ECLI:NL:GHARL:2023:3547

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
200.312.805/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van een onder executoriaal derdenbeslag afgelegde verklaring en de vraag naar een redelijke vergoeding ex artikel 479a Rv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin haar vordering tot betwisting van een onder executoriaal derdenbeslag afgelegde verklaring van [geïntimeerde] werd afgewezen. De procedure is gestart naar aanleiding van een arrest van 22 november 2022, waarna op 3 maart 2023 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De kern van het geschil betreft de vraag of [geïntimeerde] een redelijke vergoeding verschuldigd is aan [appellante] voor werkzaamheden die [de partner van geïntimeerde] voor haar zou hebben verricht. Het hof oordeelt dat [appellante] niet heeft aangetoond dat er sprake is van werkzaamheden die een redelijke vergoeding rechtvaardigen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van [appellante] af. Tevens wordt [appellante] veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel recht,
zaaknummer gerechtshof 200.312.805/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 177707
arrest van 25 april 2023
in de zaak van
[appellante] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. F. Hofstra, die kantoor houdt in Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
die verweerder is in hoger beroep en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.M.E. Hamming, die kantoor houdt in Drachten.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 22 november 2022 heeft op 3 maart 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat hier om een procedure tot betwisting door [appellante] van een onder een executoriaal derdenbeslag afgelegde verklaring van [geïntimeerde] . Dit geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
[appellante] heeft tot december 2014 een affectieve relatie gehad met [naam1] (hierna: [de partner van geïntimeerde] ). Als gevolg van de financiële afwikkeling van de relatie heeft [appellante] een vordering op [de partner van geïntimeerde] van € 53.699,19.
2.3
Sinds het najaar van 2017 heeft [de partner van geïntimeerde] een affectieve relatie met [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft een eenmanszaak onder de naam [naam2] .
2.4
Tussen [appellante] en [de partner van geïntimeerde] bestaat een verschil van mening over de vraag of [de partner van geïntimeerde] in staat was om meer op zijn schuld af te lossen dan hij deed. [appellante] vermoedde op enig moment dat [de partner van geïntimeerde] bij [naam2] werkzaam was en heeft dat eind januari 2019 laten onderzoeken door 4iTrust Integrity Services B.V. (hierna: 4iTrust).
2.5 4
4iTrust heeft in maart 2019 een rapport uitgebracht waarin de volgende bevindingen zijn opgenomen.
Er zijn geen vermogensbestanddelen op naam van [de partner van geïntimeerde] aangetroffen. [de partner van geïntimeerde] is niet toegelaten tot de schuldsaneringsregeling en staat ook niet onder bewind. Hij is niet woonachtig op het adres waar hij formeel staat ingeschreven, [adres1] in [woonplaats1] , maar is zeer waarschijnlijk woonachtig op het adres [adres2] in [woonplaats2] . Het is ook zeer waarschijnlijk dat [de partner van geïntimeerde] werkzaamheden verricht voor [naam2] en [naam3] . Naast deze vermoedelijke werkzaamheden zijn er geen andere inkomstenbronnen van [de partner van geïntimeerde] bekend. [de partner van geïntimeerde] is volgens 4iTrust nauw betrokken bij de ondernemingen van [geïntimeerde] . Het is mogelijk dat hij uit die betrokkenheid in zijn levensonderhoud voorziet.
2.6
Op 18 december 2020 heeft [appellante] executoriaal derdenbeslag gelegd onder [geïntimeerde] voor haar vordering op [de partner van geïntimeerde] .
2.7
[geïntimeerde] heeft in reactie op dit beslag op 8 januari 2021 aan de deurwaarder verklaard dat [de partner van geïntimeerde] nu of in de toekomst niets van haar te vorderen heeft op grond van een bestaande overeenkomst of andere verplichting.
2.8
[de partner van geïntimeerde] is per 1 november 2021 in dienst getreden bij Thuishaven Living B.V.
2.9
[appellante] heeft [geïntimeerde] vervolgens gedagvaard. De rechtbank heeft de vordering van [appellante] zo begrepen dat zij de hiervoor genoemde verklaring van [geïntimeerde] betwist en vordert dat [geïntimeerde] een door de rechtbank te bepalen gerechtelijke verklaring aflegt en aan [appellante] betaalt wat haar volgens die verklaring toekomt.
2.1
De rechtbank heeft deze vorderingen van [appellante] afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal de bezwaren (grieven) van [appellante] hierna thematisch bespreken. Net als de rechtbank vindt het hof dat de vorderingen van [appellante] niet toewijsbaar zijn. De bestreden beslissing kan dan ook in stand blijven. Het hof legt deze beslissing hierna uit.
Is er sprake van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor?
3.2
[appellante] stelt dat er sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Zij heeft namelijk een incomplete conclusie van antwoord van de wederpartij ontvangen, terwijl de rechtbank wel een volledig exemplaar heeft ontvangen en haar beslissing daar ook mede op heeft gebaseerd. In het exemplaar van [appellante] ontbreken de pagina’s 7, 8 en 9. [appellante] heeft zich bij de rechtbank niet kunnen uitlaten over deze pagina’s, waardoor het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Het vonnis kan om die reden al niet in stand blijven.
3.3
[geïntimeerde] voert aan dat het ontbreken van de pagina’s een onopzettelijke fout is geweest, die waarschijnlijk het gevolg is geweest van een haperende kopieermachine. Maar gelet op de inhoud van de beslissing, zou de rechtbank volgens haar niet anders hebben geoordeeld als [appellante] deze bladzijden wel had gekend en daarop had gereageerd.
3.4
Het feit dat [appellante] een incomplete conclusie van antwoord heeft ontvangen en daarmee ten onrechte niet op de ontbrekende pagina’s van de conclusie heeft kunnen reageren, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof niet de conclusie dat het vonnis moet worden vernietigd. Het hoger beroep kent immers een herstelfunctie. [appellante] heeft in hoger beroep alsnog inhoudelijk op de stellingen van [geïntimeerde] gereageerd. Daarmee heeft een voldragen uitwisseling van de standpunten kunnen plaatsvinden. De vraag of het vonnis al dan niet in stand kan blijven, moet aan de hand van die discussie worden beantwoord.
Is [geïntimeerde] een redelijke vergoeding verschuldigd?
3.5
Het geschil gaat in de kern over de vraag of [de partner van geïntimeerde] voor [geïntimeerde] ten tijde van de beslaglegging werkzaamheden verrichtte of had verricht waarvoor [geïntimeerde] op grond van artikel 479a Rv een redelijke vergoeding verschuldigd was. Dit is het geval wanneer [de partner van geïntimeerde] werkzaamheden voor [geïntimeerde] verrichte die zodanig van aard en omvang zijn dat zij normaal gesproken alleen tegen betaling worden verricht. Bij de beoordeling van de vraag of deze situatie zich voordoet en, zo ja, welke vergoeding redelijk is, moeten volgens lid 2 van artikel 479a Rv alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. In het bijzonder zijn dat de aard van de verrichte werkzaamheden of diensten, de verhouding tussen [de partner van geïntimeerde] en [geïntimeerde] en de financiële draagkracht van [geïntimeerde] . Hierbij ligt het op de weg van [appellante] om een en ander te stellen en zo nodig te bewijzen. Wel rust op [geïntimeerde] een verzwaarde motiveringsplicht waar het haar betwisting betreft van de door [appellante] gestelde feiten en omstandigheden.
3.6
Vaststaat dat [de partner van geïntimeerde] werkzaamheden voor [geïntimeerde] / [naam2] heeft verricht. Partijen verschillen echter van mening over de aard en frequentie van die werkzaamheden. [appellante] stelt dat [de partner van geïntimeerde] al vanaf oktober 2017 meerdere werkzaamheden voor [naam2] verricht. Volgens haar werkte hij als praktijkbegeleider voor stagiaires, onderhield hij de website, bezorgde hij bestellingen en bewaakte hij de privacyregelgeving. Ook droeg hij uit dat hij de (mede-)eigenaar was van [naam2] . Zo zit hij namens [naam2] in een ondernemersvereniging in Drachten en staat hij de pers te woord. Ook plaatste [de partner van geïntimeerde] voor [naam2] vacatures. [appellante] stelt verder dat [de partner van geïntimeerde] al geruime tijd met name de zakelijke en financiële kant van de onderneming voor zijn rekening lijkt te nemen en [geïntimeerde] het praktische en creatieve deel.
3.7
[geïntimeerde] betwist de door [appellante] geschetste gang van zaken. [de partner van geïntimeerde] heeft tot medio 2021 als inkoper gewerkt voor verschillende bedrijven, waaronder Interfurn Trading Ltd. uit Hongkong. Zij verwijst hierbij onder meer naar de verklaring van de heer [naam4] , [functie] van Interfurn. [de partner van geïntimeerde] heeft [geïntimeerde] wel advies gegeven bij het opstarten van haar bedrijf. Ook heeft hij geholpen met het opzetten van de website. [de partner van geïntimeerde] heeft daarentegen niet namens [naam2] in het bestuur van de ondernemersvereniging gezeten. [de partner van geïntimeerde] is daarvoor gevraagd vanwege zijn kwaliteiten in de internationale handel als inkoper. Verder verbleef [de partner van geïntimeerde] in ieder geval tot eind 2019 vaak voor zijn werk in het buitenland, maar daarbij behartigde hij niet de belangen van [geïntimeerde] of haar onderneming. Tijdens de coronapandemie heeft [de partner van geïntimeerde] wel eens wat hand- en spandiensten in de winkel verricht en incidenteel wat bij klanten bezorgd. Maar geen van deze werkzaamheden kan het oordeel rechtvaardigen dat [de partner van geïntimeerde] voor 1 november 2021 in dienst was van [geïntimeerde] / [naam2] of werkzaamheden verrichtte die van zodanige aard en omvang waren dat daar een redelijke vergoeding tegenover zou moeten staan. Dat was volgens [geïntimeerde] ook niet mogelijk, omdat haar bedrijf in Drachten de pandemie slechts ternauwernood heeft overleefd. In die tijd was er weinig werk te doen en had [geïntimeerde] naar eigen zeggen geen (extra) personeel nodig. De vestiging in Lemmer en de outletvestiging in Drachten heeft ze moeten sluiten.
3.8
Het hof constateert dat door [appellante] in de kern geen andere stellingen naar voren zijn gebracht dan die bij de rechtbank al aan de orde zijn geweest en door de rechtbank gemotiveerd in het vonnis van 6 april 2022 zijn verworpen (4.7 tot en met 4.10). Het hof neemt die overwegingen na eigen onderzoek over en voegt daar nog het volgende aan toe.
3.9
Zoals gezegd, ligt het op de weg van [appellante] om aan te tonen dat [de partner van geïntimeerde] in die mate werkzaamheden voor [geïntimeerde] heeft verricht dat daar een redelijke vergoeding tegenover zou moeten staan. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen, dient [appellante] in dit kader concreet te stellen én te onderbouwen welke werkzaamheden [de partner van geïntimeerde] exact deed, hoeveel tijd daarmee gemoeid was en of dat normaal gesproken tegen betaling wordt gedaan - en zo ja, hoe hoog die betaling dan zou moeten zijn. Ook in hoger beroep laat [appellante] na haar vordering met concrete argumenten en bewijsstukken te onderbouwen. Het blijft bij algemene en niet-onderbouwde beweringen en producties die meer suggereren dan ze aantonen. [appellante] heeft tijdens de mondelinge behandeling wel opgemerkt vele foto’s te hebben waarop is te zien dat [de partner van geïntimeerde] de winkel opent, achter de kassa staat en klanten helpt. Zij heeft echter nagelaten die te overleggen.
Verder is onvoldoende dat uit de statuten van de ondernemersvereniging blijkt dat alleen leden van bedrijven in Drachten een functie in de vereniging kunnen uitoefenen, te meer omdat [geïntimeerde] gemotiveerd heeft weersproken dat [de partner van geïntimeerde] namens [naam2] in de ondernemersvereniging zat. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de indiensttreding van [de partner van geïntimeerde] bij Thuishaven-Living BV per 1 november 2021 zou impliceren dat hij al eerder de werkzaamheden verrichtte die bij zijn huidige functie horen. [geïntimeerde] heeft deze stelling van [appellante] gemotiveerd weersproken en heeft in voldoende mate toegelicht waarom [de partner van geïntimeerde] vóór 1 november 2021 de werkzaamheden van zijn functie niet verrichtte. De weerslag van de coronapandemie is daar een belangrijke reden voor.
De conclusie
3.1
De conclusie is dat het hoger beroep niet kan slagen. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
6 april 2022;
4.2
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde]
€ 343,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II)
4.3
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, M. Aksu en M.M. Lorist en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
25 april 2023.

Voetnoten

1.Voor de nakosten: HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853