ECLI:NL:GHARL:2023:2801

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
200.321.534/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ondertoezichtstelling ondanks ontwikkelingsbedreiging en niet behaalde doelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de kinderrechter verzocht om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met één jaar te verlengen. De kinderrechter had dit verzoek eerder afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. De moeder was van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was vanwege de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige]. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ondertoezichtstelling niet verlengd dient te worden, ondanks de aanwezige ontwikkelingsbedreiging. Het hof heeft vastgesteld dat de doelen van de ondertoezichtstelling sinds de instelling in oktober 2017 niet zijn behaald en dat er een voortdurende strijd tussen de ouders is, wat de ontwikkeling van [de minderjarige] negatief beïnvloedt. De GI heeft geprobeerd om de situatie te verbeteren, maar zonder succes. Het hof heeft ook opgemerkt dat de vader zich inzet voor de hulpverlening van [de minderjarige] en dat er stappen worden ondernomen om vrijwillige hulp te bieden. Het hof heeft de ouders aangespoord om hun gedrag te herzien en samen te werken in het belang van [de minderjarige]. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling niet werd verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.534/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 285249)
beschikking van 28 maart 2023
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. L.J.H.M. Achten te Zwolle,
en
de gecertificeerde instelling,
De Stichting Jeugdbescherming Overijssel(de GI),
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader](de vader),
wonende te [woonplaats1] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Overijssel, locatie Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 7 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 9 januari 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 26 januari 2023 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 27 januari 2023;
- een brief van de GI van 10 februari 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 23 februari 2023 met bijlage(n).
2.2
De na te noemen minderjarige [de minderjarige] heeft bij brief van 5 februari 2023 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 maart 2023 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Voorts is de vader in persoon verschenen. Namens de GI is verschenen mevrouw [naam1] .

3.De feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder is [in] 2007 [de minderjarige] geboren. Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader en de moeder.
3.2
[de minderjarige] woont sinds juli 2020 bij de vader.
3.3
In oktober 2017 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 5 oktober 2021 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] laatstelijk verlengd tot 9 oktober 2022.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met één jaar te verlengen afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De grieven zien op de afwijzing van de verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder verzoekt de bestreden beschikking, al dan niet onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling met één jaar toe te wijzen.
4.2
De GI legt zich neer bij de beslissing van de kinderrechter in de bestreden beschikking, omdat de GI het vertrouwen heeft dat de vrijwillige hulpverlening [de minderjarige] kan helpen bij haar verdere ontwikkeling en het ook reeds voor het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling de intentie van de GI was om de zaak uiteindelijk weer over te dragen naar de vrijwillige hulpverlening.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof is, net als de kinderrechter, van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet verlengd dient te worden. Het hof overweegt hierbij dat de GI vanaf oktober 2017 probeert om de doelen van de ondertoezichtstelling te realiseren, maar dat dit tot op heden niet is gelukt. Er is nog altijd sprake van een ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] . [de minderjarige] bevindt zich in een loyaliteitsconflict tussen de ouders, omdat die elkaar niets gunnen zodat er sprake is van een voortdurende strijd. Daarnaast is het, mede gelet op de leeftijd van [de minderjarige] , niet gelukt om het contact tussen [de minderjarige] en de moeder te herstellen. De GI heeft als mogelijkheid om de ontwikkeling van [de minderjarige] te verbeteren het voornemen gehad om [de minderjarige] op deeltijd basis in een pleeggezin te plaatsen. Uiteindelijk is door de GI van dit voornemen afgezien, omdat een gedwongen uithuisplaatsing niet in het belang van [de minderjarige] is. Er bestaat hiervoor geen begrip en medewerking bij zowel [de minderjarige] als de vader en is daarmee gedoemd te mislukken. Er zijn meer risico’s verbonden aan hard ingrijpen dan aan de plaatsing bij de vader, aldus de GI. Al met al komt het hof, net als de GI, tot de conclusie dat de ondertoezichtstelling de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] niet zal wegnemen zolang de strijd tussen de ouders voortduurt. De ouders tonen geen inzicht in hun eigen rol bij het ontstaan van de huidige situatie. De vraag is dan of het in het belang van [de minderjarige] is om de ondertoezichtstelling te laten voortduren. Het hof ziet wel dat [de minderjarige] zelfbepalend gedrag vertoont, maar vindt dat een langere ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet gaat helpen bij het oplossen van de nog altijd aanwezige problemen. Bovendien constateert het hof dat de vader zich inzet om hulp voor [de minderjarige] te zoeken en dat de hulpverlening voor haar niet stil ligt. Zo is de vader regelmatig in gesprek geweest met de school van [de minderjarige] om haar waar mogelijk naar school te laten gaan. Hierbij is geprobeerd om een dusdanig rooster voor [de minderjarige] te realiseren dat zij, ondanks haar lichamelijke klachten, toch een deel van de lessen kan volgen. Voorts gaan de vader en [de minderjarige] vrijwillige hulpverlening bij [naam2] starten en heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangegeven dat het eerste intakegesprek van [de minderjarige] en de vader bij [naam2] staat gepland op 13 maart 2023. Het hof is van oordeel dat het nemen van deze stappen op dit moment de beste optie is om [de minderjarige] te helpen nu er bij [de minderjarige] geen commitment bestaat voor de gedwongen hulpverlening. Het opnieuw verlengen van de ondertoezichtstelling zal de ontwikkelingsbedreiging niet weg nemen. Het hof heeft er, net als de GI, vertrouwen in dat de vrijwillige hulpverlening [de minderjarige] kan helpen bij haar verdere ontwikkeling.
5.3
Het hof acht professionele en deskundige hulp voor [de minderjarige] geboden en hoopt daarom dat [de minderjarige] de vrijwillige hulpverlening bij [naam2] accepteert en zij volhardt in het door haar te doorlopen traject. De huidige psychische toestand van [de minderjarige] en de hiermee gepaard gaande lichamelijke klachten is iets dat zich in jaren heeft opgebouwd en zal niet met enkele sessies bij [naam2] zijn verholpen. Het is iets van langere duur en zal veel doorzettingsvermogen van [de minderjarige] vergen. Met name wanneer er niet direct resultaat te zien is, zal [de minderjarige] moeten volhouden om uiteindelijk tot een goede afronding van dit hulpverleningstraject te kunnen komen. Het hof verwacht dat de vader [de minderjarige] blijft motiveren en haar volledig zal ondersteunen bij het doorzetten van deze hulpverlening.
5.4
Nu er tot op heden sprake is van een ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] , wil het hof aan de ouders meegeven dat zij ieder naar hun eigen rol in de ontwikkelingsproblematiek van [de minderjarige] moeten gaan kijken en stoppen met elkaar verwijten te maken. De ouders lijken niet in te zien dat zij door dit gedrag een negatieve invloed hebben op de ontwikkeling van [de minderjarige] . Immers, in de periode dat [de minderjarige] bij de moeder woonde, bleek het contact tussen [de minderjarige] en de vader lastig te zijn en nu [de minderjarige] bij de vader woont, wil zij niets meer met de moeder te maken hebben. Het hof hoopt dat de ouders in het belang van [de minderjarige] gaan kijken hoe zij er wellicht samen voor kunnen zorgen dat [de minderjarige] uiteindelijk niet meer in de knel tussen haar ouders komt te zitten.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 7 oktober 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, I.A. Vermeulen en F. Menso, bijgestaan door mr. L. Kiemel als griffier en is op 28 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.