In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2023 uitspraak gedaan op een herzieningsverzoek van belanghebbende met betrekking tot een eerder genomen beslissing over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De belanghebbende had verzocht om herziening van de uitspraak van het Hof van 24 november 2020, waarin het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland ongegrond was verklaard. De belanghebbende stelde dat de aanslag tot een te hoog bedrag was vastgesteld, omdat daarin een bedrag aan loon was begrepen dat zij nooit had ontvangen.
Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende op 10 januari 2022 een verzoek tot herziening heeft ingediend, maar oordeelde dat de gestelde feiten en omstandigheden niet als novum konden worden aangemerkt. De belanghebbende had de stelling dat de aanslag onjuist was, redelijkerwijs vóór de eerdere uitspraak kunnen aanvoeren. Het Hof benadrukte dat herziening alleen mogelijk is op basis van feiten die vóór de uitspraak niet bekend waren en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
Daarnaast werd er ingegaan op de registratie van de belanghebbende in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) door de Belastingdienst. Het Hof oordeelde dat de rechtmatigheid van de belastingaanslagen niet werd aangetast door de manier waarop de Belastingdienst de informatie had verwerkt. Het verzoek om herziening werd afgewezen, en het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van de Rechtbank. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.