In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitleg van een leveringsakte en de vaststelling van een erfgrens tussen twee percelen grond. De appellant, wonende te [woonplaats1], had in eerste aanleg de rechtbank gevraagd om de erfgrens vast te stellen op basis van artikel 5:47 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank had de vordering van de geïntimeerde, die de eigenaresse is van het perceel [adres1] 9, toegewezen en de erfgrens vastgesteld zoals deze ter plaatse was aangewezen. De appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
De procedure begon met een grensreconstructie door het kadaster in 2016, waarna er onduidelijkheid ontstond over de exacte ligging van de erfgrens. De rechtbank had in haar eindvonnis van 26 januari 2022 de grens vastgesteld op basis van de bevindingen van het kadaster en de intenties van de partijen bij de verkoop van de percelen. De appellant voerde aan dat de transactie tussen de vorige eigenaresse en de geïntimeerde nietig was wegens gebrek aan bepaalbaarheid, maar het hof verwierp dit argument. Het hof oordeelde dat de rechtbank de belangen van beide partijen correct had gewogen en dat de vastgestelde grens redelijk en billijk was.
Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen en veroordeelde de appellant in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van redelijkheid en billijkheid bij de vaststelling van erfgrenzen en de uitleg van leveringsakten, waarbij de intenties van de partijen en de feitelijke situatie ter plaatse cruciaal zijn.