Uitspraak
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, zaaknummer 121582)
1.[appellant1] ,
Demajo Beheer B.V.,
Demajo Onroerend Goed B.V.,
[appellant4] Auto’s B.V.,
Auto Center Losser B.V.,
geïntimeerden in incidenteel appel
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde2] ,
Vennootschap onder firma [geïntimeerde3] en Zn,
[geïntimeerde4] Hengelo B.V.,
[geïntimeerde5] Transporten B.V.,
geïntimeerden in principaal appel,
hierna gezamenlijk: [geïntimeerden]
1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank
2.Het verloop van de procedure in hoger beroep
3.Korte weergave van de zaak.
4.De feiten
Aan u verkocht 1 dumper A25C met serienummer 8383 1,00 17.500,00 17.500 2
__________________________________________________________________________
1 0,00 0,00 0,00 Totaal BTW 6.650,00
2 19,00 35.000,00 6.650,00 Te betalen € 41.650,00
Klant.no.: 300 Hengelo, 11-03-2011
________________________________________________________________________________________
Aan u verkocht en te leveren
Ford 7710 B435357 1983 2.500,00
Volvo A25C Dumper VOLVO7359 NR59 1994 12.500,00
Volvo A25C Dumper VOLVO7354 NR50 1994 12.600,00
Caterpillar 32DL 3XK1872 1994 2.500,00
CaterpillarD6R 8T00764 1999 3.000,00
Volvo A25C Dumper VOLVO11980 NR27 1999 17.500,00
Volvo A25C Dumper VOLVO12165 NR28 1999 17.500,00
Liebherr A9008 652-6463 2000 1.000,00
Volvo A25C Dumper VOLVO10823 NR26 1997 17.500,00
Caterpillar D6H 05HFD5822 1996 1.500,00
Volvo A25C Dumper VOLVO535Dv9337 NR44 1996 16.500,00
Volvo A25C Dumper VOLVO535DV9433 NR45 1996 16.500,00
Volvo A25C Dumper VOLVO7317 NR51 1993 7.500,00
Volvo A25C Dumper VOLVO7323 NR52 1983 7.500,00
Caterpillar 325L 2SL01117 1996 1.500,00
Rest BPM :
Btw 19% :
23.949,58Te betalen : 150.000,00
________________________________________________________________________________________
Aan u verkocht en te leveren
deel 1
Volvo Trekker YV2A4B3C3RB122546 137 [kenteken1] 1 20-07-94 2.000,00
Nooteboom Oplegger AN1773368KM 133 [kenteken2] 2 03-12-68 100,00
Volkswagen LT46 134 [kenteken3] 3 28-07-98 750,00
Opel WOL0XCF2533012139 141 [kenteken4] 4 10-03-03 750,00
Opel Combo 1.7D WOL0XCF2533063002 142 [kenteken5] 5 22-10-03 750,00
Mercedes Benz E220D Sedan 136 [kenteken6] 6 09-02-96 500,00
Volkswagen Caddy SDI 144 [kenteken7] 7 27-04-96 750,00
Volkswagen LT28 129 [kenteken8] 8 04-09-95 500,00
Seat VSSZZZ9KZ3R011086 143 [kenteken9] 9 03-04-03 750,00
Volkswagen Caddy SDI 131 [kenteken10] 10 26-02-97 250,00
Nissan Patrol 28 DTP Van 132 [kenteken11] 11 21-04-97 250,00
Opel Combo 1.7D WOL0XCF2533013522 139 [kenteken12] 12 11-04-03 750,00
Citroen Barlingo VF7MCWJYB65599390 145 [kenteken13] 13 02-03-01 1.250,00
Volkswagen T4 WV1ZZZ7022H0442205 146 [kenteken14] 14 23-01-02 1.000,00
Volkswagen Caddy SDI WV1ZZZ9KZ1R525991 147 [kenteken15] 15 30-03-01 1.000,00
Volkswagen Caddy SDI WV1ZZZ9KZ2R501020 148 [kenteken16] 16 13-11-01 1.250,00
Volkswagen Caddy SDI WV1ZZZ9KZXR524990 151 [kenteken17] 17 25-01-99 2.000,00
Ford Mondeo 2.0D WFOWXXGBBW3D24684 [kenteken18] 18 05-06-03 910,92
Ford Mondeo 2.0D REST BPM 947,-
Mercedes Bens E200DSedan XWD812412D1A609922X [kenteken19] 24-03-88 500,00
Rest BPM 947,00
Btw 19%
3.042,08Te betalen 20.000,00
“koopakte en akte van cessie”van 3 mei 2012 zijn de volgende partijen vermeld: Coöperatieve Rabobank Centraal Twente U.A. (als “verkoper”) en Demajo Onroerend Goed B.V. (als “koper”). In de kop van de akte zijn als “kredietnemers” vermeldt: de vennootschap onder firma Firma [geïntimeerde3] en Zn, [geïntimeerde3] , [geïntimeerde1] , Aannemingsbedrijf [naam1] , [geïntimeerde5] Transporten en [geïntimeerde4] Hengelo. Deze akte bevat onder meer de volgende tekst:
“als enige vennoten van de tussen hen bestaande vennootschap onder firma: FIRMA [geïntimeerde3] EN ZN.”
AFREKENINGWierden, 20 juni 2012
Zaaknummer: 20120551/AJ
Betreft: levering bedrijfswoningen [adres2] en [adres1] te [plaats1]
______________________________________________________________________________________
koopsom bedrijfswoningen € 300.000,00
Te verrekenengedeeltelijke voldoening koopprijs ivm
Verrekening hypothecaire vordering € 352.086,13
ALOSSING FINANCIERINGENaflossing hypotheek dhr [appellant1] € 103.375,23
aflossen hypotheek [appellant4] autos B.V.
€ 304.538,64€ 760.000,00 € 760.000,00PER SALDO TE ONTVANGEN
€ 0,00
'schulderkenning'. In die ‘schulderkenning’ is [geïntimeerde1] aangeduid als schuldenaar en verklaart hij:
"wegens in het verleden ter leen ontvangen bedragen en in verband met de getekende onderhandse akte van cessie, de dato 3 mei 2012, aan ondergetekende genoegzaam bekend, schuldig te zijn aan (...) Demajo Onroerend Goed (...) een bedrag van (...) € 677.693,34".In de schulderkenning is vermeld dat partijen omtrent de rentebetaling nadere afspraken zullen maken, en dat bij gebreke van een dergelijke afspraak een rentepercentage van 6% zal gelden.
“alsmede alle verdere in die koopovereenkomst opgenomen overeenkomsten tussen partijen en de uit die overeenkomst voortvloeiende notariële akte van levering van 20 juni 2012, althans de leveringshandeling zelf;”Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld zodat het kracht van gewijsde heeft gekregen.
“Vanmiddag heeft de openbare verkoop van beide objecten plaatsgevonden. De uitslag van die openbare verkoop is als volgt.De woning aan de [adres2] is ingezet op EUR 260.000,-- (zegge: tweehonderdzestig duizendeuro). Vervolgens is afgemijnd op EUR 290.000,-- (zegge: tweehonderdnegentig duizend euro), zodatdit het bedrag het hoogte bod is gebleken.De panden aan de [adres1] zijn ingezet op EUR 945.000,-- (zegge:negenhonderdvijfenveertig duizend euro). Vervolgens is afgemijnd op EUR 1.040.000,-- (zegge: éénmiljoen veertig duizend euro), zodat dit bedrag het hoogste bod is gebleken.”De totale opbrengst van de panden bedroeg daarmee € 1.330.000,-.
“Naar aanleiding van de executieveiling van donderdag 25 januari jl. bericht ik u namens executant Demajo als volgt.Er zijn ter executie twee onroerende zaken verkocht. Ten aanzien van de onroerende zaak [adres1] [plaats1] F 1759) wenst Demajo zo snel mogelijk over te gaan tot overdracht aan de veilingkoper en wil zij zo snel mogelijk in staat zijn haar vordering te verhalen op de opbrengst. Ten aanzien van [adres2] zal eerst de uitkomst van de procedure met betrekking tot het huurbeding worden afgewacht.Blijkens artikel 3:270 lid 3 BW hoeft de executant (als 1e hypotheekhouder) niet betrokken te worden bij een rangregeling, indien de verklaring van de executant omtrent diens vordering vóór de betaaldag is voorzien van een aantekening van de rechter.Nu de opbrengst van [adres1] onvoldoende is voor het voldoen van de gehele, door eerste hypotheekrecht gezekerde vordering en er dus geen andere schuldeisers aanspraak kunnen maken op een deel van de opbrengst, wil ik u verzoeken de rechter om die toestemming te vragen.Bijgaand treft u aan een opstelling van de totale door de hypotheken gezekerde vordering van Demajo als executant met daarbij de rente berekend tot en met 25 januari jl., de dag van executie. Het totaal verschuldigde bedrag is € 1.114.888,51.De eerste hypotheekhouder verklaart dat een gedeelte van de opbrengst ter grootte van de vordering zoals in deze opgave is vermeld hem toekomt krachtens de door de eerste hypotheek verzekerde vordering of andere vorderingen die eveneens door hypotheek zijn verzekerd en in rang onmiddellijk bij de eerste aansluiten. Er zijn geen schuldeisers wier vordering boven de vordering van de eerste hypotheekhouder rang neemt.”
“Blijkens de meegezonden stukken - die ik ontving ik van de advocaat van Demajo Onroerend Goed BV - bedroegen de vorderingen van Demajo Onroerend Goed BV per 25 januari 2018 in totaal het bedrag van EUR 1.114.888,51. Opgemerkt wordt dat dit bedrag betrekking heeft op de vorderingen tot zekerheid voor de (terug)betaling waarvan de hypotheekrechten zijn gevestigd.U vroeg voorts om inzage inzake de vorderingen van de heer [appellant1] , alsmede inzake de verkoop(opbrengst) van roerende zaken. Aangezien ik slechts betrokken ben bij de executoriale verkoop van de registergoederen, beschik ik niet over de betreffende informatie. Desgewenst kunt u die informatie bij de heer [appellant1] dan wel diens advocaat.”
“Inzake de openbare verkoop van het pand aan de [adres2] te [plaats1] zend ik hierbij de nota van afrekening met de daarbij horende bijlagen. Thans resteert als restantverkoopopbrengst het bedrag van EUR 259.061,80, behoudens (i) de rente vanaf 23 januari 2018 over de vordering van Demajo Onroerend Goed BV en (ii) de eventueel nog na te komen executiekosten. Voorts dient nog rekening gehouden te worden met (i) de stelpost advocaatkosten, (ii) de restitutie door de Rabobank aan Demajo Onroerend Goed BV (d.d. 9 mei 2012) en (iii) de rente over beide posten.
“Inleiding
Het is het voormelde bedrag dat [geïntimeerde1] verdeeld wenst te zien.
“3. BEVINDINGEN
4.4. (voorlopige) staat van verdeling:
1.De procedure
2.De beoordeling
3.De beslissing
de rechter-commissaris
5.De vordering in eerste aanleg en de beslissing door de rechtbank
Materieel actief
(€ 128.333,33) en van 1 februari 2014 tot en met 8 maart 2018 (€ 436.333,56) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf aanvang feitelijk gebruik, althans vanaf twee weken na de ingebrekestelling bij deze akte;
Onrechtmatige executie
€ 150.000,- te vermeerderen met wettelijke rente;
Ommekomst rentebetaling
g) [appellant1] (privé) te veroordelen tot betaling van de contractuele rente over de vordering bedoeld in de brief van 21 januari 2018 althans het rentebedrag berekend over de periode van vóór 7 oktober 2015 (€ 76.478,75), met dien verstande dat voor zover de door [appellant1] berekende rente op het moment van het eindvonnis niet is voldaan een verklaring voor recht wordt verleend dat geen of slechts beperkt rente is verschuldigd;
Ommekomst executiesurplus
Proceskosten
6.De beoordeling van de grieven
(a) Een verklaring voor recht dat [appellanten] niets meer van [geïntimeerden] te vorderen hebben;
f) [appellant1] (privé) te veroordelen tot betaling van de contractuele rente die in mindering is gebracht op de opbrengst van de executieveiling van het onroerend goed van [geïntimeerden] (€120.349,18) en als het hof oordeelt dat op [geïntimeerde1] (c.s.) geen renteverplichting ‘drukte’ over de periode tussen 20 juni 2012 en 6 oktober 2015 € 87.377,43;
- verkoop bedrijfsmiddelen (materiele activa of roerende zaken)
(grieven 1A, 1B en 2 principaal appel en grief 3 incidenteel appel);
- de executie op grond van hypotheekrecht van de bedrijfspanden;
- de vergoeding voor gebruik van de bedrijfspanden;
- de overige (neven)vorderingen;
- de vermeerdering van eis door [geïntimeerden] (grief 4 incidenteel appel).
“VASTSTELLINGSOVEREENKOMST CURATOR/ [geïntimeerden] ”Deze akte is door de genoemde partijen ondertekend op
“Artikel 1:1. De curator cedeert hierbij aan [geïntimeerde4] Hengelo B.V. alle vorderingen, uit welken
“Artikel 5
verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting” betekent dat [appellanten] daarmee het recht verkregen op een kwitantie van de curator zodat zij konden bewijzen dat zij aan hun betalingsverplichting aan de curator hadden voldaan. [geïntimeerden] verwijzen daarbij naar artikel 6:48 BW. De kwijting heeft, volgens [geïntimeerden] , slechts bewijsrechtelijke betekenis. Van “kwijtschelding” of “afstand van recht” is aldus [geïntimeerden] in dit geval geen sprake. [appellanten] betogen dat artikel 6 juist wel “kwijtschelding” of “afstand van recht” tot gevolg heeft.
wiedoor deze kwijting werd gekweten en
watdie kwijting omvat, komt het hof in het onderstaande terug.
“geen benul had van de verstrekkende implicaties van de kwijtingsbepaling”. Geen van beide argumenten treft doel.
“aan Demajo gelieerde ondernemingen“. Gezien het vorenstaande wordt ook aan deze door [geïntimeerde1] aangevoerde argumenten voorbij gegaan.
geeneigenaar is. Maar daarbij dient te worden bedacht dat de bewijslast en daarmee het bewijsrisico in deze zaak rust op [geïntimeerden] [appellanten] kunnen in het kader van hun betwisting volstaan met het zaaien van twijfel over de door [geïntimeerden] gestelde eigendomsrechten en hoeven slechts aannemelijk te maken dat anderen dan [geïntimeerden] die eigendomsrechten hebben.
“(vrijwel) alle aspecten”.Dit aanbod voldoet niet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen met name niet aan het vereiste dat het bewijsaanbod concrete feiten moet betreffen. Datzelfde geldt voor het aanbod tot bewijs van getuigen die over
“de nodige kennis”beschikken. Het aanbod tot bewijs aangaande taxaties en waardering is evenmin concreet maar ziet bovendien niet op voor de eigendomsvraag relevante feiten nu het hof de grondslag van de vordering heeft afgewezen. Wat resteert is een aanbod tot het doen horen van de heer [naam6] die zou kunnen verklaren over de facturen bij de kapitaalinjecties. Daarmee doelen [geïntimeerden] kennelijk op de sale and lease back transacties. Uit het vorenstaande volgt dat de discussie daarover eveneens niet langer relevant is. Bovendien ontbreekt hier ook een aanbod betreffende geconcretiseerde feiten. Het hof gaat aan het bewijsaanbod door [geïntimeerden] voorbij.
(1) de periode(n) gedurende welke [appellanten] het bedrijfspand heeft gebruikt in de hier bedoelde zin;
(2) de hoogte van de verschuldigde gebruiksvergoeding per jaar;
(3) de op de verschuldigde gebruiksvergoeding in mindering te brengen bedragen.
a) de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 januari 2014;
b) de periode van 1 februari 2014 tot en met 8 maart 2018.
primairaangevoerd dat [appellanten] het pand wel vóór 1 juli 2014 in gebruik hadden.
Subsidiairvoeren zij aan dat het er niet om gaat dat [appellanten] het pand daadwerkelijk in gebruik had genomen en/of de aard van dat gebruik. Het gaat er om, zo begrijpt het hof [geïntimeerden] , of sprake is van gebruik in de zin dat men als eigenaar “gebruikt”, anders gezegd: zich gedraagt als eigenaar, nog anders gezegd, of men zich gedraagt als degene die de vrije beschikking over het pand heeft. Onder meer om het aan te wenden voor enig gebruik op door de (vermeend) eigenaar te kiezen wijze. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van verrijking en/of verarming in de hier bedoelde zin is volgens [geïntimeerden] niet relevant of men het pand feitelijk in gebruik heeft gehad of aan een derde in gebruik heeft gegeven. Deze benadering sluit aan bij HR 24 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1782, waarin de Hoge Raad heeft overwogen:
“Onder de omstandigheden dat de ‘zittende’ onderhuurder van de bedrijfsruimte, na beëindiging van de huurovereenkomst die de huurder met de verhuurder had gesloten, met de verhuurder heeft onderhandeld over de totstandkoming van een huurovereenkomst met haar, de bedrijfsruimte is blijven gebruiken gedurende de periode waarin de onderhandelingen voortduurden en de onderhandelingen zijn afgebroken zonder dat tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen, is voor dit voortgezet gebruik in beginsel een gebruiksvergoeding verschuldigd op de voet van art. 6:212 BW. Degene die het gebruik van de bedrijfsruimte voortzet is daardoor immers verrijkt, omdat het gebruik van andermans bedrijfsruimte in het maatschappelijk verkeer in de regel slechts tegen een vergoeding plaatsvindt, terwijl de onderhuurder is bevrijd van de met zijn wederpartij overeengekomen verplichting de huurprijs te voldoen, door de beëindiging van de overeenkomst van onderhuur. De eigenaar van de bedrijfsruimte lijdt door dat voortgezet gebruik schade, ook als hij niet elders vervangende bedrijfsruimte hoeft te huren en hij niet door dat gebruik is verhinderd de ruimte aan een derde te verhuren. Gelet op de analogie met de gevallen die zijn geregeld in de art. 7:225 en 7:230a BW, past het in het stelsel van de wet de schade van de eigenaar naar objectieve maatstaven te berekenen. Het causaal verband tussen deze verrijking en verarming ligt in de omstandigheden van het geval besloten. Aanvaarding van een verrijkingsvordering is in beginsel niet onredelijk omdat het gebruik van de bedrijfsruimte welbewust door de gebruiker is voortgezet, en het daaruit resulterende voordeel hem dus niet is opgedrongen, terwijl de vordering slechts toewijsbaar is tot het laagste bedrag van de verrijking en de verarming.”
(b) de door [naam7] genoemde huurwaarde zou “illusoir” zijn, waarmee [appellanten] bedoelen dat deze onaannemelijk hoog is. Het pand zou daarmee tot een van de “beste beleggingsobjecten in de wijde omgeving” worden gemaakt. Dit in stellige bewoordingen gegeven standpunt wordt door [appellanten] echter niet onderbouwd en door [geïntimeerden] weersproken. Evenals de rechtbank gaat het hof daaraan voorbij;
(c) Volgens [appellanten] zegt de huurwaarde niets over de reële kansen van [geïntimeerde1] tot verhuur en welke prijs daarbij zou zijn gerealiseerd. De schade omvang is, aldus [appellant1] , “nooit gelijk aan huurprijs”. Ook aan dit argument gaat het hof, evenals de rechtbank, voorbij. Zoals bij iedere waardebepaling is uiteraard pas achteraf met zekerheid te zeggen of en zo ja hoe hoog de daadwerkelijke opbrengst van de getaxeerde waarde is. Dat staat er echter niet aan in de weg dat een op redelijke argumenten en redelijke ervaring gebaseerde inschatting kan worden gemaakt. Argumenten dat daarvan bij de waardering door [naam7] geen sprake was, worden door [appellanten] niet aangevoerd.
(e) Het argument dat de eigenaarslasten en andere voor rekening van de verhuurder komende kosten, in mindering moeten komen op de huurwaarde, maakt de genoemde huurwaarde evenmin onjuist. Eerst wordt de huurwaarde vastgesteld, vervolgens kunnen daarop de kosten van de verhuurder in mindering worden gebracht. De rechtbank heeft dat ook gedaan zodat bij het vaststellen van de gebruiksvergoeding daarmee rekening is gehouden. De overwegingen en beslissingen van de rechtbank zijn op goede gronden genomen. Het hof neemt deze over en maakt die tot de zijne;
“Inzake de openbare verkoop van het pand aan de [adres2] te [plaats1] zend ik hierbij de nota van afrekening met de daarbij horende bijlagen. Thans resteert als restantverkoopopbrengst het bedrag van EUR 259.061,80, behoudens (i) de rente vanaf 23 januari 2018 over de vordering van Demajo Onroerend Goed BV en (ii) de eventueel nog na te komen executiekosten. Voorts dient nog rekening gehouden te worden met (i) de stelpost advocaatkosten, (ii) de restitutie door de Rabobank aan Demajo Onroerend Goed BV (d.d. 9 mei 2012) en (iii) de rente over beide posten.”
“Blijkens opgave van de bewaarder (productie 13 bij het verzoekschrift) resteert na voldoening aan belanghebbende sub l (als eerste hypotheekhouder) een opbrengst van € 259.061,80 (toestand per 16 maart 2018) behoudens de rente vanaf 25 januari 2018 over de vordering van Demajo Onroerend Goed B.V., de eventueel nog na te komen executiekosten en dient rekening te worden gehouden met de stelpost advocaatkosten, de restitutie door de Rabobank aan Demajo Onroerend Goed B.V. en de rente over beide posten. In het verzoekschrift staat een restantverkoopopbrengst van € 251.061,80 genoemd. Nu een nadere specificatie ontbreekt, houdt de rechter-commissaris het er voor dat op het bedrag van € 251.061,80 de in de e-mail van 16 maart 2018 genoemde kosten in mindering zijn gebracht en het bedrag van € 251.061,80 de te verdelen restantverkoopopbrengst is. Dit is het bedrag dat na de veiling bij de notaris van Trip Advocaten & Notarissen te Assen in depot is gebleven.
b. eerste 'sale and lease back' € 41.650,-
c. tweede 'sale and lease back' € 150.000,-
d. derde 'sale and lease back'
€ 20.000,-
e. kosten "auto [geïntimeerde1] " € 16.286,42
f. kosten "in lucht houden onderneming Aannemingsbedrijf [naam1] "
€ 149.246,46
"in de lucht houden van de onderneming van [geïntimeerde1] "(€ 149.246,46). Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de gronden die voor de vordering “in de lucht houden onderneming” betrekking hebben op de onderneming van de gefailleerde vennootschap Aannemingsbedrijf [naam1] . Dat is een schuld die in de boedel van het faillissement van Aannemingsbedrijf [naam1] valt. Omdat het een schuld van de gefailleerde vennootschap betreft en geen vorderingsrecht van de gefailleerde vennootschap valt zij niet onder de in grief 3 genoemde cessie door de curator aan Demajo Onroerend Goed. Daarbij kon de curator immers slechts vorderingsrechten en geen schulden van de gefailleerde vennootschap overdragen aan [geïntimeerden] Daar komt bij dat het door [appellanten] aan deze vordering verbonden totaal bedrag van € 149.246,46 weliswaar lijkt te wijzen op een nauwkeurig vast te stellen bedrag maar voor het hof is dat bedrag niet op begrijpelijke wijze te herleiden tot door [appellanten] overgelegde stukken of stellingen. De overweging van de rechtbank dat het waarschijnlijk overwegend om lonen gaat bevestigt die indruk. De vordering dient wegens een onvoldoende onderbouwing te worden afgewezen en het hof zal bij de bepaling van de omvang van het surplus daarmee geen rekening houden. Grief 9 faalt.
(a) Kosten gemaakt voor het camerasysteem € 7.677,60 (productie 54)
(b) Kosten voor reiniging van het bedrijfspand
€ 2.928,97(productie 56)
€ 10.606,57
“daartoe voldoende specifiek heeft gesteld”.Het hof begrijpt dat standpunt in die zin dat volgens [appellanten] [geïntimeerden] aan vordering voldoende feiten ten grondslag moet leggen en kennelijk bij betwisting moet bewijzen. Beide door [appellanten] ingenomen standpunten zijn onjuist.
geenvordering op [geïntimeerden] hebben. Als [appellanten] menen dat zij wel een vordering op [geïntimeerden] hebben zal zij de feiten en omstandigheden die steun geven aan dat rechtsgevolg (de verschuldigdheid door [geïntimeerden] ) moeten stellen en zonodig bewijzen. Die regel vloeit rechtstreeks voort uit de hoofdregels voor stelplicht en bewijslast gegeven in artikel 149 en 150 Rv. De Hoge Raad heeft in die zin geoordeeld in HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
- a) Vordering [geïntimeerde1] inzake de verkochte roerende zaken (r.o. 6.5 - 6.36) € afgewezen
- b) Vordering [geïntimeerde1] inzake executie van de bedrijfspanden (r.o. 6.60 - 6.74) € afgewezen
- c) Vordering [geïntimeerde1] gebruiksvergoeding bedrijfspanden (r.o. 6.37 - 6.59) € 383.748,-
- d) Vordering [geïntimeerde1] inzake executie surplus (r.o. 6.75 – 6.93) € 30.712,80
- e) Vordering [geïntimeerde1] inzake terugbetaling contractuele rente (r.o. 6.105 – 6.114) €
- f) Vordering [appellant1] wegens Sale and Leaseback transacties € afgewezen
- g) Vordering [appellant1] betreffende ‘wanordelijkheden’ (r.o. 6.95 - 6.104) € al voldaan**
- h) Vordering [appellant1] verbeteringen bedrijfspand (6.50 – 6.53) € afgewezen
- i) Vordering [appellant1] voor gebruik auto door Kuipers € afgewezen
- j) Vordering door [appellant1] aangeduid als “restvordering” (€ 87.378,11)
7.Slotsom
- Grief 12 in het principaal appel faalt, zodat het hof de vordering van [geïntimeerden] zoals in dit arrest weergegeven in 6.2 onder a zal toewijzen.
- De grieven 1A en 1B in het principale appel slagen en grief 3 in het incidenteel appel faalt, zodat het hof de vordering van [geïntimeerden] onder 6.2 sub b (onrechtmatige verkoop van “het materieel actief”), van € 420.479,- zal afwijzen;
- Grief 2 in het principaal appel (Sale and leaseback) faalt, omdat de grieven 1A en 1B in het principaal appel slagen. [appellanten] hebben geen afzonderlijk belang meer bij behandeling van grief 2;
- De grieven 3 voor het overige en 4 en 5 in het principaal appel en grief 4 in het incidenteel appel falen, zodat het hof het vonnis van de rechtbank waarin aan [geïntimeerden] een vergoeding onder 6.2 sub c. van € 383.748,00 voor gebruik door [appellanten] van het bedrijfspand werd toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van