ECLI:NL:GHARL:2023:3389

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
200.323.994
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2023 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die gedetineerd is in de PI. Het verzoek tot wraking werd ingediend door de advocaat van de verzoeker, mr. J.B. Boone, tijdens een regiebehandeling op 10 maart 2023. De verzoeker was van mening dat er sprake was van vooringenomenheid en partijdigheid van de raadsheren mr. M. Keppels, mr. S. Bek en mr. C.H. Zuur, omdat één van de zittingsrechters eerder als rechter-commissaris had opgetreden in een gerelateerde zaak. Het hof heeft het preliminaire verweer van de verzoeker afgewezen, waarbij het hof oordeelde dat de strafzaak tegen verzoeker geen deel uitmaakte van een eerder onderzoek en dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de zittingsrechter meer informatie had dan de andere procesdeelnemers. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van de verzoeker dat de raadsheren partijdig zouden zijn. Het hof heeft het wrakingsverzoek afgewezen, omdat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de betrokken raadsheren. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. R. van Maaren, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Wrakingskamer
Zaaknummer: 21-004618-20
Wrakingsnummer: 200.323.994
Uitspraakdatum: 19 april 2023
Beslissingop het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door

[naam verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum verzoeker] 1970 in [geboorteplaats verzoeker] ,
thans gedetineerd in de PI [detentie] ,
hierna te noemen verzoeker.
De procedure
Ter terechtzitting van de strafkamer van dit hof op 10 maart 2023 heeft een regiebehandeling in de strafzaak van verzoeker plaatsgevonden, gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de strafzaken tegen enkele medeverdachten. Hierbij is namens verzoeker, door mr. J.B. Boone, advocaat in Wijk bij Duurstede, de wraking verzocht van de raadsheren mr. M. Keppels, mr. S. Bek en mr. C.H. Zuur. De raadsheren hebben te kennen gegeven niet in de wraking te berusten, geen gebruik te willen maken van de gelegenheid te worden gehoord en in het wrakingsverzoek geen aanleiding te zien tot een inhoudelijke reactie.
Ter terechtzitting van de wrakingskamer op 12 april 2023 zijn verzoeker en zijn raadslieden mr. J.B. Boone, advocaat in Wijk bij Duurstede, en mr. M. Hoevers, advocaat in Utrecht, verschenen.
Ontvankelijkheid
Het hof acht het verzoek tijdig gedaan en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het verzoek tot wraking
De raadsman, mr. Boone, heeft ter terechtzitting van 10 maart 2023 aangekondigd dat hij het hof zou wraken op het moment dat er niet naar hem zou worden geluisterd. Na een hierop volgende mededeling van de voorzitter heeft de raadsman het hof gewraakt. Verder is ter onderbouwing van het wrakingsverzoek aangevoerd dat de verdediging kennis wenst te nemen van een kluisverklaring en deze kluisverklaring wil ontvangen en dat het verzoek – in de kern – is gericht tegen de afwijzing van het door de verdediging gevoerde preliminaire verweer.
De beoordeling van het verzoek tot wraking
De wrakingskamer stelt vast dat namens verzoeker een preliminair verweer is gevoerd dat er – kort gezegd – op neerkomt dat één van de zittingsrechters in de strafzaak van verzoeker bij de rechtbank Gelderland in een eerder stadium van het onderzoek heeft opgetreden als rechter-commissaris. Ingevolge het bepaalde in artikel 268, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zou dit tot de conclusie moeten leiden dat het onderzoek ter terechtzitting bij de rechtbank Gelderland nietig is. Daarbij is gesteld dat de betreffende zittingsrechter kennis heeft genomen van een zogenoemde kluisverklaring, die niet bij de stukken in de zaak tegen verzoeker is gevoegd.
Het hof heeft dit preliminaire verweer tijdens de regiebehandeling van 10 maart 2023 afgewezen. Naar het oordeel van het hof betreft de onderhavige strafzaak tegen verzoeker – onderzoek Grant – geen deelonderzoek van een eerder strafrechtelijk onderzoek – onderzoek Fiorino – en daarom is het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg niet nietig. Voorts heeft het hof geoordeeld dat onvoldoende is onderbouwd dat de betreffende zittingsrechter over meer informatie zou hebben beschikt dan de overige procesdeelnemers in de strafzaak tegen verzoeker.
Nadat de voorzitter deze beslissing had uitgesproken heeft de raadsman van verzoeker, mr. Boone, te kennen gegeven niet verder te willen met de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker zonder kennis te kunnen nemen van de inhoud van de kluisverklaring. De voorzitter heeft de raadsman daarop te kennen gegeven dat de raadsman niet het woord heeft. Daarna heeft de voorzitter de advocaat-generaal gevraagd de zaken voor te dragen en vervolgens de bespreking van de onderzoekswensen aan de orde gesteld. Daarop is door de raadsman van verzoeker te kennen gegeven dat hij het hof wenst te wraken wanneer het hof niet naar de raadsman luistert. De voorzitter heeft daarop meegedeeld dat het hof naar de raadsman wil luisteren, maar niet op dat moment. Daarop heeft mr. Boone het hof gewraakt. Bij de gelegenheid voor het opgeven van de gronden voor de wraking heeft de raadsman – in de kern – te kennen gegeven dat hij het oordeel van het hof kennelijk zo begrijpt dat de rechter geen kennis heeft genomen van meer informatie dan de overige procesdeelnemers en dat hij het hof vraagt te beslissen om het openbaar ministerie opdracht te geven om de kluisverklaring in te brengen.
De wrakingskamer overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Tevens geldt dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel dient te zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, beslissingen te nemen over (onder meer) de procedurele aspecten. Grond voor wraking bestaat alleen als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
Voor zover het verzoek zich richt op de bejegening van verzoeker en zijn raadslieden door het hof op de zitting van 10 maart 2023 – door de raadsman benoemd als het niet naar hem (willen) luisteren – constateert de wrakingskamer dat uit de wijze van handelen van het hof, zoals van een en ander is gebleken uit het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van de zitting, niet is gebleken van vooringenomenheid van de betrokken raadsheren jegens de raadsman en/of verdachte. De voorzitter heeft nu juist aangegeven dat het hof wel naar de raadsman wilde luisteren, maar niet op dat moment van de terechtzitting. Naar het oordeel van de wrakingskamer is geen sprake van zodanig handelen van de gewraakte raadsheren dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Dit punt kan daarom geen grond vormen voor wraking.
Ten aanzien van het door de raadsman gedane verzoek de kluisverklaring te verstrekken, stelt de wrakingskamer vast dat het hof over dit verzoek geen oordeel heeft gegeven. Reeds daarom kan dit punt evenmin grond vormen voor wraking.
Tot slot richt het verzoek zich – in de kern – tegen de afwijzende beslissing op het preliminaire verweer. Daarbij merkt de wrakingskamer op dat, zoals hiervoor aangegeven, wraking geen verkapt rechtsmiddel is en de wrakingskamer daarom geen oordeel toekomt over de juistheid van de beslissing van de gewraakte raadsheren (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413 en ECLI:NL:HR:2018:1770). Naar het oordeel van de wrakingskamer is ook overigens geen sprake van zodanig handelen van de gewraakte raadsheren, dat daarvoor redelijkerwijs – in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de raadsheren is ingegeven.
Uit een en ander blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer niet van vooringenomenheid of partijdigheid van mr. Keppels, mr. Bek en/of mr. Zuur en evenmin dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Wijst af het verzoek tot wraking van mr. M. Keppels, mr. S. Bek en mr. C.H. Zuur.
Aldus gewezen door
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. R. den Ouden en mr. M.H.F. van Vugt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Maaren, griffier,
en op 19 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.