdverblijf van [de minderjarige1]
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
De vraag welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van [de minderjarige1] is, raakt de kern van het conflict tussen de ouders, waarbij de vader het de moeder aanrekent dat zij
eenzijdig heeft besloten om samen met [de minderjarige1] in [woonplaats2] te gaan wonen. Het hof stelt vast dat
de moeder ten tijde van de verhuizing naar [woonplaats2] nog alleen het gezag over [de minderjarige1] uitoefende
en daarom in beginsel de bevoegdheid had om [de minderjarige1] naar eigen inzicht te verzorgen en op
te voeden. Deze bevoegdheid omvat mede het kiezen van de woonplaats van [de minderjarige1] .
Ook bij eenhoofdig gezag kan de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind echter worden beperkt. Namelijk wanneer deze ouder niet voldoet aan de verplichting om omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen zoals artikel 1:247 lid 3 BW bepaalt (ECLI:NL:HR:2021:1513). Daarnaast geldt in onderhavige zaak dat de vader kort na de verhuizing van de moeder en [de minderjarige1] naar [woonplaats2] mede met het gezag over [de minderjarige1] is belast. Deze omstandigheid biedt het hof de mogelijkheid om de moeder te gelasten terug te verhuizen.
5.4
Door de voorzieningenrechter is in het vonnis van 4 augustus 2021 met juistheid overwogen, dat er van een goede en gedegen voorbereiding van de verhuizing door de moeder geen sprake was en dat niet gebleken is van een noodzaak om te verhuizen, maar dat het slechts de wens van de moeder betrof om met [de minderjarige1] (dicht bij haar familie) in [woonplaats2] te gaan wonen. Mede gelet op het feit dat de ouders vóór de verhuizing de zorg voor [de minderjarige1] op gelijkwaardige wijze verdeelden en zo feitelijk -ondanks het eenhoofdige gezag van de moeder- een situatie van co-ouderschap bestond, had het op de weg van de moeder gelegen om een dergelijke belangrijke beslissing in het leven van [de minderjarige1] met de vader kort te sluiten. Temeer nu de ouders tot de verhuizing ook in onderling overleg tot (gezags)beslissingen over [de minderjarige1] kwamen. De verhuizing naar [woonplaats2] en de gevolgen daarvan hebben het contact tussen de ouders en de tot dan toe stabiele en goedlopende opvoedsituatie van [de minderjarige1] verstoord.
Wat daar verder ook van zij, de verhuizing naar [woonplaats2] alsmede de wijze waarop deze heeft plaatsgevonden ligt niet ter beoordeling aan het hof voor. Het verzoek dat nu aan het hof voorligt, ziet op de beslissing waar [de minderjarige1] -mede gelet op deze gang van zaken- zijn hoofdverblijf moet hebben. Dit verzoek zal worden beoordeeld op basis van de actuele situatie, waarbij de moeder heeft aangegeven niet te zullen terugverhuizen.
5.5
Uit de stukken en hetgeen tijdens de zitting bij het hof is besproken, is naar voren gekomen dat [de minderjarige1] aanvankelijk is opgegroeid bij zijn moeder en halfzussen in [plaats1] .
Na een opbouw in het contact is er sprake van een grote betrokkenheid van de vader in het leven van [de minderjarige1] als medeopvoeder. Sinds de verhuizing in de zomer van 2021 verblijft [de minderjarige1] doordeweeks bij de vader in [woonplaats1] en in de weekenden bij de moeder (en zijn halfzussen) in [woonplaats2] . Hiermee is -totdat duidelijk is bij wie [de minderjarige1] zijn hoofdverblijf zal hebben- zo veel mogelijk aangesloten bij de oorspronkelijke opvoedsituatie van [de minderjarige1] voorafgaand aan de verhuizing en kan [de minderjarige1] (voorlopig) naar zijn school in [plaats1] blijven gaan.
In de huidige situatie wonen de ouders op grote afstand van elkaar. Dit brengt mee dat een gelijkwaardige verdeling van de zorg voor [de minderjarige1] tussen de ouders niet meer mogelijk is.
Een van de ouders zal het grootste deel van de zorg en opvoeding, waaronder de schoolgang, voor zijn rekening nemen. Het contact met de andere ouder zal hoofdzakelijk in de weekenden plaatsvinden.
5.6
In het raadsrapport van 6 juli 2022 komt naar voren dat beide ouders in beginsel geschikte opvoeders zijn bij wie [de minderjarige1] zijn hoofdverblijf kan hebben. De opvoedsituatie en opvoedvaardigheden van zowel de vader als de moeder komen tegemoet aan de belangen van [de minderjarige1] . Duidelijk is dat [de minderjarige1] een zeer goede band heeft met zijn ouders en dat hij het bij hen beiden goed heeft. De ouders hebben ieder op hun eigen manier hun steentje bijgedragen aan de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en zij zijn daar beiden even goed toe in staat gebleken.
De raad heeft geconstateerd dat in de afwegingen rond de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] een eventuele wijziging van school geen bepalende rol speelt, omdat [de minderjarige1] , ongeacht bij wie hij uiteindelijk zijn hoofdverblijfplaats zal hebben, van school zal moeten wisselen. [de minderjarige1] heeft in beide opvoedsituaties een sociaal en familienetwerk. In aanmerking genomen dat de vader naar verwachting in het kader van het vormgeven van de band en het contact met de andere ouder de belangen van [de minderjarige1] het best voorop zal kunnen stellen, adviseert de raad de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader te bepalen. Ter zitting bij het hof heeft de raad dit advies herhaald.
5.7
Gelet op alle omstandigheden zal het hof overeenkomstig het advies van de raad bepalen dat [de minderjarige1] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben. Bij deze beslissing is het belang van [de minderjarige1] bij continuïteit en stabiliteit doorslaggevend geweest. Naar het oordeel van het hof weegt het door de moeder gestelde belang van [de minderjarige1] om samen met zijn halfzussen op te groeien -een belang dat naar het oordeel van het hof overigens, anders dan de rechtbank oordeelde, wel degelijk is meenomen in het raadsonderzoek en het daarop gestoelde advies van de raad- niet op tegen het belang van [de minderjarige1] op voortzetting van de voor hem vertrouwde woon- en opvoedsituatie bij de vader en zijn verblijf in de sociale omgeving waarin hij de afgelopen (ruim) anderhalf jaar is opgegroeid. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat beide ouders liefdevolle ouders voor [de minderjarige1] zijn en geschikt zijn gebleken om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] op zich te nemen. Daarnaast acht het hof het voor [de minderjarige1] van groot belang dat beide ouders een belangrijke rol in zijn leven blijven spelen. Evenals de raad maakt het hof de inschatting dat de vader beter in staat zal zijn om het contact met de moeder in te vullen dan andersom.
5.8
Gelet op het voorgaande zal het hof, anders dan de rechtbank, bepalen dat [de minderjarige1] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben.
Vervangende toestemming inschrijving basisschool
5.9
Nu de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader wordt bepaald, heeft de moeder geen belang meer bij haar verzoek tot vervangende toestemming voor de inschrijving van [de minderjarige1] op de basisschool ‘ [naam3] ’ in [woonplaats2] . Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
De zorgregeling
5.1
Omdat het hoofdverblijf van [de minderjarige1] bij de vader wordt bepaald, zal het hof een zorgregeling tussen [de minderjarige1] en de moeder vaststellen. Het hof acht de door de vader voorgestelde zorgregeling, met aanpassing van het weekend dat [de minderjarige1] bij de vader is in die zin dat ouders dat weekend in goed overleg moeten plannen, passend en in het belang van [de minderjarige1] en zal deze zorgregeling vaststellen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het gaat om een nadere uitwerking van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, zij het in omgekeerde vorm. De moeder heeft tegen de zorgregeling op zich geen bezwaren geuit.
Het hof volgt de vader niet in zijn voorstel voor zover dit ziet op het weekend dat [de minderjarige1] bij hem verblijft (zoals nader uiteengezet in bijlage 3 bij het beroepschrift). Het gaat te ver om dat weekend zo gedetailleerd vast te leggen dat voor de komende jaren (tot en met 2027) al vast staat wanneer dat weekend bij de vader zou moeten plaatsvinden. Het is aan de ouders om hier in goed onderling overleg invulling aan te geven.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
22 december 2022 en opnieuw beschikkende:
stelt de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] vast bij de vader;
stelt de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
- [de minderjarige1] verblijft drie van de vier weekenden van vrijdag na school tot zondagmiddag 16:00 uur bij de moeder, waarbij de moeder [de minderjarige1] op vrijdag haalt en de vader [de minderjarige1] op zondag haalt;
- de weekenden waarin [de minderjarige1] bij de vader is dienen in onderling overleg tussen de ouders te worden gepland;
- indien sprake is van een vrije dag van [de minderjarige1] op school en/of een feestdag aansluitend aan
een weekend bij de moeder, zal [de minderjarige1] ook op deze dagen bij de moeder zijn;
- gedurende de vakanties van één week verblijft [de minderjarige1] bij de moeder; de vakanties van
langer dan een week worden bij helfte tussen de ouders worden verdeeld, waarbij de moeder de eerste keus heeft voor welk deel van de vakanties en welk deel van de feestdagen [de minderjarige1] bij haar verblijft;
- [de minderjarige1] zal het merendeel van de feestdagen bij moeder verblijven;
- het halen en brengen wordt bij helfte verdeeld tussen de ouders;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Idsardi en J.G. Knot, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 20 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.