ECLI:NL:GHARL:2023:3456

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
22/00642 t/m 22/00647
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rioolheffing en afwijzing uitstelverzoek door rechtbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep tegen zes aanslagen rioolheffing voor het jaar 2021 ongegrond werd verklaard. Belanghebbende had verzocht om uitstel van de zitting, omdat hij niet beschikte over het verweerschrift van de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. Het Hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde van belanghebbende gewichtige redenen had aangevoerd voor het uitstelverzoek, namelijk het ontbreken van het verweerschrift. Het Hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het belang bij het doorgaan van de zitting zwaarder heeft laten wegen dan het belang van belanghebbende bij uitstel. Het Hof heeft de zaak teruggeworpen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling, waarbij het belanghebbende is toegestaan om zijn zaak opnieuw te presenteren. De heffingsambtenaar is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/00642 tot en met 22/00647
uitspraakdatum: 25 april 2023
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 februari 2022, nummers AWB 21/2484, 21/2518, 21/2520, 21/2522, 21/2525 en 21/2527, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
Belastingsamenwerking Rivierenland (BSR)(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2021 zes aanslagen rioolheffing opgelegd betreffende de percelen [adres1] 1, 3, 5, 7 en 9 en [adres2] 9a (inclusief 9b, 9c en 9d) te [plaats1] ten bedrage van ieder € 237,89 (hierna: de aanslagen).
1.2.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2023. Daarbij is verschenen en gehoord mr. drs. J.C. Scherff, als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde). Namens de heffingsambtenaar is, met bericht aan het Hof, niemand verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen bij uitspraken op bezwaar van 7 april 2021 afgewezen.
2.2.
Het hiertegen gerichte pro forma beroepschrift van belanghebbende is op 19 mei 2021 ter griffie van de Rechtbank ontvangen. Het beroep is op 17 juni 2021 gemotiveerd.
2.3.
Bij brief van 23 juni 2021 heeft de griffier van de Rechtbank de heffingsambtenaar verzocht om binnen vier weken een verweerschrift in te dienen en de op de zaak betrekking hebbende stukken toe te zenden (artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht). Een afschrift van die brief is niet aan de gemachtigde gezonden.
2.4.
Op 7 september 2021 is ter griffie van de Rechtbank een verweerschrift van de heffingsambtenaar ontvangen. De op de zaak betrekking hebbende stukken zijn niet bijgevoegd.
2.5.
Tot de stukken van het geding, zoals het Hof die van de Rechtbank heeft ontvangen, behoort een op 9 september 2021 gedagtekende brief van de griffier van Rechtbank gericht aan de gemachtigde op diens kantooradres. In die brief staat dat een verweerschrift is ontvangen en dat een kopie hiervan wordt toegestuurd (hierna: de doorzendbrief).
2.6.
Op 16 november 2021 heeft de griffier van de Rechtbank aan partijen kenbaar gemaakt dat de Rechtbank voornemens is het beroep op 21 december 2021 in de ochtend op een zitting te behandelen (hierna: de vooraankondiging).
2.7.
Aangezien naar aanleiding van de vooraankondiging niet om een andere zittingsdatum is gevraagd, zijn partijen bij aangetekende brief van 26 november 2021 uitgenodigd voor een zitting op 21 december 2021 om 8.45 uur in Arnhem (hierna: de uitnodiging voor de zitting).
2.8.
Bij brief van 10 december 2021 heeft de griffier van de Rechtbank, kennelijk namens de behandelend rechter, de gemachtigde verzocht om een reactie op het verweerschrift van de heffingsambtenaar. Met het oog op de geplande zittingsdatum is verzocht dit zo spoedig mogelijk (per mail) te doen.
2.9.
Op 16 december 2021 heeft de heffingsambtenaar op verzoek van de Rechtbank per e-mail de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd, waaronder een kopie van het aanslagbiljet, de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2021 en het Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2017-2021. Deze stukken zijn diezelfde dag doorgestuurd naar de gemachtigde.
2.10.
Naar aanleiding van de brief van 10 december 2021 (zie 2.8) en de ontvangst van de op de zaak betrekking hebbende stukken (zie 2.9), heeft de gemachtigde op vrijdag 17 december 2021 zowel telefonisch als per e-mail aangegeven het verweerschrift van de heffingsambtenaar niet te hebben ontvangen. Verzocht wordt een afschrift daarvan toe te zenden.
2.11.
Op maandag 20 december 2021 (in de middag) heeft de gemachtigde per e-mail en fax verzocht om uitstel van de zitting, omdat hij op dat moment nog niet beschikte over het verweerschrift (hierna: het uitstelverzoek). De gemachtigde heeft daarbij aangegeven dat van de zijde van belanghebbende niemand ter zitting zal verschijnen, indien afwijzend op zijn verzoek wordt beslist.
2.12.
Naar aanleiding van het uitstelverzoek heeft de griffier van de Rechtbank het verweerschrift, met daarbij een kopie van de brief van 9 september 2021 (zie 2.5), per e-mail aan de gemachtigde toegestuurd (om 15.54 uur). Medegedeeld is dat de zitting niet wordt uitgesteld maar doorgaat en dat de ontvangen stukken ter zitting zullen worden besproken.
2.13.
Tot de stukken van het geding behoort een telefoonnotitie van de zittingsgriffier van 20 december 2021 (16.49 uur), die luidt als volgt:
“Zoals besproken heb ik de gemachtigde nog even gebeld n.a.v. het mailtje van [de griffier; zie 2.12] om door te geven dat was bedoeld dat de ‘ontvangst van de stukken’ zou worden besproken op de zitting in plaats van ‘de ontvangen stukken’. Ook heb ik aangegeven dat de rechter inhoudelijke vragen heeft. De gemachtigde was nogal stellig en gaf aan bij zijn standpunt te blijven (volgens hem is het verspilde tijd) en niet op de zitting te zullen verschijnen. Daarbij gaf hij aan de gevolgen van het niet verschijnen voor zijn rekening en risico te nemen. (…)”
2.14.
Kort voor aanvang van de zitting heeft de Rechtbank van de heffingsambtenaar het bericht ontvangen dat hij niet ter zitting aanwezig zal zijn. Ook van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. De Rechtbank heeft de zitting buiten de aanwezigheid van partijen door laten gaan op de aangegeven plaats en tijd.
2.15.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Over de afwijzing van het uitstelverzoek is in de uitspraak onder ‘procesverloop’ het volgende opgenomen:
“Naar aanleiding van de brief van de rechtbank en de doorzending van de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft de gemachtigde op 17 december 2021 contact opgenomen met de rechtbank en aangegeven geen verweerschrift van verweerder te hebben ontvangen. Vervolgens heeft de gemachtigde per fax van 20 december 2021 verzocht om uitstel van de zitting van 21 december 2021 vanwege het ontbreken van het verweerschrift. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen bij e-mail van 20 december 2021, omdat na controle is gebleken dat het verweerschrift op 9 september 2021 aan de gemachtigde is doorgezonden en de gemachtigde pas daags voor de zitting te kennen heeft gegeven niet over het verweerschrift te beschikken, terwijl de gemachtigde erkend heeft dat hij zowel de vooraankondiging als de uitnodiging van de zitting heeft ontvangen en dus bekend was met de zittingsdatum. Bij de afwijzing is vermeld dat de ontvangst van de stukken ter zitting besproken zal worden. Tevens is een afschrift van het verweerschrift meegezonden. Eiser heeft zich vervolgens afgemeld voor de zitting. Verweerder heeft zich eveneens voorafgaand aan de zitting afgemeld. Het onderzoek ter zitting heeft doorgang gevonden op 21 december 2021.”

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep gaat het alleen om de vraag of de Rechtbank het uitstelverzoek terecht heeft afgewezen.
3.2.
Belanghebbende stelt dat de Rechtbank het gemotiveerde uitstelverzoek had moeten toewijzen en vraagt om terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank.
3.3.
Het verweer van de heffingsambtenaar strekt tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Indien een belanghebbende of zijn gemachtigde tijdig, onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn of hij zich daarop niet kan voorbereiden, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen dag te doen plaatsvinden, dient de rechter dat verzoek in te willigen, tenzij hij oordeelt dat zwaarder wegende belangen aan uitstel in de weg staan. Dit oordeel dient de rechter in zijn uitspraak te motiveren (HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:358, r.o. 3.2).
4.2.
Naar het oordeel van het Hof heeft de gemachtigde in het uitstelverzoek gewichtige redenen aangevoerd waarom hij zich niet goed kon voorbereiden op de zitting van een dag later (om 8.45 uur), namelijk het niet kunnen beschikken over het verweerschrift.
4.3.
De correcte doorzending van het verweerschrift op 9 september 2021 is niet vast te stellen op basis van de stukken van het geding. Ook blijkt uit die stukken niet wat de controle door de Rechtbank heeft ingehouden. Maar zelfs wanneer een correcte doorzending van het verweerschrift zou zijn komen vast te staan, heeft de gemachtigde zijn stelling dat het op 9 september 2021 doorgezonden verweerschrift niet door hem is ontvangen aannemelijk gemaakt met het afschrift uit zijn ‘postontvangstregistratie’ en de daarop gegeven toelichting. Uit deze (zeer) gedetailleerde registratie volgt dat omstreeks 9 september 2021 geen post van de Rechtbank is ontvangen, terwijl hierin wel de ontvangst van post van andere gerechten is verwerkt. Het Hof ziet geen enkele reden om te twijfelen aan de volledigheid of juistheid ervan.
4.4.
Dat de gemachtigde niet eerder aan de bel heeft getrokken over het ontbreken van een verweerschrift, naar aanleiding van de vooraankondiging of de uitnodiging voor de zitting, kan hem naar het oordeel van het Hof niet worden tegengeworpen. Op een ingediend verweerschrift hoefde hij niet zonder meer bedacht te zijn, in aanmerking nemende dat hij niet op de hoogte was gesteld dat de Rechtbank om de indiening van een verweerschrift had verzocht en de op de zaak betrekking hebbende stukken ook nog niet waren ingezonden. Die stukken heeft de heffingsambtenaar op (herhaald) verzoek van de Rechtbank pas kort voor de zitting van de Rechtbank ingediend.
4.5.
Het Hof weegt voorts mee dat de Rechtbank niet prompt heeft voldaan aan het verzoek om toezending van het verweerschrift op vrijdag 17 december 2021. Had de Rechtbank dat wel gedaan, dan had het uitstelverzoek mogelijk voorkomen kunnen worden gelet op de beperkte omvang van het verweerschrift en de dan resterende voorbereidingstijd. Dit is niet afdoende hersteld door het verweerschrift op de dag voor de zitting (in de namiddag) alsnog per e-mail aan de gemachtigde toe te sturen. Hierdoor is hem - ondanks de beperkte omvang - de mogelijkheid ontnomen een gedegen reactie op het verweerschrift voor te bereiden, terwijl hij wist dat zijn reactie gewenst was (zie 2.8) en hem kennelijk ook telefonisch is meegedeeld dat de Rechtbank vragen aan hem had (zie 2.13). Onder deze omstandigheden kan het de gemachtigde evenmin worden aangerekend dat van de zijde van belanghebbende niemand ter zitting is verschenen om de ontvangst van het verweerschrift te bespreken.
4.6.
Gelet op al het voorgaande heeft de Rechtbank het belang bij het laten doorgaan van de zitting ten onrechte zwaarder laten wegen dan het belang bij uitstel van belanghebbende. Overeenkomstig het uitdrukkelijke verzoek van belanghebbende, zal het Hof de zaak terugwijzen naar de Rechtbank teneinde de zaak opnieuw te behandelen (op een zitting).
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 837 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,5  € 837).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– wijst de zaak terug naar de Rechtbank voor een nieuwe behandeling,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 837, en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 136 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. J.A. Monsma, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(V.F.R. Woeltjes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 april 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.