Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De verdere beoordeling van het geschil in hoger beroep
Ruhrlandklinik [3] beslist dat de Uitzendrichtlijn niet alleen van toepassing is op arbeidskrachten met een arbeidsovereenkomst, maar ook op arbeidskrachten die een ‘arbeidsverhouding’ hebben met een uitzendbureau. Het begrip ‘werknemer’ in de zin van de Uitzendrichtlijn omvat iedere persoon “
die gedurende een bepaalde tijd voor een andere persoon en onder diens leiding prestaties levert en in ruil daarvoor een beloning ontvangt, en die op grond daarvan in de desbetreffende lidstaat is beschermd, zulks ongeacht de juridische kwalificatie van zijn arbeidsverhouding naar nationaal recht, de aard van de rechtsbetrekking tussen deze personen en de vorm van deze verhouding”. In het arrest van het Europese Hof van Justitie stond de juridische relatie tussen de
uitlenende instantie en de persoon die werd uitgeleend centraal.
Ruhrlandklinikvan het Europese Hof van Justitie het arrest
Focus on Human [4] gewezen. In dat arrest ging het om de juridische relatie tussen de
inlenende instantie en de persoon die werd uitgeleend. De Hoge Raad oordeelde dat het belemmeringsverbod van artikel 9a Waadi niet alleen van toepassing is in de situatie dat de uitgeleende persoon na de inleenperiode een arbeidsovereenkomst aangaat met de inlenende organisatie, maar ook wanneer diegene een ‘arbeidsverhouding’ aangaat met de inlenende organisatie. Op grond van dit arrest kan het (dus) zo zijn dat een persoon die ter beschikking is gesteld aan een inlenende organisatie en na afloop van die inleenperiode als zelfstandige (zzp’er) werkzaamheden gaat verrichten voor die inlener, een beroep kan doen op het belemmeringsverbod van artikel 9a Waadi.
uitlenende instantie en de persoon die wordt uitgeleend. In dit arrest stond de vraag centraal of een zzp’er, die op basis van een overeenkomst van opdracht tussen hem en de uitlenende instantie (een uitzendbureau) tegen vergoeding ter beschikking werd gesteld aan een inlenende instantie, zich kon beroepen op het belemmeringsverbod van artikel 9a Waadi. De Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend voor zover het om een persoon gaat die in zijn verhouding tot het uitzendbureau niet wezenlijk van een werknemer van het uitzendbureau verschilt. Diegene moet aanspraak kunnen maken op hetzelfde beschermingsniveau als een werknemer die op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam is bij het uitzendbureau. De Hoge Raad formuleert in dat kader de volgende maatstaf:
Een uitzendkracht in de zin van de Uitzendrichtlijn is iedere persoon die een werknemer is met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding met een uitzendbureau – wat inhoudt dat die persoon:
arbeid verricht en dus gedurende een bepaalde tijd voor en onder leiding van het uitzendbureau prestaties levert en in ruil daarvoor van het uitzendbureau een vergoeding ontvangt, en
in de desbetreffende lidstaat wordt beschermd op grond van de arbeid die hij verricht
teneinde door het uitzendbureau ter beschikking te worden gesteld van een inlenende onderneming om daar onder toezicht en leiding van de inlenende onderneming tijdelijk werk te verrichten.”
Ad (i): [de zzp'er] werkte onder leiding van [de uitlener]
arbeidsverhoudingtussen [de uitlener] en [de zzp'er] . [de uitlener] heeft aangevoerd dat daar geen sprake van was, omdat volgens haar uitsluitend sprake was van het faciliteren van een soort van ‘matchingtool’. Via deze tool konden (zorg)organisaties met een (zorg)hulpvraag in contact komen met een zorgprofessional die zichzelf als zzp’er – via [de uitlener] – aan die organisatie ter beschikking wilde stellen. Concreet betekende dit dat [de zzp'er] (als zzp’er) een overeenkomst van opdracht sloot met [de uitlener] , vervolgens door [de uitlener] ter beschikking werd gesteld aan [de inlener] en een vergoeding ontving van [de uitlener] voor de door hem bij [de inlener] verrichte prestaties. Volgens [de uitlener] was in de relatie tussen haar en zorgprofessional [de zzp'er] geen sprake van ‘leiding’ in de zin van het in rov. 2.7 onder (i) genoemde criterium. Het hof volgt haar hierin niet. Uit de feiten en omstandigheden waaronder [de zzp'er] door [de uitlener] aan [de inlener] ter beschikking werd gesteld blijkt dat wel degelijk sprake was van
leiding. Zo vloeien uit de algemene voorwaarden van [de uitlener] – waarvan het relatiebeding is vernietigd door [de zzp'er] , maar die voor het overige van toepassing zijn op de tussen [de uitlener] en [de zzp'er] gesloten overeenkomst – verschillende verplichtingen voort waaraan [de zzp'er] zich diende te houden. Niet alleen werd [de zzp'er] geacht de protocollen van [de uitlener] te kennen, maar ook de bedrijfsstructuur (organigram) van [de uitlener] evenals haar bedrijfsprocessen. Ook diende [de zzp'er] zich te houden aan de door [de uitlener] opgestelde gedragscode (een lijst van anderhalf A4). Daarnaast is [de uitlener] een relatiebeding overeengekomen met [de zzp'er] (ook al is dit beding door [de zzp'er] op terechte gronden vernietigd) op grond waarvan het [de zzp'er] tijdens de opdrachtperiode met [de uitlener] , maar ook gedurende een periode daarna, niet vrij stond te werken voor zakelijke relaties van [de uitlener] . Daarnaast was het [de zzp'er] niet toegestaan (zo stelt [de zzp'er] onbetwist) om zich te laten vervangen bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. Het hof komt dan ook op basis van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, tot de conclusie dat [de zzp'er] voor en onder leiding van [de uitlener] prestaties leverde en dat [de uitlener] , anders dan zij stelt, niet uitsluitend fungeerde als aanbieder van een ‘matchingtool’.
Ad (iii): [de zzp'er] werkte onder toezicht en leiding van [de inlener]
toezicht en leidingvan [de inlener] tijdelijk werk te verrichten. Van ‘toezicht en leiding’ door de inlener is onder meer sprake wanneer de arbeidskracht instructies krijgt van de inlener over de uitvoering van zijn werk en als over de uitvoering van het werk aan de inlener verantwoording moet worden afgelegd. Daarvan is hier sprake. [de zzp'er] diende te werken volgens de instructies die de leidinggevende en het vaste personeel van [de inlener] hem gaf. [de zzp'er] stelt onbetwist dat hij regelmatig gesprekken voerde met [de inlener] over de werkwijze van [de inlener] en over de bejegening en begeleiding van de heer CK (aan wie [de zzp'er] zorg verleende). Ook diende [de zzp'er] verantwoording af te leggen aan [de inlener] over de taken die hij uitvoerde. [de inlener] bepaalde niet alleen de uit te voeren taken van [de zzp'er] , maar ook het aantal te werken uren en zijn werktijden. Daarnaast hanteerde [de inlener] (zorg)protocollen waaraan [de zzp'er] zich diende te houden en stelde [de inlener] hulpmiddelen ter beschikking waarvan [de zzp'er] gebruik maakte. Uit voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, volgt dat [de zzp'er] zijn werkzaamheden uitvoerde onder toezicht en leiding van [de inlener] . Dat in de algemene voorwaarden van [de uitlener] staat beschreven dat de zzp’er nadrukkelijk niet onder leiding en toezicht van de inlener zijn werkzaamheden zou verrichten en dat de zzp’er vrij was in de uitvoering van zijn werkzaamheden, maakt dat niet anders, omdat de feitelijke situatie waaronder [de zzp'er] bij [de inlener] zijn werkzaamheden verrichtte daarmee niet overeenstemde.
Ad (ii): [de zzp'er] wordt beschermd naar nationaal recht
Ruhrlandklinik: een persoon wiens arbeidsverhouding tot het uitzendbureau niet wezenlijk verschilt van die van een werknemer van het uitzendbureau, moet aanspraak kunnen maken op hetzelfde beschermingsniveau als een werknemer van het uitzendbureau (zie eerder rov. 2.7). De juridische kwalificatie naar nationaal recht van zijn arbeidsverhouding met het uitzendbureau, de aard van de rechtsbetrekking tussen hem en het uitzendbureau en de vorm van hun verhouding is in dat kader niet relevant. Echter, bovenop dit Europees werknemersbegrip, geldt de extra eis van het nationale beschermingscriterium: wordt de persoon die arbeid verricht naar nationaal recht beschermd voor de arbeid die hij verricht? Het Europese Hof van Justitie geeft aan dit criterium een ruime uitleg. Er is niet alleen aan voldaan wanneer een persoon werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst naar nationaal recht, maar ook wanneer iemand werkzaam is op basis van een
arbeidsverhoudingen rechten geniet die deels identiek of gelijkwaardig zijn aan die van werknemers naar nationaal recht.
Tussenconclusie: [de zzp'er] voldoet aan de door de Hoge Raad geformuleerde toetsingscriteria
volledigeteruggave van de bemiddelingsvergoeding, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de vraag of [de zzp'er] bij akte na tussenarrest nog mocht vorderen dat de bemiddelingsvergoeding door het hof zou worden gematigd tot een door het hof in redelijkheid te bepalen bedrag. Het hof zal het bezwaar van [de uitlener] , dat [de zzp'er] in dit stadium van de procedure zijn eis niet meer mocht wijzigen, daarom niet bespreken.