ECLI:NL:GHARL:2023:3449

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
22/00375
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake forensenbelasting en de kwalificatie van een stacaravan als gemeubileerde woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 21 december 2021 het beroep van belanghebbende tegen een aanslag forensenbelasting ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar van de gemeente Ede had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag forensenbelasting opgelegd van € 213, omdat hij een stacaravan op een recreatiepark had die meer dan negentig dagen ter beschikking stond. Belanghebbende betwistte de aanslag en stelde dat de stacaravan niet als gemeubileerde woning kan worden gekwalificeerd en dat hij deze niet voor recreatiedoeleinden heeft gebruikt vanwege coronamaatregelen. Het Hof oordeelt dat de stacaravan, ondanks de afwezigheid van een eigen badkamer, voldoet aan de eisen van een gemeubileerde woning, omdat deze over de noodzakelijke voorzieningen beschikt. Het Hof concludeert dat belanghebbende de stacaravan op meer dan negentig dagen ter beschikking heeft gehad, en dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag heeft opgelegd. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/00375
uitspraakdatum: 25 april 2023
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 december 2021, nummer AWB 21/3104, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Ede(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2020 een aanslag forensenbelasting opgelegd ten bedrage van € 213.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende had in het jaar 2020 zijn hoofdverblijf in [woonplaats] .
2.2.
In dat jaar was belanghebbende eigenaar van een stacaravan op het recreatiepark “ [naam2] ” te [plaats1] (hierna: het recreatiepark). De stacaravan (afmetingen: 7,5 m x 3,5 m) was ongeveer 26 jaar oud en slecht geïsoleerd. De indeling (en inrichting) was als volgt: woonvertrek met keuken (bank, tafel, stoelen), anderhalf slaapvertrek (bedden) en toilet. Er was geen badkamer (douche- of badgelegenheid). De stacaravan was aangesloten op gas, water en elektriciteit (g/w/e), riolering en tv/internet (digitenne). In de keuken konden maaltijden worden bereid, maar er was geen afzuiging. Een gaskachel diende als verwarming en een geiser zorgde voor warm water.
2.3.
In november 2020 heeft belanghebbende de stacaravan laten verwijderen. De grond waarop de stacaravan was geplaatst, huurt belanghebbende nog steeds van het recreatiepark (een zogenoemde jaarplaats).
2.4.
Met dagtekening 15 januari 2021 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag forensenbelasting opgelegd ten bedrage van € 213, ter zake van het op meer dan negentig dagen voor zich of zijn gezin beschikbaar houden van de stacaravan. De heffingsambtenaar is daarbij uitgegaan van een waarde van de stacaravan die valt in ‘Tariefgroep 1’ (waarde minder dan € 100.000).
2.5.
Het daartegen gerichte bezwaar is afgewezen, waarna belanghebbende beroep heeft ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Volgens de Rechtbank heeft het belastbare feit zich voorgedaan en is belanghebbende terecht en voor het juiste bedrag in de heffing van forensenbelasting betrokken. Belanghebbendes beroep op het verbod op ‘détournement de pouvoir’ en een schending van zijn privacy heeft de Rechtbank afgewezen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2020 terecht is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende betoogt - kort gezegd - dat in zijn geval geen sprake is van forensen in de betekenis die de Van Dale aan het woord ‘forens’ geeft, dat de heffingsambtenaar daarmee een verordening toepast op een situatie waarvoor deze niet is bedoeld (détournement de pouvoir), dat de stacaravan niet kwalificeert als een gemeubileerde woning en dat hij deze in 2020 niet voor recreatiedoeleinden heeft gebruikt en ook niet kon gebruiken vanwege de geldende (nood)maatregelen op het recreatiepark als gevolg van de Coronapandemie. Volgens belanghebbende heeft de heffingsambtenaar voorts zijn privacy geschonden door bij het recreatiepark navraag te doen naar zijn aanwezigheid op het recreatiepark (onrechtmatige bewijsgaring). Ten slotte stelt belanghebbende dat de heffingsambtenaar zich schuldig maakt aan leeftijdsdiscriminatie door hem zijn leeftijd tegen te werpen in het kader van de geclaimde verletkosten.
3.3.
De heffingsambtenaar stelt hier - kort gezegd - tegenover dat belanghebbende terecht in de heffing is betrokken omdat het belastbare feit zich heeft voorgedaan: belanghebbende heeft zijn hoofdverblijf buiten de gemeente, de stacaravan kwalificeert als een gemeubileerde woning en deze stond hem of zijn gezin gedurende meer dan 90 dagen ter beschikking. Volgens de heffingsambtenaar is bovendien geen sprake van ‘détournement de pouvoir’, privacy schending of leeftijdsdiscriminatie.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de aanslag. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 223 van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig malen nachtverblijf houden, anders dan als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of bejaarden (de zogenoemde slaapforensenbelasting), of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden (de zogenoemde woonforensenbelasting).
4.2.
Met de Verordening forensenbelasting 2020 (hierna: de Verordening) heeft de gemeenteraad van de gemeente Ede van die bevoegdheid gebruik gemaakt.
4.3.
Ingevolge artikel 2, in samenhang gelezen met artikel 1, van de Verordening wordt onder de naam ‘forensenbelasting’ een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Gekozen is derhalve voor de invoering van alleen een woonforensenbelasting overeenkomstig het bepaalde in artikel 223 van de Gemeentewet.
4.4.
In de Verordening is aldus een duidelijke invulling gegeven aan het belastbare feit en de belastingplicht voor de forensenbelasting. Anders dan belanghebbende betoogt, komt daarbij geen betekenis toe aan de uitleg die de Van Dale aan het woord ‘forens’ geeft, te weten: iemand die voor de uitoefening van zijn beroep tussen zijn woon- en werkplaats op en neer reist (pendelaar). De heffingsambtenaar heeft geen misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid om forensenbelasting te heffen, door bij het opleggen van de aanslag niet bij die uitleg aan te sluiten maar zich – in plaats hiervan – te richten naar wat in de Verordening hieromtrent is bepaald. De bevoegdheid van de heffingsambtenaar is hieraan juist gebonden. Ook overigens is niet gebleken dat de heffingsambtenaar zijn bevoegdheid heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven. Van ‘détournement de pouvoir’ is geen sprake.
4.5.
Anders dan belanghebbende meent, is het begrip gemeubileerde woning niet zodanig beperkt dat stacaravans daarvan moeten worden uitgesloten. Voor de vraag of de stacaravan kwalificeert als een gemeubileerde woning is volgens vaste rechtspraak beslissend of deze bestemd en geschikt is om - zij het niet bepaaldelijk in alle jaargetijden - enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen, zonder dat acht wordt geslagen op de mate waarin daarvan werkelijk gebruik wordt gemaakt (o.a. HR 2 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5609). Daartoe dient op zijn minst te worden beschikt over elementaire voorzieningen. Naar het oordeel van het Hof is dat hier het geval. De stacaravan beschikte over met meubels ingerichte vertrekken (woonvertrek met keuken, anderhalf slaapvertrek en toilet), aansluitingen op de gebruikelijke voorzieningen (g/w/e, riolering, tv/internet), alsmede verwarming en warm water (door middel van gaskachel en geiser). Weliswaar kon in de stacaravan niet worden beschikt over een eigen douche- of badgelegenheid, maar door de aanwezigheid van warm water en een spoelbak in de keuken was er wel een voldoende wasgelegenheid (zij het primitief). Dat belanghebbende in de praktijk (afgezien van de periode waarin maatregelen golden in verband met de Coronapandemie, die dit gebruik verhinderden) gebruik maakte van de voorzieningen in het sanitaire gebouw op het recreatiepark, doet daar niet aan af.
4.6.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de stacaravan op meer dan negentig dagen in het jaar 2020 voor zich beschikbaar heeft gehouden. De stacaravan was bestemd voor eigen gebruik door belanghebbende en was daarvoor ook bruikbaar tot aan de verwijdering in november 2020. Gedurende de periode dat op het recreatiepark (nood)maatregelen golden vanwege de Coronapandemie was gebruik van overheidswege niet verboden, zij het dat vanuit het recreatiepark een dringende oproep is gedaan om thuis te blijven en niet naar het recreatiepark te komen vanwege de mogelijke gevolgen voor het recreatiepark bij niet-naleving van de van overheidswege opgelegde maatregelen (algehele sluiting). Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat die maatregelen van overheidswege per eind maart 2020 zijn gaan gelden (intelligente lockdown) en de meest beperkende maatregelen voor het binnenlandse toerisme medio 2020 (begin juli) weer zijn versoepeld. Zelfs wanneer ervan wordt uitgegaan dat bezoek aan het recreatiepark in de tussenliggende periode niet mogelijk was en de stacaravan daardoor niet bruikbaar was, heeft de stacaravan gedurende de rest van het jaar (tot aan de verwijdering in november 2020) ter beschikking gestaan van belanghebbende. Dat is ruim meer dan negentig dagen, zodat het belastbare feit zich heeft voorgedaan. Dat belanghebbende in het jaar 2020 tot aan de verwijdering van de stacaravan in november 2020 - zoals hij stelt - niet één dag op het recreatiepark is geweest voor (recreatief) verblijf, doet hieraan niet af. Evenmin doet hieraan af dat gebruik in de wintermaanden minder in de rede lag vanwege de slechte isolatie van de stacaravan. Het daadwerkelijke gebruik van de stacaravan is niet relevant.
4.7.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de heffingsambtenaar zijn privacy heeft geschonden door bij het recreatiepark navraag te doen naar zijn aanwezigheid op het recreatiepark gedurende het jaar 2020. Zo het inwinnen van informatie door de heffingsambtenaar al onrechtmatig zou zijn jegens belanghebbende (onrechtmatige bewijsgaring), hetgeen geenszins is komen vast te staan, is uitsluiting van de verkregen informatie als bewijs (bewijsuitsluiting) de aangewezen sanctie. De van het recreatiepark verkregen informatie draagt echter niet bij aan het bewijsoordeel dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan. Bewijsuitsluiting zou hierin geen verandering brengen.
4.8.
Ten slotte stelt belanghebbende dat de heffingsambtenaar zich schuldig maakt aan leeftijdsdiscriminatie door hem zijn leeftijd tegen te werpen in het kader van de geclaimde verletkosten. Ook hierin volgt het Hof belanghebbende niet. De heffingsambtenaar heeft de door belanghebbende geclaimde verletkosten ter discussie kunnen en mogen stellen door te wijzen op de leeftijd van belanghebbende (destijds 74 jaar), aangezien het - om voor vergoeding van verletkosten in aanmerking te komen - moet gaan om kosten van tijdsverzuim door bijvoorbeeld vrijaf te moeten nemen voor het bijwonen van een zitting en de heen- en de terugreis en het een feit van algemene bekendheid is dat de arbeidsparticipatie in de leeftijdscategorie waarin belanghebbende valt laag is. Het ligt dan op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij vergoedbare verletkosten heeft gemaakt. Hij heeft daarvoor ook voldoende gelegenheid gehad. Overigens heeft de Rechtbank geen aanleiding gezien voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende, zodat hieromtrent geen bewijsoordeel is gegeven.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht, proceskosten en schadevergoeding

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht, een veroordeling in de proceskosten of toewijzing van het verzoek om schadevergoeding (voor de aan deze procedure bestede tijd).

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, en
– wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. J.A. Monsma, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(V.F.R. Woeltjes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 april 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.