ECLI:NL:GHARL:2023:2386

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
21-003477-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift in het kader van het onderzoek Sprinkhaan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Nederland. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift, in het kader van het onderzoek Sprinkhaan. Het hof legt een gevangenisstraf op van drie jaren voor het medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd, en valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. De zaak betreft een omvangrijke criminele organisatie die zich bezighield met witwassen van grote geldbedragen, afkomstig uit de handel in hasj. De verdachte heeft samen met medeverdachten grote sommen contant geld gestort op verschillende bankrekeningen in Marokko, die vervolgens zijn overgemaakt naar Nederland voor investeringen in onroerend goed. Het hof oordeelt dat de verdachte en zijn medeverdachten gebruik hebben gemaakt van valse leenovereenkomsten om de werkelijke herkomst van de gelden te verhullen. Het hof heeft de eerder opgelegde gevangenisstraf van vier jaar verminderd tot drie jaar, rekening houdend met het tijdsverloop in de procedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003477-13
Uitspraak d.d.: 21 maart 2023
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem, van 21 februari 2013 met parketnummer 05-900169-08 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [plaats] ( [land] ) op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en de terechtzitting van het hof van 1 februari 2023, na onderbreking voortgezet op 7 maart 2023, alsmede op grond van de hierna te noemen terechtzittingen.
Eerder hebben in hoger beroep terechtzitting plaatsgevonden op:
- 20 november 2014, na onderbreking voortgezet op 11 december 2014;
- 5 april 2019, na onderbreking voortgezet op 11 april 2019, na andermaal onderbreking voortgezet op 17 mei 2019;
- 12 april 2021, na onderbreking voortgezet op 22 april 2021, na andermaal onderbreking voortgezet op 20 mei 2021 en
- 4 juli 2022.
Het hof heeft tussenarresten gewezen op 11 december 2014, 17 mei 2019 en 20 mei 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht door zijn raadslieden, mr. B.Th. Nooitgedagt in de hoofdzaak en mr. F.J.H.M. Berndsen in de ontnemingszaak.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen, waarbij het hof op voorhand opmerkt dat het in hoofdlijnen tot dezelfde overwegingen komt als de rechtbank en deze grotendeels overneemt.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep, en met een door de rechtbank aangebrachte nummering van de verschillende deelfeiten, die het hof overneemt - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 23 april 2006, te Arnhem en/of te Roosendaal en/of te Kesteren, althans in Nederland en/of te Tanger en/of te Casablanca en/of te Al Hoceima en/of te Tetouan (Marokko) en/of elders in Marokko, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en) en/of geldbedragen, te weten een hoeveelheid geld en/of een hoeveelheid goederen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij/zij wist(en), althans redelijkwijs moest(en) vermoeden dat dat geld en/of die goederen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf
betreffende die goederen:
1.1.
panden/onroerend goed gelegen aan de [straat 1] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] Roosendaal en/of
1.2.
panden/onroerend goed gelegen aan de [straat 2] [huisnummer 4] en [huisnummer 5] te Roosendaal en/of
1.3.
pand(en)/onroerend goed gelegen aan de [straat 3] kesteren en/of
betreffende die geldbedragen:
1.4.
grote bedragen (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort op de rekening(en) van [verdachte] bij de BMCE-bank tot een bedrag van 1.030.146,02 euro en/of
1.5.
grote bedragen (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [verdachte] bij de Attijariwafabank, rekeningnummer eindigend op [kenmerk 1] tot een totaalbedrag van 1.694.787,01;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 april 2006 tot en met 1 juli 2008, te Arnhem en/of te Bemmel en/of elders in Nederland en/of te Malaga en/of Benalmedena (Spanje) en/of te Tanger (Marokko) en/of te Casablanca (Marokko) en/of te Tetouan (Marokko) en/of te Al Hoceima (Marokko) en/of elders in Marokko, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en) en/of geldbedragen, te weten een of meer goederen en/of een of meer geldbedragen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft
overgedragen en/of omgezet, terwijl hij/zij wist(en) althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en), die een of meer goederen en/of die een of meer geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf
betreffende het goed:
2.1.
onroerend goed gelegen aan de [straat 4] te Benalmadena en/of
betreffende die geldbedragen:
2.2.
grote bedragen (in vreemde valuta, anders dan marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [verdachte] (verdachte) bij de Credit Agricole, eindigend op [kenmerk 2] en/of [kenmerk 3] tot een (totaal)bedrag van 8.725.851,46 euro respectievelijk 1.450.000 euro en/of
2.3.
geldbedragen tot een bedrag van 396.812,36 euro, (in vreemde valuta, anders dan Marokkaans Dirhams) welke op enig moment is gestort op de rekening van [verdachte] (verdachte) bij de Credit Immobilier et Hotelier, eindigend op [kenmerk 4] en/of
2.4.
grote geldbedragen welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op rekening van [verdachte] (verdachte) bij de Credit Immobilier et Hotelier, eindigend op [kenmerk 5] tot een totaalbedrag van 998.245,53 euro en/of
2.5.
geldbedragen welke op enig moment zijn overgemaakt en/of gestort op rekening van [dochter verdachte] bij de Credit Immobilier et Hotelier, endigend op [kenmerk 6] en/of [kenmerk 7] ;
3.
hij in of omstreeks de periode van de maand december 2003 tot en met 12 februari 2008 te Arnhem en/of elders in Nederland en/of te Al Hoceima en/of elders in Marokko , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een of meermalen) leenovereenkomsten tussen enerzijds verdachte als uitlener en anderzijds [medeverdachte 1] als lener, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande de valsheid/vervalsing hierin dat de leenovereenkomsten in strijd met de waarheid doen voorkomen alsof verdachte daadwerkelijk geld heeft uitgeleend aan [medeverdachte 1] en/of het door [medeverdachte 1] uitgegeven geld een legale herkomst heeft anders dan van [medeverdachte 1] en/of criminele aktiviteiten waarbij [medeverdachte 1] betrokken was en/of de
betreffende leenovereenkomsten op de juiste wijze in Marokko zijn geregistreerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard omdat die op punten (“onder andere”; “onder meer”; “op enig moment”) te vaag en te weinig concreet omschreven is en die feiten al dan niet hebben plaatsgevonden op meer plaatsen en in een ruime, niet geconcretiseerde periode.
Oordeel hof
De feitelijke omschrijving van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten is, anders dan de raadsman stelt, duidelijk, helder en precies op het dossier herleidbaar. Ook de periode is voldoende feitelijk en duidelijk. De dagvaarding is geldig.

De ontvankelijkheid van Openbaar Ministerie

De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit op grond van de argumenten a tot en met d. Het hof gaat telkens op die standpunten in onder het desbetreffende kopje.
a. Internationale aspecten
Volgens de raadsman is niet gebleken van dubbele strafbaarheid ten aanzien van de ten laste gelegde witwasfeiten voor zover gepleegd in Marokko.
Het hof begrijpt het pleidooi van de raadsman tevens in die zin, dat hij op dezelfde grond de niet-ontvankelijkheid heeft bepleit ten aanzien van de ten laste gelegde valsheid in geschrift voor zover gepleegd in Marokko.
Het hof verstaat het pleidooi dus niet in termen van bevoegdheid, maar in termen van ontvankelijkheid en overweegt daarover het volgende.
Marokko is deelnemer aan internationale verdragen (het VN-verdrag van New York, d.d. 15 november 2000, tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, het Verdrag van Straatsburg inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, d.d. 8 november 1990) welke verdragen de deelnemende staten verplichten om witwassen strafbaar te stellen.
Voorts is Marokko lid van MemaFATF, een soortgelijke organisatie als de Financial Action Task Force (FATF) maar dan in de Arabische en Noord-Afrikaanse landen, hetgeen tot vergelijkbare verplichtingen noopt.
Marokko kent een strafbaarstelling voor witwassen. Aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is dus voldaan. De officier van justitie is in zoverre ontvankelijk.
Tenslotte is valsheid in geschrift ook onder de Marokkaanse wet strafbaar. [1]
b. Interne openbaarheid
Het Openbaar Ministerie heeft volgens de raadsman de in de Zwolsman-jurisprudentie bedoelde criteria van
fair trialgeschonden door de in de volgende gedachtestreepjes genoemde schendingen.
Onrechtmatigheden hebben, aldus de raadsman, bestaan in:
- Het niet aan het dossier toevoegen van de stukken inzake de internationale rechtshulp. Daardoor schendt het Openbaar Ministerie, ter bekorting van de verdedigingsrechten, het beginsel van interne openbaarheid. In het verlengde daarvan klaagt de raadsman over het feit dat niet van die contacten (in detail) bij proces-verbaal verslag is gedaan. Hij wijst op het feit dat een in de opsporingsfase door de Nederlandse politie voor de Marokkaanse autoriteiten gehouden PowerPointpresentatie niet aan het dossier is toegevoegd.
Dit deel van het verweer faalt. Niet is concreet gesteld of gebleken dat, tijdens de uitvoering van rechtshulpverzoeken, of dat nu aan/met Marokko of Spanje is geweest, juridisch relevant meer of anders is gezegd of gedaan dan in rechtshulpverzoeken en/of opgemaakte processen-verbaal is verantwoord. Dat tijdens die uitvoering een PowerPointpresentatie is gegeven, maakt dit niet anders en doet ook niet vermoeden dat dit anders is. Geen rechtsregel verplicht het Openbaar Ministerie een dergelijke presentatie aan het dossier toe te voegen. De rechtbank heeft daartoe strekkende verzoeken dan ook terecht afgewezen.
- De start van het onderzoek is niet (voldoende of voldoende tijdig) aan de rechter verantwoord.
Kort samengevat stelt de raadsman dat het Openbaar Ministerie het onderzoek is gestart op informatie die niet in het dossier is verantwoord, omdat de data van informatieverstrekking, de inhoud van die informatie en de verbalisering daarvan niet met elkaar in overeenstemming gebracht kunnen worden. Om die reden heeft de raadsman ook steeds gevraagd om de projectvoorstellen die aan het onderzoek ten grondslag lagen aan het dossier toe te voegen.
De raadsman heeft in dit verband gewezen op de start van het onderzoek op 19 maart 2007, de MOT-meldingen van transacties van [medeverdachte 3] in 2006, CIE-informatie verstrekkingen in januari 2008, die dus niet ten grondslag kunnen hebben gelegen aan de start van het onderzoek, nu die daaraan voorafgingen.
Ook dit verweer faalt. Het gaat uit van de onjuiste opvatting dat elke informatie (MOT-meldingen en CIE-informatie) onmiddellijk in een proces-verbaal verantwoord moet worden.
Het volstaat wanneer, zoals hier ook is gebeurd, die informatie wordt verantwoord zodra die “tactisch wordt gemaakt”, dat wil zeggen wordt verstrekt aan het onderzoeksteam. Die verantwoordingsplicht wordt relevant zodra de opsporing (dus niet analyse, informatie inwinnen en projectvoorbereiding) begint.
Informatie die is vergaard in een eerder stadium mag dus voor analyse en projectvoorbereiding worden gebruikt en behoeft pas te worden verantwoord zodra die informatie aan het onderzoeksteam wordt verstrekt. Die verantwoordingplicht is in deze zaak niet geschonden.
Verder is niet gesteld of aannemelijk geworden dat met die informatieverstrekking inhoudelijk onjuist (lees: onrechtmatig) zou zijn gehandeld, behoudens het volgende door de raadsman gestelde.
- De raadsman stelt dat bij het begin van het onderzoek gebruik is gemaakt van een misleidende vertaling naar het Nederlands van een tapgesprek in het Arabisch. Daardoor is een machtiging tot doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte 4] op onrechtmatige wijze verkregen, hetgeen moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Dat die vertaling mogelijk onjuist is geweest, wordt bevestigd door de tolk. In elk geval gaat het om de vertaling van een woord dat in de Arabische taal zowel “kluis” als “handschoenenkastje van een auto” zou kunnen betekenen.
Het hof oordeelt dat, daargelaten of sprake is van een onjuiste vertaling en of elke (vertalings- of interpretatie-)fout ook een onrechtmatigheid oplevert, en daargelaten of deze fout is gemaakt met het oogmerk de verdediging in zijn rechten te bekorten, het verweer reeds daarom niet opgaat omdat, zo er al sprake is van schending van het huisrecht, dat het huisrecht van [medeverdachte 4] betrof en niet dat van verdachte. Aan hem komt dan ook geen beroep op die schending toe.
c. Getuigen horen in Marokko buiten aanwezigheid raadsman
Volgens de raadsman is voorts, door de raadsman niet toe te laten bij de verhoren van getuigen in Marokko, gehandeld in strijd met het beginsel van
fair trial. De Nederlandse overheid (lees: de rechter-commissaris en/of de officier van justitie) heeft zich onvoldoende ingespannen om dat wel tot stand te brengen.
Dit verweer faalt. De Marokkaanse autoriteiten laten de aanwezigheid van een raadsman bij verhoren van getuigen niet toe. Dat is een soevereine Marokkaanse beslissing. In de strafzaak tegen verdachte hebben de rechter-commissaris en de officier van justitie, mede gezien de bekende posities van Marokko op dit punt, voldoende inspanningen aan de dag gelegd om dat desondanks wel voor elkaar te krijgen. Bovendien zijn de andere getuigen wel in aanwezigheid van de verdediging gehoord, waarmee dit, op zich wel bestaande, gemis in voldoende mate is gecompenseerd.
d. Het uitvoeren van doorzoekingen in het buitenland op grond van niet gespecificeerde machtigingen wat betreft het adres, waardoor artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is geschonden
Volgens de raadsman zijn de doorzoekingen van de woningen aan de [straat 7] te Malaga in Spanje en in Tanger, Marokko, onrechtmatig verricht. De betreffende machtigingen van de rechter-commissaris van 20 februari 2008 betreffen blanco machtigingen, aangezien ze betrekking hebben op ongespecificeerde adressen. De tekst luidt immers “nog nader te traceren woon- of verblijfplaatsen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in (omgeving) Malaga of Melilla” en “nader te traceren verblijfplaatsen van o.a. [medeverdachte 2] te Al Hoceima”.
Op grond van de machtiging die ziet op de woningen in Spanje hebben de Spaanse autoriteiten in het kader van een rechtshulpverzoek de woning van [medeverdachte 2] aan de [straat 7] te Malaga doorzocht. Dit terwijl deze woning niet een “nog nader te traceren
woning was. Ten tijde van aanvraag van de machtiging was deze woning immers al bekend als de verblijfplaats van [medeverdachte 2] . De machtiging is bovendien ten onrechte gebaseerd op artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering, omdat artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering gebruikt had moeten worden. Het betreft immers een doorzoeking buiten aanwezigheid van de rechter-commissaris.
De doorzoeking van de woning in Melilla vond plaats op een specifiek adres, te weten [adres 2] .
Het hof deelt de visie van de raadsman niet dat er sprake is geweest van een blanco machtiging tot doorzoeking. De machtiging is beperkt tot de woon- of verblijfplaatsen van medeverdachte [medeverdachte 1] in Malaga en/of Melilla en heeft - blijkens het proces-verbaal dat (controleerbaar) aan die machtiging ten grondslag ligt - betrekking op de [straat 7] . De machtiging is hiermee voldoende specifiek en bestand tegen misbruik van bevoegdheid. Immers, op basis van die machtiging kon alléén in woon- of verblijfplaatsen van verdachten in Malaga en/of Melilla en/of El Hoceima worden gezocht.
Op basis van de gegeven machtiging hebben de Spaanse autoriteiten - na een rechtshulpverzoek van de officier van justitie - een doorzoeking verricht in het pand aan de [straat 7] te Malaga. Dit pand stond bij hen - op basis van de stukken - bekend als de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] . Niet gesteld of gebleken is dat dit
nietde woning van [medeverdachte 1] was. De conclusie hiervan is dat niet op een willekeurige plaats, maar conform de machtiging in de woning van een medeverdachte is gezocht. Voor het overige is het zo dat de buitenlandse autoriteiten de doorzoekingen hebben gedaan en het ervoor moet worden gehouden dat zij dat hebben gedaan naar de regels van hun recht, dus rechtmatig.
Conclusie
Nu geen van de verweren slaagt, is dus geen sprake van een zodanig ernstige schending van een zo fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde dat daarbij het wettelijk systeem, of het recht op een eerlijk proces in zijn kern wordt geraakt. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
In aansluiting op de ontvankelijkheidsverweren heeft de raadsman uitsluiting bepleit van het bewijs dat voortvloeit uit de op die punten gestelde onrechtmatigheden.
Deze verweren falen op de hiervoor genoemde gronden.
Voor zover de raadsman de hierna te bespreken bewijsverweren mede heeft bedoeld aan te voeren in verband met de ontvankelijkheid, gelden de hierna vermelde overwegingen vice versa ook, en zijn respectievelijk worden ze aldus besproken.

Voorwaardelijk getuigenverzoek betreffende medeverdachte [medeverdachte 1]

De raadsman heeft – in het geval dat het hof komt tot een bewezenverklaring (mede) inhoudende dat de gelden/vermogensbestanddelen van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) afkomstig zijn en de leenovereenkomsten vals zijn – een voorwaardelijk verzoek gedaan dat ertoe strekt dat [medeverdachte 1] zal worden gehoord als getuige. Aangezien de gestelde voorwaarde is vervuld, moet het hof op dit verzoek beslissen.
Het hof heeft eerder beslist op verzoeken om [medeverdachte 1] als getuige te mogen horen.
In zijn tussenarrest van 20 mei 2021 heeft het hof het verzoek afgewezen en deze beslissing uitvoerig onderbouwd.
Op de terechtzitting van 1 februari 2023, waarop de zaak inhoudelijk is behandeld, heeft de verdediging het verzoek in voorwaardelijke zin gehandhaafd.
Het hof wijst het verzoek opnieuw af.
De onderbouwing van deze beslissing komt in hoge mate overeen met de gronden voor de afwijzende beslissing van 20 mei 2021, zij het dat die gronden op onderdelen worden gewijzigd en aangevuld. Ten behoeve van de leesbaarheid worden de gronden voor de onderhavige afwijzende beslissing in dit arrest integraal weergegeven, dus inclusief gronden die zijn opgenomen in het tussenarrest van 20 mei 2021. Het onderhavige arrest hoeft op dit punt dus niet te worden gelezen in samenhang met het genoemde tussenarrest.
Ter onderbouwing van de beslissing tot (herhaalde) afwijzing van het getuigenverzoek overweegt het hof het volgende.
I Inleiding
De onderhavige zaak is een van de straf- en ontnemingszaken die zijn voortgevloeid uit het onderzoek Sprinkhaan. [medeverdachte 1] , op wie het getuigenverzoek betrekking heeft, is een van de personen die naar aanleiding van het Sprinkhaan-onderzoek zijn vervolgd.
Bij de beoordeling van het (voorwaardelijke) getuigenverzoek heeft het hof in aanmerking genomen dat [medeverdachte 1] in geen enkel stadium van het strafproces – dus ook niet tijdens het opsporingsonderzoek – een verklaring heeft afgelegd. Er is dus geen sprake van een belastende verklaring van [medeverdachte 1] die voor het bewijs kan worden gebruikt. Het gaat (in de terminologie van het EVRM en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM)) dan ook om een ‘getuige à décharge’ respectievelijk een ‘defence witness’.
Gegeven de vaststelling die het hof elders in dit arrest doet over de betrokkenheid van [medeverdachte 1] bij het tenlastegelegde, is het hof van oordeel dat er op zichzelf toereikende gronden zijn om [medeverdachte 1] te horen. Toch wijst het hof het getuigenverzoek af, omdat het hof van oordeel is dat het onaannemelijk is dat, in het geval van toewijzing van het verzoek, het getuigenverhoor binnen een aanvaardbare termijn zal plaatsvinden. Daarbij heeft het hof onder meer beoordeeld
– of de Nederlandse autoriteiten voldoende inspanningen hebben verricht om te bewerkstelligen dat [medeverdachte 1] kan worden ondervraagd en
– of het strafproces als geheel voldoet aan het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, gegeven de omstandigheid dat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om [medeverdachte 1] te ondervragen.
Voordat het hof dit verder uitwerkt, geeft het eerst een overzicht van de pogingen die in de loop van het strafproces zijn gedaan om [medeverdachte 1] als getuige te horen.
II Voorgeschiedenis
Eerste aanleg
In het kader van het Sprinkhaan-onderzoek is op 21 april 2008 een groot aantal panden doorzocht, waaronder panden van [medeverdachte 1] . Kort daarvóór, op 17 april 2008, is [medeverdachte 1] naar Marokko gereisd en is daarna niet meer naar Nederland teruggekeerd. [medeverdachte 1] heeft (zowel de Nederlandse als) de Marokkaanse nationaliteit, waardoor de Marokkaanse wetgeving zich verzet tegen zijnuitlevering aan Nederland. In het opsporingsonderzoek is hij niet gehoord (kunnen worden) als verdachte of getuige.
Al tijdens de behandeling van de zaak in eerste aanleg heeft de rechtbank op de terechtzitting van 13 mei 2009 beslist dat [medeverdachte 1] dient te worden gehoord als getuige en heeft daartoe de zaak verwezen naar de rechter-commissaris.
In het kader van de door het kabinet van de rechter-commissaris verrichte inspanningen heeft de rechter-commissaris op 11 december 2009 bij brief vastgelegd dat de Marokkaanse autoriteiten geen Nederlandse advocaten toelaten bij de uitvoering van rechtshulpverzoeken. Dit betekent dat indien [medeverdachte 1] (op verzoek van Nederland) in Marokko wordt gehoord als getuige, de raadslieden van de verdachte en de getuige bij dat verhoor niet zullen worden toegelaten. Vertegenwoordigers van de Nederlandse Staat, zoals rechters, krijgen wel toestemming om bij een dergelijk verhoor aanwezig te zijn. In de brief van 11 december 2009 wordt ook ingegaan op de mogelijkheid om [medeverdachte 1] te horen door middel van
videoconferencing. Daarover wordt vermeld dat een verhoor via videoconferentie in Marokko niet mogelijk is, aangezien de Marokkaanse wetgeving dat niet toelaat. Verder houdt de brief van 11 december 2009 in dat Marokko toch zal worden verzocht om een verhoor waarbij de raadsman van de verdachte aanwezig mag zijn, maar daarbij is opgemerkt dat de kans van slagen van dit verzoek nihil zal zijn. Als alternatieven werden de volgende mogelijkheden gepresenteerd:
[medeverdachte 1] zal worden gehoord in Marokko zonder dat daarbij Nederlandse advocaten aanwezig zijn, desgewenst in de aanwezigheid van vertegenwoordigende Marokkaanse advocaten. Vragen die de raadsman van de verdachte aan [medeverdachte 1] wil stellen, kunnen schriftelijk worden opgegeven om te worden gesteld door (of in aanwezigheid van) de Nederlandse rechter-commissaris die het getuigenverhoor zal bijwonen.
Er zal een poging worden gedaan [medeverdachte 1] , die zich in Marokko bevindt, te horen in Nederland. Daartoe kan [medeverdachte 1] een vrijgeleide worden geboden voor de duur die voor het getuigenverhoor noodzakelijk is en onder de voorwaarden die worden overeengekomen tussen [medeverdachte 1] en de officier van justitie.
Op 20 september 2010 is een nieuw rechtshulpverdrag tussen Nederland en Marokko tot stand gekomen, dat in werking is getreden op 1 december 2012. [2] Uit een brief van de rechter-commissaris van 18 november 2010 (althans uit het daarin weergegeven bericht van een wetgevingsambtenaar van het Nederlandse Ministerie van Justitie) blijkt dat bij de onderhandelingen over dat verdrag is gesproken over de aanwezigheid van de verdediging bij een getuigenverhoor door een Marokkaanse rechter-commissaris. Ondanks dat namens Nederland duidelijk is gemaakt dat dit voor Nederland een zeer belangrijk punt is, volhardde de Marokkaanse delegatie in haar standpunt dat dit niet mogelijk is. Uiteindelijk is over dit onderwerp in het verdrag een bepaling opgenomen die erop neerkomt dat de mogelijkheid van aanwezigheid van een advocaat bij een getuigenverzoek afhankelijk is van het nationale recht van de aangezochte partij. Aangezien het Marokkaanse recht dit thans niet toestaat, brengt dit feitelijk mee dat die mogelijkheid er niet is.
Uit de genoemde brief van 18 november 2010 blijkt verder dat de rechter-commissaris de Marokkaanse autoriteiten heeft gevraagd of [medeverdachte 1] daadwerkelijk in Marokko is aangetroffen en dus feitelijk kan worden gehoord. Verder heeft de rechter-commissaris de Marokkaanse autoriteiten verzocht [medeverdachte 1] te vragen of hij bereid is (onder toekenning van een (onkosten)vergoeding) voor een verhoor als getuige naar Nederland te komen. Ten slotte heeft de rechter-commissaris de Marokkaanse autoriteiten verzocht het getuigenverhoor zodanig te laten verlopen dat de betrokken Nederlandse advocaten weliswaar niet bij het verhoor aanwezig zijn, maar dat tijdens het getuigenverhoor een schorsing plaatsvindt tijdens welke de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaring aan de Nederlandse advocaten wordt voorgehouden opdat zij desgewenst aanvullende vragen kunnen indienen. Uit een brief van de rechter-commissaris van 15 juni 2011 blijkt dat dit voorstel door de Marokkaanse autoriteiten is afgewezen. Verder blijkt uit het bericht van 15 juni 2011 dat de Marokkaanse autoriteiten niet bereid zijn te onderzoeken of [medeverdachte 1] daadwerkelijk in Marokko verblijft en of hij bereid is tot een verhoor als getuige.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 augustus 2011 in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] (parketnummer: 05-900345-07) blijkt dat de officier van justitie [medeverdachte 1] een vrijgeleide (met vergoeding van kosten) heeft aangeboden voor het geval hij naar Nederland zou komen voor een verhoor, maar dat [medeverdachte 1] dit aanbod heeft geweigerd. Uit het proces-verbaal van de terechtzittingen van 11 en 12 oktober 2011 in diezelfde strafzaak blijkt dat aan deze vrijgeleide de volgende voorwaarden waren verbonden:
- de vrijgeleide heeft enkel betrekking op de desbetreffende strafzaak en niet op strafzaken die de officier van justitie niet bekend zijn;
- in Nederland wordt [medeverdachte 1] eerst gehoord als verdachte (in zijn eigen strafzaak) en wordt hij daarna door de rechter-commissaris gehoord als getuige in de strafzaken tegen zijn medeverdachten.
De toenmalige raadsman van [medeverdachte 1] heeft in reactie daarop laten weten dat deze voorwaarden voor [medeverdachte 1] onaanvaardbaar zijn en dat hij alleen naar Nederland wil komen als hij de garantie krijgt dat hij in geen enkele strafzaak zal worden aangehouden. Ten slotte blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 oktober 2012 in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] dat het Openbaar Ministerie niet bereid was tot het afgeven van een vrijgeleide onder de voorwaarden die de verdediging heeft gesteld.
Uit een proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 29 december 2011 blijkt dat de rechter-commissaris van 16 tot en met 21 oktober 2011 in Marokko is geweest om daar een aantal getuigen te horen. [medeverdachte 1] is toen niet gehoord omdat van hem geen adres in Marokko bekend was. De Marokkaanse Nationale Recherche heeft getracht het adres van [medeverdachte 1] te achterhalen via de verdachte in de onderhavige zaak, [verdachte] , maar die heeft laten weten dat hij niet weet waar [medeverdachte 1] verblijft en dat hij [medeverdachte 1] niet meer heeft kunnen bereiken doordat [medeverdachte 1] zijn telefonische oproepen niet heeft beantwoord.
Concluderend is het in eerste aanleg niet gekomen tot een verhoor van [medeverdachte 1] . Het vonnis waarvan beroep is gewezen zonder dat de verdediging de mogelijkheid heeft gehad [medeverdachte 1] te ondervragen.
Hoger beroep (tot 2019)
Op 21 februari 2013 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Namens de verdachte is op 5 maart 2013 hoger beroep ingesteld en bij appelschriftuur van 18 maart 2013 heeft de verdediging het hof verzocht te beslissen dat [medeverdachte 1] zal worden gehoord als getuige.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 20 november 2014 blijkt dat de advocaat-generaal toen heeft verklaard dat het Openbaar Ministerie aan getuige [medeverdachte 1] een vrijgeleide wil verlenen en dat dit aanbod nog schriftelijk zal worden uitgewerkt.
Bij tussenarrest van 11 december 2014 heeft het hof beslist dat [medeverdachte 1] zal worden gehoord als getuige en heeft het hof de zaak met dat doel verwezen naar de raadsheer-commissaris. In verband met dit bevolen getuigenverhoor houdt het arrest het volgende in:
Het hof laat het aan de raadsheer-commissaris te bepalen op welke wijze deze getuige zal worden gehoord. Daarbij tekent het hof het volgende aan. Door de advocaat-generaal is een vrijgeleide voor deze getuige toegezegd. Het hof verwijst hiervoor naar het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 november 2014. Deze wijze van horen verdient de voorkeur, nu de raadsman in de gelegenheid zal zijn om bij het verhoor in Nederland aanwezig te zijn. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan wijst het hof op de mogelijkheid van een verhoor via een videoconferentie, die door het Nederlands-Marokkaans rechtshulpverdrag wordt geboden. Mocht ook dit niet mogelijk zijn dan lijkt geen andere mogelijkheid over te blijven dan het via een rogatoire commissie horen van deze getuige door de raadsheer-commissaris in Marokko, waarbij de verdediging schriftelijk vragen ter beantwoording dient in te dienen bij de raadsheer-commissaris.
Op 13 maart 2015 stelde de advocaat-generaal het volgende bericht op over de toegezegde vrijgeleide:
Het openbaar ministerie zal getuige [medeverdachte 1] een vrijgeleide verlenen indien hij naar Nederland komt om als getuige op te treden in de strafzaken van zijn medeverdachten en/of als verdachte worden gehoord in zijn eigen strafzaak.
Zodra de datum van het verhoor door de raadsheer-commissaris is vastgesteld, zal ik de politie opdracht geven de naam van getuige [medeverdachte 1] uit het opsporingsregister te verwijderen. De periode van vrijgeleide zal lopen van drie dagen voor het eerste verhoor tot en met drie dagen na het laatste verhoor.
Getuige [medeverdachte 1] zal gedurende die tijd niet in hechtenis worden genomen, noch aan enige andere vrijheidsbeperking worden onderworpen voor feiten of veroordelingen die voorafgingen aan zijn vertrek uit Marokko.
Overigens is mij door tussenkomst van de politie ter ore gekomen dat getuige [medeverdachte 1] op dit moment als (hoofd)verdachte in een drugszaak in Marokko in voorlopige hechtenis zit.
Op 7 april 2016 is op initiatief van de raadsheer-commissaris een rechtshulpverzoek aan de Marokkaanse autoriteiten gedaan dat ertoe strekt dat [medeverdachte 1] naar Nederland wordt overgebracht om als getuige te worden gehoord in onder andere de strafzaak tegen de verdachte. Als juridische grondslag van het rechtshulpverzoek is verwezen naar de artikelen 16 en 17 van het (op 1 december 2012 in werking getreden) Verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko.
Uit een bericht van 3 oktober 2016 dat namens de Minister van Veiligheid en Justitie naar de Marokkaanse autoriteiten is gezonden, blijkt dat de Marokkaanse autoriteiten in reactie op het rechtshulpverzoek van 7 april 2016 hebben gevraagd om aanvullende informatie omtrent de data waarop de getuigenhoren plaatsvinden en omtrent de te volgen procedure. In dat bericht van 3 oktober 2016 is medegedeeld dat het de voorkeur van Nederland heeft om het verhoor te laten plaatsvinden op 9, 10 en 11 november 2016. In het verlengde van het bericht van 3 oktober 2016 is op 5 oktober 2016 op initiatief van de raadsheer-commissaris het rechtshulpverzoek van 7 april 2016 aangevuld met de mededeling dat de Nederlandse autoriteiten het getuigenverhoor graag zouden laten plaatsvinden op 9, 10 en 11 november 2016. Met het oog op een verhoor op die dagen is verzocht in te stemmen met de overbrenging van [medeverdachte 1] voor de periode van 6 tot en met 14 november 2016.
Bij bericht van 4 november 2016 heeft de raadsheer-commissaris medegedeeld dat (ondanks meerdere rappels) geen reactie is ontvangen van de Marokkaanse autoriteiten op het verzoek om overbrenging van de getuige op 6 november 2016.
Bij bericht van 6 december 2016 hebben de Marokkaanse autoriteiten in reactie op het rechtshulpverzoek van 7 april 2016 medegedeeld dat de overbrenging van [medeverdachte 1] naar Nederland onmogelijk is, aangezien de aanwezigheid van [medeverdachte 1] ‘noodzakelijk is in het kader van een strafzaak die nog voor de Marokkaanse rechtsmacht loopt’.
Op 10 juli 2017 is op initiatief van de raadsheer-commissaris aan de Marokkaanse autoriteiten een rechtshulpverzoek gedaan dat ertoe strekt dat een Nederlandse raadsheer-commissaris in Marokko in de gelegenheid wordt gesteld om [medeverdachte 1] als getuige te horen. Daarbij is voorgesteld dat de Nederlandse advocaten, die niet worden toegelaten tot het verhoor, de vragen die zij gesteld willen zien schriftelijk zullen verstrekken aan de raadsheer-commissaris. Daarbij is tevens verzocht de raadsheer-commissaris de gelegenheid te bieden om aanvullende vragen te stellen, indien de antwoorden van [medeverdachte 1] daartoe aanleiding geven.
Uit een proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 23 juli 2018 blijkt dat [medeverdachte 1] op 17 juli 2018 in een Marokkaanse gevangenis, in het bijzijn van de Nederlandse raadsheer-commissaris, is gehoord door twee Marokkaanse rechercheurs. [medeverdachte 1] heeft toen aangegeven dat hij weliswaar niet weigert een verklaring af te leggen, maar dat hij uitsluitend vragen wil beantwoorden hetzij in aanwezigheid van zijn raadsvrouw mevrouw mr. Weski, hetzij nadat hij voor een verhoor is overgebracht naar Nederland. [medeverdachte 1] heeft meermalen expliciet aangegeven dat hij in Marokko, buiten de aanwezigheid van zijn raadsvrouw, geen enkele vraag zou beantwoorden. Desgevraagd gaf hij aan dat de aanwezigheid van een Marokkaanse advocaat – indien dit al zou worden toegestaan – dit niet anders zou maken. Vervolgens heeft de Marokkaanse onderzoeksrechter die belast was met de uitvoering van het rechtshulpverzoek, beslist dat de rechercheurs mochten afzien van het stellen van verdere vragen, waarop het verhoor is beëindigd. Het proces-verbaal van het getuigenverhoor, dat is opgemaakt door de Marokkaanse autoriteiten, houdt in dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hem in Marokko een vrijheidsbeperkende straf is opgelegd voor de duur van tien jaar in verband met de handel in harddrugs (cocaïne) en dat hij die straf op dat moment uitzat.
Hoger beroep (vanaf 2019)
Op 5 en 11 april 2019 vond opnieuw een terechtzitting bij het hof plaats waarbij de stand van zaken met betrekking tot het horen van [medeverdachte 1] als getuige aan de orde is gesteld. In dat verband is het hof voorzien van een schriftelijk advies van 3 april 2019 van de Afdeling Internationale Aangelegenheden en Rechtshulp in Strafzaken (hierna: AIRS) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Dit advies houdt in dat artikel 16 van het Verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko een juridische grondslag is voor de tijdelijke overbrenging van een gedetineerde teneinde te worden gehoord als getuige in een strafzaak tegen een ander. In aanvulling hierop houdt het advies in dat, zo lang in Marokko nog strafrechtelijke procedures gaande zijn tegen een gedetineerde getuige, Marokko een dergelijk verzoek tot tijdelijke overbrenging in de regel niet uitvoert.
Bij tussenarrest van 17 mei 2019 heeft het hof de zaak opnieuw verwezen naar de raadsheer-commissaris teneinde [medeverdachte 1] te horen als getuige.
In aanvulling hierop heeft het hof bij tussenarrest van 17 mei 2019 in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] (parketnummer: 21-003478-13), welk tussenarrest door het hof is toegevoegd aan het dossier in de onderhavige strafzaak, de stukken in handen gesteld van de advocaat-generaal teneinde de Marokkaanse autoriteiten door middel van een rechtshulpverzoek te verzoeken om – kort gezegd – informatie te verstrekken over lopende en afgesloten zaken tegen [medeverdachte 1] in Marokko. Verder is de advocaat-generaal opgedragen het er via de daarvoor bestemde kanalen toe te leiden dat [medeverdachte 1] gebruik kan maken van zijn recht om bij de behandeling van zijn eigen strafzaak in Nederland aanwezig te zijn. In het betreffende tussenarrest is hierover het volgende overwogen:
Het hof is (...) van oordeel dat op zo veel mogelijk verschillende grondslagen aan de Marokkaanse autoriteiten moet worden verzocht om overbrenging van [ [medeverdachte 1] ] teneinde hem van zijn recht op aanwezigheid bij de behandeling van zijn zaak gebruik te kunnen laten maken.
Mochten de Marokkaanse autoriteiten niet met overbrenging voor het genoemde doel instemmen, dan komt het het hof voor dat onderzocht dient te worden of voor dat doel een videoconferentie kan plaatsvinden (...).
Mocht ook deelname aan de zitting via een videoconferentie niet mogelijk zijn, dan zou aan de Marokkaanse autoriteiten moeten worden verzocht om tijdelijke overbrenging met het oog op het verhoor van [ [medeverdachte 1] ]. (...) Als overbrenging niet wordt toegestaan, kan verzocht worden het verhoor van [ [medeverdachte 1] ] per videoconferentie te doen plaatsvinden. Mochten de Marokkaanse autoriteiten ook daarmee niet instemmen, dan komt het het hof voor dat de Marokkaanse autoriteiten zou moeten worden verzocht ermee in te stemmen dat [ [medeverdachte 1] ], in het kader van de getuigenverhoren door de raadsheer-commissaris van [ [medeverdachte 1] ] na diens overbrenging naar Nederland in de zaken tegen de andere verdachten, ook vragen als verdachte in zijn eigen zaak kunnen worden gesteld.
Naar aanleiding van de tussenarresten van 17 mei 2019 is op 4 september 2019 op initiatief van het Openbaar Ministerie aan Marokko het rechtshulpverzoek gedaan om informatie te verstrekken omtrent in Marokko lopende en afgesloten zaken tegen [medeverdachte 1] . Specifiek is verzocht om informatie over de volgende punten:
- of er in Marokko nog strafzaken lopen tegen [medeverdachte 1] ;
- of er sprake is van al dan niet onherroepelijke veroordelingen;
- het tijdstip van vermoedelijke invrijheidstelling van [medeverdachte 1] bij expiratie van de straf dan wel bij voorwaardelijke invrijheidstelling.
Op 21 oktober 2019 is op initiatief van de raadsheer-commissaris bij de Marokkaanse autoriteiten een rechtshulpverzoek ingediend dat ertoe strekt dat [medeverdachte 1] naar Nederland wordt overgebracht om als getuige te worden gehoord in de strafzaken tegen zijn medeverdachten in de Sprinkhaan-zaak.
Op 8 november 2019 zijn op initiatief van het Openbaar Ministerie de volgende rechtshulpverzoeken gedaan.
- Onder kenmerk [kenmerk 8] is Marokko verzocht om de uitlevering van [medeverdachte 1] .
- Onder kenmerk [kenmerk 9] is Marokko verzocht te bevorderen dat [medeverdachte 1] naar Nederland wordt overgebracht om te worden gehoord als verdachte, dan wel – voor het geval het niet mogelijk mocht blijken [medeverdachte 1] als verdachte over te brengen naar Nederland – te bevorderen dat [medeverdachte 1] als verdachte wordt gehoord door middel van een videoverbinding.
In verband met het feit dat de rechtshulpverzoeken pas een half jaar na het tussenarrest van mei 2019 naar Marokko zijn gezonden en er tot en met 13 maart 2020 geen antwoorden op deze uitgegane rechtshulpverzoeken uit Marokko waren binnengekomen, is de zaak tegen verdachte – anders dan gepland – in het voorjaar van 2020 niet inhoudelijk behandeld. Op 8 april 2020 is de zaak vervolgens, zonder ter terechtzitting behandeld te zijn in verband met de COVID-19-pandemie, voor onbepaalde tijd aangehouden.
Op 28 juli 2020 (datum dagtekening: 10 juni 2020) zijn op initiatief van het Openbaar Ministerie aanvullende rechtshulpverzoeken gedaan.
– Onder kenmerk [kenmerk 8] is Marokko (opnieuw) verzocht om de uitlevering van [medeverdachte 1] . Voor het geval uitlevering feitelijk niet mogelijk is in verband met een in Marokko opgelegde vrijheidsstraf of lopende strafvervolging, is verzocht [medeverdachte 1] tijdelijk over te brengen naar Nederland voor de periode van 1 tot en met 26 april 2021, opdat [medeverdachte 1] aanwezig kan zijn bij de behandeling van de zaken die tegen hem aanhangig zijn.
– Onder kenmerk [kenmerk 9] is Marokko (opnieuw) verzocht om te bevorderen dat [medeverdachte 1] naar Nederland wordt overgebracht om te worden gehoord als verdachte, dan wel – voor het geval het niet mogelijk mocht blijken [medeverdachte 1] als verdachte over te brengen naar Nederland – te bevorderen dat [medeverdachte 1] als verdachte wordt gehoord door middel van een videoverbinding.
Bij bericht van 10 augustus 2020 heeft Marokko geantwoord dat de uitlevering van [medeverdachte 1] wordt geweigerd, omdat uitlevering van eigen onderdanen in strijd is met het nationale recht van Marokko. Over de andere rechtshulpverzoeken, in het bijzonder het verzoek om [medeverdachte 1] als getuige te mogen horen, zijn in dat bericht geen opmerkingen gemaakt.
Op 7 april 2021 ontving het hof een brief van de Marokkaanse autoriteiten, gedagtekend op 6 april 2021, met (vertaald) de volgende inhoud:
Onderwerp: ter zake van een Nederlands aanvullend rechtshulpverzoek
Referentie: het schrijven van de heer de Nederlandse liaisonofficier te Rabat / nummer [kenmerk 9] dat is gedagtekend op 23 februari 2021
In aansluiting op het onderwerp en de referentie waarnaar hierboven wordt verwezen, heb ik de eer het origineel van het aanvullende Nederlandse rechtshulpverzoek aan u te retourneren dat is uitgegaan vanwege de heer A.C.L. van Holland, die als advocaat-generaal is verbonden aan het Openbaar Ministerie te Arnhem-Leeuwarden, dat is gedagtekend op 10 juni 2020 en dat betrekking heeft op “ [medeverdachte 1] ”, ten behoeve van een zaak samenhangende met de handel in verdovende middelen, witwassen en het doen van een onjuiste belastingaangifte.
Ter zake van het verzoek strekkende tot juridische hulp en rechtshulp:
Hierbij is het vermeldenswaard erop te wijzen dat de rechter die het rechtshulpverzoek heeft doen uitgaan, het verzoek doet dat de persoon in kwestie wordt gehoord ten overstaan van de Nederlandse gerechtelijke autoriteiten of dat hij, in het geval zulks onmogelijk mocht blijken, wordt gehoord met behulp van een techniek op het gebied van videoconferenties (Vidéo-Conférence).
Gezien het feit dat er op dit moment geen wettelijk kader voorhanden is waarin zowel de techniek samenhangende met telehoren en teleconferenties als gebruikmaking van de betreffende techniek zijn geregeld, is het onmogelijk om zulks in werking te zetten. Wat het horen van de persoon in kwestie ten overstaan van de Nederlandse gerechtelijke autoriteiten aangaat, is het zo dat een dergelijke procedure moeilijk uitvoerbaar is in het licht van de heersende coronapandemie.
Ter zake van het verzoek strekkende tot overlevering:
Gezien het feit dat degene om wiens overlevering wordt verzocht in het bezit is van de Marokkaanse nationaliteit, is het om deze reden onmogelijk om tot zijn overlevering over te gaan.
Tot zover. Als centrale autoriteit blijft dit ministerie ter beschikking staan van de gerechtelijke autoriteiten die het verzoek hebben doen uitgaan, in het geval deze besluiten om het verzoek in te dienen op een wijze die aansluit bij de nationale wetgeving en bij de omstandigheden samenhangende met de heersende coronapandemie.
Kort voorafgaand aan de terechtzitting van 12 april 2021 in de strafzaak tegen verdachte heeft het hof op de zitting van 8 april 2021 in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] een ter zake deskundige medewerker van de AIRS, te weten mevrouw [AIRS-medewerker 1] , als getuige gehoord. Van dit verhoor is een verslag opgesteld dat – evenals het tussenarrest van 12 april 2021 in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] – deel uitmaakt van het dossier in de onderhavige strafzaak. Getuige [AIRS-medewerker 1] heeft toen onder andere het volgende verklaard:
– De onderhavige zaken (betreffende het onderzoek Sprinkhaan) zijn door de namens Nederland in Marokko gestationeerde liaisonofficier herhaaldelijk onder de aandacht gebracht van het Marokkaanse Ministerie van Justitie. De Marokkaanse autoriteiten reageren tijdens die bijeenkomsten nooit inhoudelijk op de rechtshulpverzoeken. De reactie houdt dan niet meer in dan dat het verzoek is ontvangen, dat men ermee bezig is en dat men erop zal terugkomen.
– Het komt vaker voor dat de Marokkaanse autoriteiten niet op alle vragen of punten van een rechtshulpverzoek reageren.
– Overbrenging van een verdachte door de Marokkaanse autoriteiten in het kader van een rechtshulpverzoek is al jaren niet meer gebeurd, dus het is moeilijk in te schatten of dit mogelijk is. De laatste uitlevering vond ook al zeker twee jaar geleden plaats. Van de overbrenging van een persoon om te worden gehoord als getuige is getuige [AIRS-medewerker 1] geen voorbeeld bekend.
– De Marokkaanse wet biedt nog steeds geen grondslag voor een verhoor door middel van een videoconferentie.
In de strafzaak tegen [medeverdachte 1] heeft het hof bij tussenarrest van 12 april 2021 het Openbaar Ministerie andermaal opgedragen om door middel van een rechtshulpverzoek bij de Marokkaanse autoriteiten informatie op te vragen omtrent lopende en afgesloten zaken tegen [medeverdachte 1] in Marokko, meer specifiek omtrent:
– de stand van zaken met betrekking tot de berechtingen van [medeverdachte 1] in Marokko;
– of er al dan niet sprake is van een onherroepelijke veroordeling in één of meer Marokkaanse strafzaken;
– het waarschijnlijke tijdstip van invrijheidstelling van [medeverdachte 1] in het geval van expiratie van de gevangenisstraf dan wel bij voorwaardelijke invrijheidstelling;
– de aard, omvang en pleegperiodes van de feiten die [medeverdachte 1] ten laste zijn gelegd in de eerder bedoelde lopende en afgeronde Marokkaanse strafzaken.
Conform deze opdracht is op 3 februari 2022 een rechtshulpverzoek gedaan (met het kenmerk [kenmerk 10] ). De Marokkaanse autoriteiten hebben niet op dat verzoek gereageerd.
Uit een e-mail van 22 december 2022 van eerdergenoemde mevrouw [AIRS-medewerker 1] , blijkt dat tijdens een bilateraal overleg in september 2022 door de Marokkaanse autoriteiten is bevestigd dat [medeverdachte 1] in Marokko is veroordeeld tot twee maal tien jaar gevangenisstraf met de mogelijkheid dat daar nog anderhalf jaar bij komt voor niet betaalde geldboetes en dat hij nog steeds in Marokko gedetineerd is.
Uit een bericht van 19 januari 2023 van mr. [AIRS-medewerker 2] , waarnemend hoofd van de AIRS, blijkt dat het de AIRS niet bekend is of die Marokkaanse veroordelingen van [medeverdachte 1] onherroepelijk zijn. Het is de AIRS evenmin bekend of het Marokkaans recht een regeling kent van vervroegde invrijheidstelling, noch is de AIRS in staat met enige mate van zekerheid te zeggen wat de datum van invrijheidstelling van [medeverdachte 1] zal zijn.
Op 23 januari 2023 vond een terechtzitting plaats in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] . Het proces-verbaal van die terechtzitting maakt ook in de onderhavige strafzaak deel uit van het dossier. AIRS-medewerker [AIRS-medewerker 1] is op die terechtzitting andermaal gehoord als getuige en verklaarde onder meer dat:
– van de Nederlandse rechtshulpverzoeken aan Marokko ongeveer tachtig procent niet wordt beantwoord en
– de AIRS geen enkel pressiemiddel heeft om de Marokkaanse autoriteiten te bewegen tot de uitvoering van een bepaald rechtshulpverzoek.
Op 23 januari 2023 heeft het hof in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] de behandeling van de zaak aangehouden omdat naar het oordeel van het hof geen sprake was van een geldige betekening van de oproeping van verdachte [medeverdachte 1] voor die terechtzitting.
Onaannemelijk dat het getuigenverhoor binnen een aanvaardbare termijn zal plaatsvinden
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering vloeit voort dat het hof kan beslissen dat een bepaalde persoon niet als getuige zal worden gehoord op de grond dat het onaannemelijk is dat dit getuigenverhoor binnen een aanvaardbare termijn zal plaatsvinden. Naar het oordeel van het hof is met betrekking tot [medeverdachte 1] thans sprake van een dergelijke onaannemelijkheid. Dit oordeel is gebaseerd op het volgende.
[medeverdachte 1] is op dit moment gedetineerd in Marokko. Het beoogde getuigenverhoor kan niet door middel van een rogatoire commissie in Marokko plaatsvinden aangezien op grond van het Marokkaanse recht geen advocaten worden toegelaten tot een dergelijk verhoor en [medeverdachte 1] eerder in Marokko ten overstaan van de Nederlandse raadsheer-commissaris heeft aangegeven geen enkele verklaring te willen afleggen buiten de aanwezigheid van zijn Nederlandse raadsvrouw.
Evenmin kan het getuigenverhoor plaatsvinden door middel van een videoconferentie, aangezien het Marokkaanse recht daarvoor geen grondslag biedt.
Een en ander brengt mee dat als enige optie overblijft dat [medeverdachte 1] (tijdelijk) naar Nederland wordt overgebracht teneinde te worden gehoord als getuige/verdachte. Doordat [medeverdachte 1] gedetineerd is, is hiervoor de medewerking vereist van de Marokkaanse autoriteiten.
De Nederlandse overheid heeft Marokko meermalen een (rechtshulp)verzoek gedaan met de strekking dat [medeverdachte 1] naar Nederland wordt overgebracht om te worden gehoord als getuige in de strafzaken tegen zijn medeverdachten, meer in het bijzonder de onderhavige strafzaak tegen verdachte. In reactie op een rechtshulpverzoek van 7 april 2016 hebben de Marokkaanse autoriteiten bij bericht van 6 december 2016 medegedeeld dat de overbrenging van [medeverdachte 1] naar Nederland onmogelijk is, aangezien de aanwezigheid van [medeverdachte 1] ‘noodzakelijk is in het kader van een strafzaak die nog voor de Marokkaanse rechtsmacht loopt’. Het hof begrijpt dat door de Marokkaanse autoriteiten een beroep is gedaan op de weigeringsgrond zoals geformuleerd in artikel 16, derde lid, aanhef en onder a, van het eerdergenoemde bilaterale rechtshulpverdrag tussen Marokko en Nederland. [3] In lijn met de opgegeven reden voor weigering heeft de AIRS in een schriftelijk advies van 3 april 2019 laten weten dat Marokko een verzoek om de tijdelijke overbrenging van een gedetineerde in de regel niet uitvoert zolang er in Marokko nog strafrechtelijke procedures gaande zijn tegen die gedetineerde.
Om te kunnen inschatten op welke termijn de overbrenging van de getuige wel mogelijk zou zijn, is de Marokkaanse autoriteiten bij rechtshulpverzoek van 4 september 2019 verzocht om informatie te verstrekken over Marokkaanse strafzaken tegen [medeverdachte 1] . Op dit verzoek is niet gereageerd. Vervolgens is op 3 februari 2022 een vergelijkbaar rechtshulpverzoek gedaan, waarop evenmin is gereageerd.
Wel hebben de Marokkaanse autoriteiten bij bericht van 6 april 2021 medegedeeld dat het horen van [medeverdachte 1] ten overstaan van de Nederlandse gerechtelijke autoriteiten moeilijk uitvoerbaar is in het licht van de heersende coronapandemie. Het bericht bevat op dit punt echter niet meer dan deze kale mededeling, zonder dat enig perspectief wordt geboden door middel van bijvoorbeeld een inschatting van de termijn waarop dit beletsel ook naar het inzicht van de Marokkaanse autoriteiten genoegzaam zal zijn verdwenen en zonder de toezegging om het verzoek om overbrenging van [medeverdachte 1] een aantal maanden later opnieuw te beoordelen in het licht van de alsdan geldende situatie. Het hof leidt hieruit af dat de Marokkaanse autoriteiten ervan uitgaan dat het verzoek om overbrenging van [medeverdachte 1] met het bericht van 6 april 2021 is afgedaan en dat het aan de Nederlandse autoriteiten is om (desgewenst) een nieuw rechtshulpverzoek te doen. Gegeven de wijze waarop het rechtshulpverkeer met Marokko verloopt, geldt hiervoor een doorlooptijd van ten minste zes maanden, waarbij het onzeker is of de Marokkaanse autoriteiten op alle vragen of punten van een rechtshulpverzoek reageren, aangezien de Marokkaanse autoriteiten blijkens de verklaring van getuige [AIRS-medewerker 1] ongeveer tachtig procent van de Nederlandse rechtshulpverzoeken niet beantwoorden. Bovendien vermeldt het bericht van 6 april 2021 niet of de eerder opgegeven reden voor weigering, te weten een lopende Marokkaanse strafzaak, nog steeds van toepassing is. Het is het hof dan ook niet duidelijk of, wanneer de pandemie niet langer een beletsel vormt, Marokko daadwerkelijk bereid zal zijn tot de overbrenging van de getuige, of dat de eerder opgegeven weigeringsgrond alsdan opnieuw aan de overbrenging van [medeverdachte 1] in de weg zal staan.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat het onaannemelijk is dat een getuigenverhoor binnen een aanvaardbare termijn zal kunnen plaatsvinden. Hierbij neemt het hof ook in aanmerking dat zeer veel tijd is verstreken sinds het begin van de behandeling van de onderhavige strafzaak en dat in de loop van deze strafzaak blijkens het voorgaande al sinds 13 mei 2009 is geprobeerd [medeverdachte 1] als getuige te horen. Verder houdt het hof er rekening mee dat recente pogingen om meer informatie van de Marokkaanse autoriteiten te verkrijgen onvoldoende duidelijkheid hebben opgeleverd om tot een andere conclusie te komen.
Weliswaar heeft het hof in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] op de terechtzitting van 23 januari 2023 de advocaat-generaal nogmaals opgedragen om door middel van een rechtshulpverzoek bij de Marokkaanse autoriteiten informatie op te vragen over Marokkaanse strafzaken tegen [medeverdachte 1] , maar het hof heeft, gelet op de ervaringen in de afgelopen jaren, onvoldoende redenen om erop te kunnen vertrouwen dat die informatie binnen een aanvaardbare termijn zal worden verstrekt of dat daaruit de daadwerkelijke mogelijkheid zou voortvloeien om [medeverdachte 1] binnen een aanvaardbare termijn als getuige te kunnen horen.
Tenslotte heeft het hof nog gedacht aan het scenario dat [medeverdachte 1] na zijn invrijheidstelling op eigen gelegenheid naar Nederland zal komen voor een getuigenverhoor. Maar aangezien de informatie luidt dat [medeverdachte 1] in Marokko (vooralsnog) is veroordeeld tot tweemaal tien jaar met de mogelijkheid dat daar nog anderhalf jaar bij komt voor niet betaalde geldboetes en het hof bekend is dat [medeverdachte 1] in februari 2015 in Marokko is aangehouden zodat hij op basis van die informatie op dit moment nog vele jaren detentie voor de boeg zou hebben, acht het hof het niet aannemelijk dat die invrijheidstelling binnen een aanvaardbare termijn zal plaatsvinden. Daarbij heeft het hof betrokken dat in de zaak van [medeverdachte 1] ter zitting van 23 januari 2023 is besproken dat Marokko de figuur van voorwaardelijke of vervroegde invrijheidstelling niet lijkt te kennen.
b) Recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM)
Op grond van artikel 6 van het EVRM heeft een verdachte recht op een eerlijk proces. Als onderdeel van dit recht heeft een verdachte op grond van artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM het recht om getuigen te ondervragen. In de onderhavige strafzaak heeft de verdachte dit recht niet kunnen uitoefenen ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Uit de rechtspraak van het EHRM over het ondervragingsrecht vloeit voort dat de rechter die een getuigenverzoek afwijst, dit met ‘sufficient reasons’ dient te onderbouwen. [4] Verder blijkt uit de rechtspraak van het EHRM dat als een getuigenverzoek op inhoudelijke gronden voor toewijzing vatbaar is, voldoende inspanningen (‘all reasonable efforts’) moeten zijn verricht om een getuigenverhoor te bewerkstelligen, alvorens het getuigenverhoor achterwege mag blijven vanwege ‘the witness’s unreachability’. [5]
Het hof is van oordeel dat - gegeven de hiervoor geschetste gang van zaken - door de Nederlandse autoriteiten voldoende inspanningen zijn verricht om, gegeven de (negatieve) resultaten daarvan, te kunnen concluderen dat het niet aannemelijk is dat [medeverdachte 1] alsnog binnen een aanvaardbare termijn als getuige zou kunnen worden gehoord. Daarmee is naar het oordeel van het hof sprake van ‘sufficient reasons’ voor het afwijzen van het getuigenverzoek. In dit verband verwijst het hof - voor zover niet al gezegd kan worden dat de betreffende procedure wel in gang is gezet maar zonder resultaat is gebleven - naar de uitspraak van het EHRM van 25 oktober 2012 in de zaak
Štefančič/Slovenië, ECLI:CE:ECHR:2012:1025JUD001802705 (§ 39):
The Court accepts that the practical difficulties connected to the transfer of the witness from the United Kingdom to Slovenia were legitimate reasons justifying his non-attendance at the trial. In this connection, it notes that the transfer of a convicted prisoner from one State to another entails a complex procedure requiring a number of security measures, notably when the two countries concerned are at significant distance. States cannot be considered obliged to run such a procedure in all the cases.
Het hof heeft ook beoordeeld of de omstandigheid dat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om [medeverdachte 1] te ondervragen, tot gevolg heeft dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het hof voorop dat voor de beoordeling van de ‘fairness’ van een strafproces moet worden gekeken naar het proces in zijn geheel. Dat de verdediging ten aanzien van een bepaalde getuige het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen is daarbij weliswaar van belang, maar heeft niet zonder meer tot gevolg dat het proces in zijn geheel niet eerlijk is. Of het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht in een concreet geval de ‘overall fairness’ van het proces ondermijnt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een eerlijk proces neemt het hof in aanmerking dat de verdachte in de gelegenheid is gesteld tot het afleggen van verklaringen over het hem tenlastegelegde en de mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte 1] daarbij en dat de verdachte ruimschoots de gelegenheid is geboden andere personen als getuige te ondervragen.
Tenslotte neemt het hof in aanmerking dat [medeverdachte 1] niet een getuige is die in een eerder of in enig stadium van het strafproces een belastende verklaring heeft afgelegd. Mede gelet op deze omstandigheden concludeert het hof dat, ondanks de genoemde beperking ten aanzien van de uitoefening van het ondervragingsrecht, sprake is geweest van een eerlijk proces.
Slotsom
Het hof beslist tot afwijzing van het getuigenverzoek betreffende medeverdachte [medeverdachte 1] . Naar het oordeel van het hof verzetten het ondervragingsrecht en het recht op een eerlijk proces zich er in de gegeven omstandigheden niet tegen dat einduitspraak wordt gedaan, ondanks dat de verdediging niet de gelegenheid heeft gehad [medeverdachte 1] als getuige te ondervragen.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

De vermeende hasjboekhouding
Op 21 april 2008 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in onder andere de woning van [medeverdachte 1] en van diens echtgenote en medeverdachte [medeverdachte 2] aan de [straat 6] te Arnhem. Daarbij zijn twee notitieblokken (SVO 1061-1 en SVO 1061-2) aangetroffen [6] .
Bij de doorzoeking is voorts in beslag genomen een bedrag van € 187.928,36 in contanten, aangetroffen in een C1000-tas (SVO 1054) en een geldtelmachine. [7]
Op dezelfde dag is bij een doorzoeking in de woning van [medeverdachte 4] aan de [straat 5] te Veenendaal een rode ordner in beslag genomen voorzien van tabbladen en handgeschreven vellen papier (SVO 7001-1 tot en met SVO 7001-12). [8]
Hoewel de invoer en verkoop van hasj niet aan verdachte ten laste is gelegd, behandelt het hof ook in dit arrest de vraag of sprake is van een hasjboekhouding, omdat de gelden die verdachte zou hebben witgewassen afkomstig zouden zijn van de hasjwinsten die [medeverdachte 1] samen met anderen zou hebben gemaakt. Dat is dus nodig voor het bewijs van de criminele herkomst van het geld, voorwaarde voor het witwassen. De verweten valsheiddelicten hangen op hun beurt rechtsreeks samen met het witwassen/verhullen.
Betreffen de aangetroffen documenten een hasjboekhouding?
In deze zaak tegen de verdachte(n) is de (interpretatie van de) inbeslaggenomen (door de politie genoemde) “hasjboekhouding”, van doorslaggevend belang. Immers, daar waar verklaringen van de verdachte(n) in deze zaak ontbreken, zal het bewijs van invoer van en handel in hasj uit andere middelen moeten blijken.
Op dit punt heeft de rechtbank een uitvoerige overweging in haar vonnis opgenomen. Die overweging onderschrijft het hof, reden waarom die hier, met enkele kleine aanpassingen, integraal wordt overgenomen.
Ten aanzien van de twee notitieblokken (SVO 1061-1 en 1061-2).
Data
In beide blokken is een kolom opgenomen met cijfers in de vorm van (bijvoorbeeld) “6/10” respectievelijk (bijvoorbeeld) “15-01-06”. Het hof concludeert uit de wijze waarop deze cijfers zijn genoteerd dat sprake is van data, nu het een feit van algemene bekendheid is dat data vaak op een dergelijke wijze worden genoteerd.
Op het notitieblok met SVO 1061-1 staat geen algemeen jaartal genoteerd. Op verschillende bladen staan data genoemd zonder jaaraanduiding. Die data betreffen data in de maanden september tot en met november. Op blad 7 van het betreffende proces-verbaal (de bladzijden van het notitieblok zelf zijn niet genummerd) is de datum “4/11/05” opgenomen. Het hof concludeert hieruit dat dat notitieblok betrekking heeft op de maanden september tot en met november van het jaar 2005. Hierna wordt dat notitieblok aangeduid als “2005 blok”.
Op het eerste blad van notitieblok met SVO 1061-2 staat bovenaan “2006”. Op een aantal bladen daarna staan kennelijke data genoteerd. Die data betreffen de maand januari. Het hof concludeert daaruit dat dat notitieblok betrekking heeft op de maand januari van het jaar 2006. Hierna wordt dat blok aangeduid als “2006 blok”.
Inhoud
Bij de interpretatie van de inhoud van de notitieblokken gebruikt het hof blad 5 van het proces-verbaal met betrekking tot het notitieblok 2005 als leidraad.
Naast de kolom met data staat een kolom met cijfers. Boven deze kolom staat “Geg:”. Rechts staat een tweede kolom met cijfers en als kop “ONT:”. Onder de kolom Geg. staat vermeld: “570 x 610 = 347.700”. Onder de kolom “ONT”: staat “300.000”. Voorts staat op het blad: “Nog = 47.700”.
Het hof stelt vast dat de som van de cijfers in de kolom “Geg.” 570 is en van de cijfers in de kolom “ONT” is dat 300. Het hof stelt voorts vast dat de som van de kolom “Geg.” is vermenigvuldigd met het getal 610, voorts dat van het verkregen product de som van de kolom “ONT” wordt afgetrokken en dat het verschil van 47.700 op het blad als “nog” wordt aangeduid. Het hof concludeert uit de notatie van “300.000” en “47.700” en het op enkele andere bladen in die kolom vermelde “Bet” (het is een feit van algemene bekendheid dat dit een afkorting is voor: betaald) dat de cijfers in de kolom “ONT” geldbedragen zijn. Nu de cijfers in de kolom “ONT” een product is, concludeert het hof dat hetzij de cijfers in de kolom “Geg.” hetzij het getal 610 eveneens een geldbedrag is.
Tezamen met de twee notitieblokken werd op de computertafel in de woning aan de [straat 6] te Arnhem een aantal losse documenten aangetroffen. Een daarvan is aangeduid als SVO 1061-5. [9] Dit document kent, net als de inhoud van de twee notitieblokken, een indeling in twee kolommen. De rechterkolom is voorzien van eurotekens. Het hof concludeert hieruit dat de cijfers in die kolom bedragen zijn, en wel in euro. Dit ondersteunt de conclusie dat de ONT-kolommen in de notitieblokken ook bedragen zijn. Het hof concludeert voorts op basis daarvan dat de bedragen in de ONT kolommen ook in euro luiden.
Naast de cijfers in de linkerkolom op SVO 1061-5 zijn de volgende woorden geschreven: “DOB”, “POLM”. Het is een feit van algemene bekendheid dat ‘polm’ een aanduiding is voor hasj. Aldus concludeert het hof dat de cijfers in de linkerkolom hoeveelheden of aantallen zijn. Voorts dat dit ook geldt voor de Geg.-kolommen in de notitieblokken. Het hof vindt daarvoor ondersteuning in het volgende. Op blad 20, 21 en 25 van het 2006 blok wordt onder de kolom “Geg.” respectievelijk vermeld: “30 Bloem”, “40 Bloem” en “600 Bloem”. In de woning waar [medeverdachte 3] verbleef, is 911 gram hasj aangetroffen. De hasj was in plakken verpakt en in de plakken was het logo van een bloem geperst. [10]
Uit het voorgaande trekt het hof de conclusie dat het getal 610 op blad 5 van het 2005 blok een geldbedrag betreft en wel kennelijk een prijs per hoeveelheid of aantal.
Namen
Boven alle bladen van het 2005 blok staat de letter “K” geschreven met daarachter, per pagina, de volgende woorden: “ AB.Tulp ” [11] ; “ J.B ” [12] ; “ ManaBat ” [13] ; “ KADA ” [14] ; “ NiP ” [15] ; “ CH AMST ” [16] ; “ Sjaak ” [17] ; “ SiT “ [18] ; “ KALE RoeR ” [19] ; “ SARF ” [20] ; “ LakDIM ” [21] ; “ RA. ” [22] ; ” ABSl.AMST ” [23] ; “ ABT.DU “ [24] . Op bladen van het 2006 blok is het volgende genoteerd: “ ABDL TulP Roo ” [25] ;“ AB TulP Roo ” [26] ; “ RA Roo ” [27] ; “ Nov Roo ” [28] ; “ Alic RoeR ” [29] ; “ Kale Roer ” [30] ; “ Mal Rot ” [31] ; “ CH AMST ” [32] ; “ ABL TULP ” [33] . De woorden “ Tulp ” en “ NIP ” komen ook voor in de aantekeningen die deel uitmaken van de ordner (SVO 7001- 1 t/m 12) [34] . Dat geldt ook voor het woord “ [woord 1] ” [35] .
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 3] al jaren kent en dat ‘ [woord 1] ’ een bijnaam is van [medeverdachte 3] [36] De raadsman heeft bij pleidooi in eerste aanleg, met een beroep op de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2013 (LJN BX5539) en 1 februari 1994 (LJN AB7528) bepleit, dat de processen-verbaal van de verhoren van getuige [medeverdachte 4] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, nu [medeverdachte 4] niet ter terechtzitting is gehoord. Het verweer van de raadsman gaat niet op nu zich niet de situatie voordoet dat de bedoelde processen-verbaal het enige bewijsmiddel zijn waaruit de betrokkenheid van verdachte(n) bij de ten laste gelegde feiten rechtstreeks kan volgen.
[medeverdachte 4] is tijdens zijn laatste politieverhoor en het verhoor door de rechter-commissaris deels teruggekomen op zijn eerder bij de politie afgelegde verklaringen. Met name verklaarde hij dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is om zonder de hulp van een tolk te worden gehoord en dat hij niet aan de politie heeft verklaard dat hij weet dat ‘ [woord 1] ’ een bijnaam is van [medeverdachte 3] .
Het hof gaat uit van de eerste vier politieverklaringen van [medeverdachte 4] . Het hof stelt uit de processen-verbaal van die verhoren vast dat daarbij geen gebruik is gemaakt van een tolk, noch dat door [medeverdachte 4] om een tolk is gevraagd. Tijdens diens eerste verhoor verklaarde [medeverdachte 4] op de vraag of hij de Nederlandse taal verstaat en begrijpt: “Ik spreek Nederlands. Als ik u niet begrijp dan zal ik dat zeggen.” [37] In het proces-verbaal van het derde verhoor is onder het kopje ‘advocaat’ opgenomen dat [medeverdachte 4] kort voorafgaand aan dat verhoor overleg heeft gehad met zijn raadsman. [38] Dat overleg, zo stelt het hof aan de hand van het proces-verbaal van dat verhoor vast, heeft niet geleid tot een verzoek van [medeverdachte 4] om inschakeling van een tolk noch tot een mededeling over zijn beperkte kennis van de Nederlandse taal. De verhorende verbalisanten hebben in een aanvullend proces-verbaal van 5 november 2008 verklaard dat [medeverdachte 4] tijdens de verhoren in goed Nederlands sprak en dat uit de door hem gegeven antwoorden bleek dat hij de Nederlandse taal goed beheerste en de aan hem gestelde vragen goed begreep. [39] Het hof concludeert uit het voorgaande dat [medeverdachte 4] tijdens zijn eerste vier politieverhoren de Nederlandse taal voldoende beheerste om de hem gestelde vragen te begrijpen en te beantwoorden.
In het derde verhoor heeft [medeverdachte 4] verklaard: “Hoe heet de persoon op de foto? Dat is [voornaam] , zijn achternaam ken ik niet. Wat is de roepnaam van deze persoon en heeft hij een bijnaam of bijnamen? Ik ken hem als [voornaam] en ik weet dat hij ook wel [woord 1] wordt genoemd.” [40] Tijdens het vierde verhoor heeft [medeverdachte 4] verklaard: “Wij tonen u een pagina uit het rode boek met nummer SVO 7001-8. Op deze pagina tonen wij u het woord [woord 1] en het woord geldmachines. Wat kunt u hierover vertellen? Ik kan daar niets over vertellen. Ik zie dat het er staat maar ik weet niet waar het over gaat omdat de map niet van mij is.” [41] In het aanvullend proces-verbaal van 5 november 2008 bevestigen de verhorende verbalisanten de volgorde van de genoemde gebeurtenissen. [42] Temeer nu [medeverdachte 4] bij diens verhoor door de rechter-commissaris, na door deze te zijn geconfronteerd met zijn eerdere verklaringen, zegt het zich niet meer te kunnen herinneren, en het hof geen redenen heeft te twijfelen aan de juistheid van de processen-verbaal, gaat het hof uit van de volgorde dat [medeverdachte 4] eerst is gevraagd naar bijnamen voor [medeverdachte 3] en pas in het verhoor daarna de rode ordner met het woord [woord 1] is getoond.
Het woord [woord 1] is in de aantekeningen in de ordner op een vergelijkbare wijze verwerkt als de woorden Tulp en Nip . Het hof concludeert hieruit dat Tulp en Nip , net als het woord [woord 1] , namen van, dan wel aanduidingen voor, personen zijn.
Het hof concludeert daaruit vervolgens dat dat ook geldt voor de woorden “ AB.Tulp ”, “ J.B ”, “ ManaBat ”, “ KADA ”, “ NiP ”, “ CH AmsT ”, “ Sjaak ”, “ SiT , “ KALE RoeR ”, “ SARF ”, “ LakDIM ”, “ RA. ”, ” ABSl AMST ”, “ ABT.DU “ ,“ ABDL TulP Roo ”, “ AB TulP Roo ”, “ RARoo ”, “ Nov Roo ”, “ Alic RoeR ”, “ Kale Roer ”, “ Mal Rot ”, “ CHAMST ” en “ ABL.TULP ” uit het 2005 blok en het 2006 blok.
Conclusie t.a.v. de documenten, inbeslaggenomen in de woning van verdachte [medeverdachte 1]
Het 2005 blok, het 2006 blok en het losse blad (SVO 1061-5) bevatten data en hoeveelheden van de aan- of verkoop van goederen van of aan derden, de daarvoor verschuldigde prijs en de eventuele schuld aan of vordering op die derde. De documenten vormen daarom naar het oordeel van het hof een ‘boekhouding’ van daarin genoemde transacties. In het 2005 en 2006 blok is geen notitie gemaakt op welke goederen de transacties zien. Dat doet wel het losse blad (SVO 1061-5). Uit dat blad concludeert het hof dat de daarin genoemde transacties (voor zover daarin naar Polm wordt verwezen) hasj betreffen.
Het hof stelt vast dat de verhouding tussen de hoeveelheden/aantallen enerzijds en de prijzen anderzijds zoals die blijken uit SVO 1061-5, overeenkomen met de verhoudingen tussen hoeveelheden/aantallen en prijzen zoals die blijken uit de transacties in het 2005 blok en 2006 blok. Daaruit concludeert het hof dat de transacties die in de notitieblokken zijn vastgelegd ook betrekking hebben op de aan- of verkoop van hasj.
Het hof vindt hiervoor ook nog ondersteuning in hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de aanduiding ‘Bloem’ in het 2006 blok en de hasj die is aangetroffen in de woning waar [medeverdachte 3] verbleef. Het hof vindt daarvoor voorts nog steun in het feit dat in het 2006 blok de woorden “ster”, “bloem” en “kom” worden gebruikt, welke woorden - zoals blijkt uit het hierna volgende oordeel van het hof - aanduidingen zijn voor hasj.
Uit dit alles trekt het hof de conclusie dat sprake is van een hasjboekhouding.
Ten aanzien van de documenten in de ordner (SVO 7001-1 t/m 12)
Deze ordner bevat tabbladen met achter de tabbladen plastic inschuifmappen. Elk van die inschuifmappen bevat een aantal met de hand beschreven bladen. Soms zijn de bladen met een nietje gebonden, andere zijn los. Sommige tabbladen hebben een opschrift. Per inschuifmap is een apart SVO nummer gemaakt en wel 7001-1 t/m 7001-12. Uit het feit dat bladen zijn gebundeld in één ordner concludeert de rechtbank dat deze bladen samenhangen en voorts dat bladen die zijn samengevoegd in een inschuifmap, een verdergaande samenhang hebben. Het hof deelt die conclusie.
Bij de uitleg van de inhoud van de ordner maakt het hof gebruik van het volgende.
Op 15 maart 2008 is door [medeverdachte 5] bij de Ikea-vestiging in Utrecht een pakket hasj opgehaald. [medeverdachte 5] is vervolgens door de politie aangehouden en de hasj die hij vervoerde is in beslag genomen. [43] Het bleek te gaan om 30 kilogram hasj verpakt in een jute zak en verdeeld in 25 pakketjes. Op de jute zak staat ‘119.30’ geschreven. [44]
Op verschillende plaatsen wordt in de ordner ‘ Utrikea ’ genoemd. Onder andere als volgt:
‘ Utrikea
8-3 1x 2/2 2300
1x 119.3 3500
1x vingers
3500
9300
15-3 30x 119.3
93+
102.3
15-3
50– Betaald
52.3
51.48– Betaald
820
820– Wil niet betalen
0 kwijtgescholden’. [45]
Uit de regel “15-3 30x 119.3 93.000 +” concludeert het hof dat de op 15 maart 2008 bij Ikea Utrecht geleverde, en nadien in beslag genomen, partij hasj in de ordner is genoteerd. “ Utrikea ” is daarom de naam of aanduiding van een afnemer van hasj, genoemd naar de ontmoetingsplaats de Ikea-vestiging te Utrecht. Het hof vindt daarvoor steun in het volgende. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 3] al jaren kent en dat de bijnaam voor [medeverdachte 3] ‘ [woord 1] ’ is. [46] Het woord [woord 1] is in de aantekeningen in de rode ordner op een vergelijkbare wijze verwerkt als het woord Utrikea . Het hof concludeert hieruit dat Utrikea , net als [woord 1] , de naam van een afnemer is. Verder concludeert het hof dat “15-3” een datum is, en wel in het jaar 2008. “30x 119.3” is daarom een notatie voor 30 kilogram hasj van de soort “119.3”. Uit de woorden “betaald”, “wil niet betalen” en “kwijtgescholden” concludeert het hof dat de rechter kolom met cijfers op het blad, bedragen zijn. Het blad geeft daarom een overzicht van hetgeen aan Utrikea op 8 en 15 maart 2008 is verkocht en van het feit dat Utrikea op 15 maart 2008 een bedrag van 50.000,- heeft betaald en nadien nog een bedrag van 51.480,-. Voorts volgt hieruit dat hem een bedrag van 820,- is kwijtgescholden. Het blad is daarom een soort debiteurkaart van de debiteur/afnemer Utrikea .
Alle bladen uit de inschuifmap SVO 7001-3, waarvan het bovenstaande blad deel uitmaakt, hebben een vergelijkbare opbouw. Het hof concludeert daaruit dat de bladen uit die inschuifmap eveneens overzichten per afnemer zijn van aan hen verkochte goederen, de verkoopprijs daarvan en de betaling daarvoor. Het hof concludeert daaruit voorts dat “ Vinger ”, “ MFeddal ”, “ Nouval ”, “ Artiest ”, “ kobus ”, “ Moobel ”, “ Leo ”, “ Hmido ”, “ * ”, “ Dago ”, “ Nip ” en “ Roermond ” eveneens namen van afnemers zijn. Voorts concludeert het hof dat, gezien de samenhang van de bladen gebundeld in één ordner en de vergelijkbare opzet en indeling van de bladen, alle hoeveelheden op alle bladen zijn gesteld in kilogrammen. Alle data genoteerd op de bladen, dateren van de maanden maart t/m december. Het hof concludeert daaruit dat SVO 7001-3 de periode omvat van maart t/m december 2008 nu de hiervoor aangehaalde levering aan Utrikea in 2008 plaatsvond.
Op een blad uit de inschuifmap SVO 7001-2 zijn de volgende twee aantekeningen gemaakt:
“15-3 Utrikea 50000” en “17-3 Utrikea 51480”. [47] Gezien de overeenkomst met de voor Utrikea op hiervoor aangehaalde debiteurkaart genoteerde betalingen, concludeert het hof dat op het blad uit inschuifmap SVO 7001-2 de betalingen door Utrikea voor de door deze aangekochte hasj zijn genoteerd en wel op 15 en 17 maart 2008. De inschuifmap SVO 7001-3 bevat nog een blad ten aanzien van leveringen aan, en betalingen door, Utrikea . [48] Uit dat blad maakt het hof op dat Utrikea voor leveringen respectievelijk 61.000,-, 115.000,- 54.200,-, 82.200,-, 83.170,-, 125.800,-, 70.950,- en 73.000,- heeft betaald. Al deze bedragen en betalingen vindt het hof terug in het SVO 7001-2, dat daarmee naar zijn oordeel een soort kasboek is. [49]
Alle bladen uit de inschuifmap SVO 7001-2 zijn vergelijkbaar van opzet. Daaruit concludeert het hof dat deze bladen de betalingen bevatten van de daarin genoemde afnemers over de daarin genoemde periode. Dat betekent naar het oordeel van het hof dat namen die in het kasboek zijn genoteerd, namen zijn van afnemers. Naast de hiervoor genoemde namen geldt dat daarom tevens voor de volgende namen: “ Sjakie ”, “ [woord 1] ”, “ Hadouch ”, “ Imaan ”, “ Ben ”, “ Amersfoort ”, “ Cuba ” en “ Francis ”.
De bedragen die voor afnemers zijn genoteerd, worden in het kasboek opgeteld. Uit het kasboek blijkt dat ook bedragen in mindering worden gebracht, hetgeen het hof concludeert uit het feit dat die bedragen steeds van een saldo worden afgetrokken. In het kasboek wordt op 1810 een bedrag van 54.000,- in mindering gebracht. Daarbij is vermeld: ‘A6’. [50] Voorts wordt op 4-12 een bedrag van 680,- in mindering gebracht. Daarbij is vermeld: ‘bekeuringen (19)’. [51]
In de toekomstige woning van [medeverdachte 1] aan de [straat 8] te Winssen zijn bij de doorzoeking op 21 april 2008 onder meer 19 bekeuringen aangetroffen. Zeven van deze bekeuringen hebben betrekking op overtredingen begaan tussen 19 oktober 2007 en 13 november 2007 met een auto met het kenteken [kenteken 1] . Het totale boetebedrag van deze 19 bekeuringen bedroeg € 673,-. [52] Het kenteken hoort bij een auto van het type Audi A6. [53] Deze auto staat sinds 17 oktober 2007 op naam van [autobedrijf 1] , het autobedrijf van [betrokkene 2] . Deze [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij de auto tussen 17 oktober en 17 november 2007 voor € 54.000,- of € 55.000,- contant heeft verkocht aan een Marokkaan uit Arnhem of Amsterdam. [54]
Het hof concludeert uit het voorgaande dat de notatie van een betaling van 54.000,- met de vermelding “A6”, de betaling weergeeft van de koopsom van de Audi A6 met het kenteken [kenteken 1] . Voorts dat met de genoteerde datum, 18 oktober 2007 wordt bedoeld. Voorts dat de notatie van een betaling van 680,- met de vermelding “bekeuringen”, de betaling weergeeft van de 19 bekeuringen uit de woning van [medeverdachte 1] en wel op 4 december 2007 (zie verder feit 4.7).
Het hof concludeert daaruit dat in het kasboek ook verplichtingen en betalingen ten behoeve van [medeverdachte 1] werden genoteerd.
Bovendien concludeert het hof dat de bedragen genoemd in SVO 7001-2 en 3 in euro luiden. Gezien de samenhang van alle bladen, gebundeld in één ordner en de vergelijkbare opzet en indeling van de bladen, concludeert het hof dat alle bedragen op alle bladen in de ordner zijn gesteld in euro’s.
Het hof stelt vast dat op de bladen in het kasboek een staffel is gemaakt, waarbij van boven naar beneden bedragen worden opgeteld of afgetrokken. Het laatste bedrag op ieder blad vormt het saldo van dat blad en de beginstand van het volgende blad. Daaruit concludeert het hof dat de bladen in SVO 7001-2 in omgekeerde chronologie in de ordner zijn opgenomen. Pagina 64 is daarom het oudste blad en pagina 22 het jongste. Het hof heeft al geconcludeerd dat twee betalingen door Utrikea [55] plaatsvonden in 2008 en dat de betaling van de Audi A6 en de bekeuringen plaatsvonden in het jaar 2007. Het hof concludeert daaruit dat notities in het kasboek beginnen op 29 november 2006 en sluiten op 8 april 2008.
Op de twee hiervoor aangehaalde debiteurenkaarten van Utrikea [56] , [57] staan naast “119.3” eveneens vermeld: “2/2”, “vingers”, “bloem” en “com”. Het hof heeft al geoordeeld dat “119.3” de aanduiding is voor hasj. Op grond van de wijze en plaats waarop de andere woorden zijn gebruikt op de debiteurenkaarten van Utrikea , concludeert het hof dat ook “2/2”, “vingers”, “bloem” en “com” aanduidingen zijn voor hasj. Het hof vindt daarvoor steun in het feit dat op 21 maart 2008 in de woning waar [medeverdachte 3] verbleef 911 gram hasj is aangetroffen. De hasj was in plakken verpakt en in de plakken was het logo van een bloem geperst. [58] Op de overige bladen van SVO 7001-3, die voor iedere afnemer vergelijkbaar is, worden verder nog de navolgende woorden gebruikt: “top”, “HM”, “X5”, “stier”, “XXL”, “100”, “XX7”, “X77”, “999”, “3700”, “polm”, “2.1”, “3.8”, “4”, “ketama”, “lexus”, “Marlboro”, “444”, “200”, “RBD/14” en “750” [59] . Deze woorden worden gebruikt op dezelfde wijze als “119.3”, “2/2”, “vingers”, “bloem” en “com”. Het hof concludeert hieruit dat: “top”, “HM”, “X5”, “stier”, “XXL”, “100”, “XX7”, “X77”, “999”, “3700”, “polm”, “2.1”, “3.8”, “4”, “ketama”, “lexus”, “Marlboro”, “444”, “200”, “RBD/14” en “750” aanduidingen zijn voor hasj. Het hof vindt daarvoor steun in het feit, zoals al overwogen, dat “polm” een aanduiding is voor hasj en dat het een feit van algemene bekendheid is dat met “Ketama” een hasjsoort wordt aangeduid.
Het hof acht het niet aannemelijk dat de gebruikte woorden letterlijk dienen te worden genomen, voor zover deze al een letterlijke betekenis hebben.
Met een verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 11 januari 2011 betreffende ‘A.C.A.B.’ (ECLI:NL:HR:2011:BP0291), betwist de raadsman dat het een feit van algemene bekendheid is dat Ketama een aanduiding is voor hasj, dat daarvoor het bewijs in het dossier ontbreekt en dat dit niet ter terechtzitting is besproken. Artikel 339, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering brengt met zich dat hetgeen de rechter als een feit van algemene bekendheid beschouwt niet behoeft te worden bewezen en daarom evenmin ter terechtzitting ter sprake behoeft te worden gebracht. Van algemene bekendheid in die zin is sprake, aldus de Hoge Raad in het door de raadsman bedoelde arrest, indien het gegevens betreft die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen wordt geacht te kennen dan wel zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen. Hierna zal het hof vaststellen dat een van de rechtstreeks bij dit geding betrokkenen, te weten [medeverdachte 1] , in de hasjhandel zat. Naar het oordeel van het hof is het een feit van algemene bekendheid dat “Ketama” een aanduiding is voor een hasjsoort. Het verweer slaagt daarom niet.
De bladen in inschuifmap aangeduid als SVO 7001-4 zijn anders van inrichting en opzet dan de hiervoor behandelde bladen. Op deze bladen komt de afnemer Utrikea als volgt voor:
“90 – 26-6 Utrikea  13-7”
“90 – 27-6 Utrikea  13-7”
“136 – 28-6 Utrikea  13-7” [60]
Op de debiteurenkaart van Utrikea in inschuifmap SVO 7001-3 is aangetekend dat aan Utrikea op 26/6, 27/6 en 28/6 respectievelijk 90, 90 en 136 kilogram “com” is geleverd en door hem betaald. [61] Het hof concludeert dat dit dezelfde leveringen betreft als hierboven geciteerd uit SVO 7001-4 en voorts dat de data “13-7” de betaaldatum betreft. De betalingen vindt het hof vervolgens terug in het kasboek SVO 7001-2. [62] Het hof concludeert uit het voorgaande dat de bladen in de inschuifmap, aangeduid als SVO 7001-4, een voorraadadministratie betreft van de drugssoort “com”. Leveringen aan andere, op bladen van SVO 7001-4 genoteerde, afnemers zijn op vergelijkbare wijze verwerkt en komen eveneens terug op de van die afnemers in SVO 7001-3 opgenomen debiteurkaarten en het in SVO 7001-2 opgenomen kasboek. Het hof heeft al geconcludeerd welke periode het kasboek SVO 7001-2 beslaat. Daaruit concludeert het hof dat de drie hiervoor aangehaalde leveringen aan en betalingen door Utrikea plaatsvonden in het jaar 2007. De pagina’s 103 t/m 106 van SVO 7001-4 vertonen in de staffel van de voorraad en de daarbij genoteerde data een oplopende volgorde. Daaruit concludeert het hof dat die pagina’s leveringen betreffen in de periode van 16 mei 2007 t/m 17 augustus 2007.
De bladen in de inschuifmappen SVO 7001-5 en SVO 7001-7 zijn wat betreft opzet en indeling vergelijkbaar met die in inschuifmap SVO 7001-4, met dien verstande dat bovenaan de bladen de volgende aanduidingen worden aangetroffen: “576/2”, “60/2”, “120H”, “30hi”, “stier”, “750”, “RBD/14”, “X500”, “100”, “XLL”, X200” en “bloem” [63] . Hiervoor heeft het hof al geconcludeerd dat “stier”, “750”, “RBD/14”, “100” en “bloem” aanduidingen zijn voor hasj. Daaruit concludeert het hof dat de woorden en cijfers “576/2”, “60/2”, “120H”, “30hi” en “X500”, “XLL” en “X200” eveneens aanduidingen zijn voor hasj. Gezien de vergelijkbare opzet als de bladen in inschuifmap SVO 7001-4 concludeert het hof dat de bladen in inschuifmap SVO 7001-5 en SVO 7001-7 eveneens een voorraadadministratie bevatten en wel van de op de bladen genoemde aanduidingen voor hasj.
Het hof heeft per blad behorend tot SVO 7001-7 een daarop genoteerde levering van hasj vergeleken met de inhoud van de bladen in inschuifmap 7001-2, en wel aan de hand van de datum die achter het -teken staat genoteerd. Uit deze steekproef heeft het hof geconstateerd dat de betalingen van die leveringen ook genoteerd staan op de bladen behorend tot SVO 7001-2. Het hof heeft al geconcludeerd welke periode het kasboek SVO 7001-2 beslaat. Op grond daarvan concludeert het hof dat de betalingen die zijn genoteerd in SVO 7001-7 plaatsvonden in het jaar 2007, waaruit het hof concludeert dat de daarmee samenhangende leveringen eveneens plaatsvonden in het jaar 2007 en voorafgaand aan de data 27 november t/m 26 december op bladen 129 en 130, in 2006.
Op gelijke wijze vergeleek het hof de inhoud van SVO 7001-5 met SVO 7001-2. Daaruit bleek het hof dat, behoudens de inhoud van de bladen 108 tot en met 112 waarop kennelijke betaaldata ontbreken, de betalingen voor de leveringen op de overige bladen eveneens voorkomen op bladen in SVO 7001-2. Het hof concludeert daaruit dat de leveringen, genoteerd op bladen in SVO 7001-5, dateren uit het jaar 2007 en, voor zover de datum ligt voor 1 januari, in 2006.
Een groot deel van de bladen uit inschuifmap SVO 7001-8 zijn wat betreft inhoud en opzet vergelijkbaar met de inhoud van de bladen in inschuifmap SVO 7001-2. Die bladen zijn naar het oordeel van het hof daarom eveneens een kasboek waarin inkomsten en uitgaven, in euro, zijn genoteerd. [64] De overige bladen in de inschuifmap SVO 7001-8 [65] zijn wat betreft inhoud en opzet vergelijkbaar met de inhoud van de bladen in inschuifmap SVO 7001-4. De bladen bevatten een vergelijkbare telling van een hoeveelheid product waarop kennelijke leveringen aan afnemers in mindering worden gebracht. De bladen bevatten daarom naar het oordeel van het hof een voorraadadministratie. Op pagina 179 begint de linkerkolom met het getal 2431 en eindigt met 1895,5, met welk getal de linkerkolom op pagina 180 begint. Pagina 180 eindigt met 434, met welk getal pagina 172 begint. Op de laatste pagina van SVO 7001-8, pagina 178, leiden de afboekingen in de linkerkolom tot het getal 0. Het hof concludeert hieruit dat de volgorde van de desbetreffende bladen dient te zijn 179, 180, 172 t/m 178. Het hof vindt hierin steun bij de opvolging van de op de bladen opgenomen data.
Op pagina 179 staat genoteerd:
“120 – Leo 11-5  20-5”
Op pagina 150 staat genoteerd:
“72000 + Leo 20-5 (120)”
Op grond van hetgeen het hof heeft geconcludeerd over de inhoud van de bladen, deel uitmakend van SVO 7001-8, concludeert het hof tevens dat de geciteerde notitie op pagina 179 de levering aan de afnemer Leo op 11-5 weergeeft van 120 kilogram van een product, met de aantekening dat de koopsom op 20-5 werd voldaan. De notitie op pagina 150 geeft de betaling van die levering ad € 72000,- op 20-5 weer. Hieruit concludeert het hof dat SVO 7001-8 deels een voorraadadministratie en deels een kasboek is betreffende dezelfde leveringen aan afnemers.
Op pagina 175 staat “20-09-2006” en op pagina 176 staat “20-10-2006” genoteerd. Het hof stelt vast dat die noteringen chronologisch passen in de overige noteringen, op de bladen met paginanummers 179, 180 en 172 t/m 178, van kennelijke data. Daaruit concludeert het hof dat pagina’s 179, 180 en 172 t/m 178 van SVO 7001-8 noteringen bevatten van leveringen in de periode 27 april 2006 t/m 30 november 2006. De kennelijke data op de pagina’s 147 t/m 177 van SVO 7001-8 (het kasboek gedeelte van de inschuifmap), vertonen een chronologisch en oplopend patroon. Het hof heeft al geconcludeerd dat de betaling van de hiervoor genoemde levering aan Leo , is genoteerd op pagina 150. Het hof concludeert daarom dat de levering heeft plaatsgevonden op 11 mei 2006 en de betaling daarvan op 20 mei 2006. Daaruit concludeert het hof dat de pagina’s 147 t/m 169 de periode beslaan van 24 april 2006 t/m 28 december 2006 en de pagina’s 170 t/m 171 de periode 27 januari 2007 t/m 6 april 2007.
De bladen in de inschuifmap aangeduid als SVO 7001-9 zijn wat betreft opzet en indeling vergelijkbaar met die in inschuifmappen SVO 7001-5 en SVO 7001-7 met dien verstande dat boven de bladen de volgende aanduidingen worden aangetroffen: “Blauw 25”, “Vis”, “RT 210 euro”, “M” en “Ster” [66] . De pagina’s 188 t/m 191 vormen een opeenvolgende opsomming van de voorraad van het product “ster”. Het hof concludeert hieruit dat alle in die pagina’s gebruikte woorden ter kennelijke aanduiding van de verkochte producten, namen zijn ter aanduiding van “ster”. Op pagina’s 186 en 187 worden de kennelijk verkochte producten aangeduid als “krar”, “ster”, “M” en “bloem”. Het hof heeft al geconcludeerd dat bloem een aanduiding is voor hasj. Uit de notatiewijze op de bladen 186 en 187 concludeert het hof dat de namen “krar”, “ster”, “M” eveneens aanduidingen zijn voor hasj. Het hof vindt daarvoor steun in hetgeen is aangetroffen bij de doorzoeking van “ [bedrijf] ” aan de [straat 9] te Huissen op 3 maart 2006. [67] Voor dat pand stond een vrachtauto met kenteken [kenteken 2] geparkeerd. [68] In de laadruimte van de vrachtauto en in het perceel zelf is in totaal 2.684 kilo hasj aangetroffen. [69] De partij bestond uit 84 gesloten pakken en twee losse pakken. Op een deel van die pakken waren stempels gezet met een ster. [70] Daaruit concludeert het hof dat de overigens op bladen van SVO 7001-9 genoteerde woorden “Blauw 25”, “Vis” en “RT 210 euro” eveneens aanduidingen zijn voor hasj.
Op pagina 181 is genoteerd “20-09-2006” en “20-10-2006”. Voorts stelt het hof vast dat de kennelijke data op de bladen behorend bij SVO 7001-9, per drugssoort, een oplopende chronologische volgorde vertonen. Het hof concludeert daaruit dat alle kennelijke data betrekking hebben op het jaar 2006, met uitzondering van de twee data van 9 januari op pagina 182 die, gezien de chronologie, betrekking hebben op het jaar 2007.
SVO 7001-10 betreft bladen in een inschuifmap waaraan een tabblad voorafgaat met het opschrift “ Tulp ” [71] . Op pagina 198 staat genoteerd:
“ 9-10 60 ster 60000 ”
Op pagina 191 van SVO 7001-9 met als koptekst “ster” staat genoteerd:
“ 60 – 9-10 Tulp ”
In het voorgaande heeft het hof al geconcludeerd dat Tulp de aanduiding is voor een afnemer, voorts dat ster een aanduiding is voor hasj. Het hof concludeert daaruit dat Tulp een aanduiding voor een afnemer van hasj is. Wat opzet en inhoud van de bladen betreft, komen deze deels overeen met de opzet en inhoud van de bladen deel uitmakend van de inschuifmap SVO 7001-3. Het hof concludeert daaruit dat de bladen genummerd 192 t/m 199, deel uitmakend van SVO 7001-10, een debiteurenoverzicht bevatten van de afnemer aangeduid als Tulp . De bladen bevatten de verkopen van de in die bladen genoemde producten, waarvan het hof al heeft geconcludeerd dat daarmee hasj wordt bedoeld, en de door Tulp daarvoor gedane betalingen.
Het hof concludeert uit de twee geciteerde notities dat deze betrekking hebben op dezelfde levering van hasj aan de afnemer aangeduid als Tulp . Het hof heeft al geconcludeerd dat de datum 9-10 op pagina 191 van SVO 7001-9 betrekking heeft op het jaar 2006. Op grond daarvan concludeert het hof dat de datum 9-10 op pagina 198 van SVO 7001-10 eveneens betrekking heeft op het jaar 2006 en dat, gezien de oplopende chronologie, de kennelijke data op de pagina’s 192 t/m 199 eveneens betrekking hebben op het jaar 2006.
Op pagina 202 staat in de linkerkolom genoteerd:
“ 90 ster 90000 15-1 ”
“ 120 ster 120000 17-1 ”
“ 30 ster 30000 21-1 ”
“ 30 bloem 33000 ”
(…)
“ 25 marlb 27500 ”
In de rechterkolom staat genoteerd:
“ 68000
100000
100000
174000
64000
122500
37500
47300
114000
5000
20000
(…) ”
Op het eerste blad van het 2006 blok dat bij [medeverdachte 1] in beslag is genomen staat, naast hetgeen hiervoor reeds is weergegeven, genoteerd:
“ Geg:
15-01-2006 ABDL TulP Roo 90 ster
17-01-2006 ABDL TulP Roo 120 ster
21-01-2006 ABDL TulP Roo 30 ster ” [72]
Op het tweede blad staat genoteerd:
“ Ont.
17-01-2006 AB TulP Roo 47.3
19-01-2006 AB TulP Roo 114 ” [73]
Een ander blad uit dit blok vermeld onder de kop “ ABL TulP ”:
“ ST 200 x 1000 = 200000
ST 90 x 1000 = 90000
ST 120 x 1000 = 120000
ST 30 x 1000 = 30000 ”
(…)
“ BL 30 x 11000 = 33000
ML 25 x 11000 = 27500 ” [74]
Het blad hierna vermeld verschillende getallen met daarvoor telkens vermeld “gekr”.
Zo worden de volgende getallen genoteerd:
“ gekr 68000
gekr 100000
gekr 174000
gekr 64000
gekr 122500
gekr 37500
gekr 47300
gekr 114000
gekr 5000
gekr 20000 ” [75]
Gelet op hetgeen het hof hiervoor reeds heeft overwogen omtrent “ster” en “ Tulp ”, concludeert het hof dat zowel het 2006 blok dat bij [medeverdachte 1] in beslag is genomen als de ordner die bij [medeverdachte 4] in beslag is genomen een weergave bevat van de hoeveelheden hasj die (onder meer in de maand januari 2006) zijn geleverd aan de afnemer aangeduid met “ (ABL)Tulp ” of “ AB(DL) TulP Roo ” alsook de bedragen die hiervoor ontvangen zijn. Voorts stelt het hof vast dat de hiervoor genoemde leveringen van hasj aan en betalingen door afnemer Tulp , zowel zijn genoteerd in het bij [medeverdachte 1] in beslag genomen 2006 blok als op bladen deel uitmakend van de ordner die bij [medeverdachte 4] in beslag is genomen.
De bladen in de inschuifmap aangeduid als SVO 7001-11 zijn wat betreft opzet en indeling vergelijkbaar aan die in inschuifmappen SVO 7001-5 en SVO 7001-7, met dien verstande dat boven de bladen de volgende aanduidingen worden aangetroffen: “ketama”, “58H”, “Marlboro”, “Lexus”, “444”. [76] Aan de inschuifmap gaat een tabblad vooraf met het opschrift “Polm”. Van de woorden: “ketama”, “Marlboro”, “Lexus”, “444” en “Polm” heeft het hof al geconcludeerd dat dit aanduidingen zijn voor een hasjsoort. Gezien de gelijke wijze waarop het woord “58H” op bladen, deel uitmakend van deze inschuifmap, is gebruikt, concludeert het hof dat met “58H” eveneens hasj wordt aangeduid. Gezien de vergelijkbare opzet als de bladen in inschuifmap SVO 7001-5 en SVO 7001-7 concludeert het hof dat de bladen in inschuifmap SVO 7001-11 eveneens een voorraadadministratie bevatten en wel voor de op de bladen genoemde hasjsoorten.
De bladen in de inschuifmap aangeduid als SVO 7001-12 komen wat betreft inhoud en opmaak overeen met de bladen deel uitmakend van SVO 7001-3, en vormen naar het oordeel van het hof daarom eveneens debiteurenkaarten. [77] Boven de bladen staat genoteerd: “ Artiest ”, “ Koning ”, “ Nip ”, “ Hmido ”, “ Dikke ” en “ Dago ”.
Van “ Artiest ”, “ Nip ”, “ Hmido ” en “ Dago ” heeft het hof al geconcludeerd dat dit aanduidingen voor afnemers zijn. Gezien de gelijke wijze waarop de woorden “ Koning ” en “ Dikke ” op de bladen zijn gebruikt, concludeert het hof dat ook dit aanduidingen zijn voor afnemers. Van de op de bladen genoteerde aanduidingen van producten heeft het hof al geconcludeerd dat dit aanduidingen zijn voor soorten hasj.
De bladen die deel uitmaken van de inschuifmap SVO 7001-1 wijken af van de bladen in andere inschuifmappen, in die zin dat daarop verschillende gegevens zijn gegroepeerd. [78] De opmaak en inhoud van de linkerkolom komt overeen met die van de bladen in SVO 7001-4, waaruit het hof concludeert dat deze een voorraadadministratie behelst. De rechterkolom komt overeen met die van de bladen in SVO 7001-2, waaruit het hof concludeert dat deze een kasadministratie bevat.
Op pagina 3 staat in de linker kolom genoteerd:
“ 1 – 23-6 Artiest  ”
“ 16 26-6 Artiest  ”
“ 24 – 7-7 Artiest  ”
Op pagina 3 staat in de rechter kolom genoteerd:
“ 15-7 Artiest (41) 94300 ”
Uit het voorgaande concludeert het hof dat de geciteerde notities uit de linkerkolom de levering van in totaal 41 kilogram aan de afnemer Artiest beschrijft. De notitie in de rechter kolom beschrijft de betaling daarvan door afnemer Artiest door voldoening van € 94.300,-.
De bladen die door het hof zijn aangemerkt als kasboek geven, in euro, de inkomsten en uitgaven weer. Die inkomsten worden gevormd door betalingen door afnemers van hasj. Aan de bovenzijde van pagina 3 van SVO 7001-1, dat het eerste blad is in de inschuifmap, staat genoteerd “Ketama” en “2006”. Van Ketama heeft het hof al geconcludeerd dat dit een aanduiding is voor een hasjsoort. Overigens bevatten de bladen in deze inschuifmap geen andere aanduiding van producten, waaruit het hof concludeert dat, voor zover sprake is van een voorraadboekhouding, deze ziet op de verkoop van hasj. Behoudens de naam “ Smile ” heeft het hof van alle op de bladen voorkomende namen al geconcludeerd dat dit afnemers van hasj zijn. Om die reden concludeert het hof dat “ Smile ” eveneens een aanduiding is voor een afnemer van hasj.
Uit het feit dat aan de bovenzijde van pagina 3 van SVO 7001-1 staat genoteerd “2006” terwijl geen ander jaartal op de bladen is genoteerd, concludeert het hof dat de eerste data op de bladen in de inschuifmap SVO 7001-1 betrekking hebben op het jaar 2006. De leveringen beslaan daarom een periode van 23 juni 2006 t/m 7 december 2006. [79] Op pagina 7 zijn leveringen in de periode 1 februari t/m 13 maart genoteerd. [80] De op die pagina opgenomen rechterkolom, waarvan het hof heeft geconcludeerd dat dit een kasadministratie is, begint met de stand 281700. Dit is tevens de eindstand van het daaraan voorafgaande blad waaruit het hof afleidt dat de bladen elkaar in cijfermatige en daarom ook in chronologische volgorde opvolgen. De leveringen op pagina 7 vonden daarom plaats in het jaar 2007, net als de betalingen vanaf 13 januari op dezelfde pagina. De betalingen op pagina 21 vanaf 12 januari zijn daarom gedaan in 2008.
Conclusie ten aanzien van de documenten in de ordner (SVO 7001-1 t/m 12)
Het hof concludeert op basis van het voorgaande samenvattend het volgende omtrent de inhoud van de bladen uit de rode ordner.
De bladen die door het hof zijn aangemerkt als voorraadadministratie geven de inkoop en verkoop weer van, op die bladen met een naam aangeduide soort, hasj. Uit die bladen blijkt tevens aan welke afnemers die hasj is geleverd. De hoeveelheid hasj is voorts aangeduid in kilogrammen.
De bladen die door het hof zijn aangemerkt als debiteurenkaarten geven per afnemer, op die bladen aangeduid met een pseudoniem, aan welke hoeveelheid en soort hasj werd gekocht, welke koopsom daarvoor verschuldigd was en of en wanneer die koopsom werd betaald. Alle bedragen luiden in euro.
De bladen die door het hof zijn aangemerkt als kasadministratie geven de stand van de kas per datum aan, alsmede van de ontvangsten van afnemers van hasj en van uitgaven. En voorts dat alle bedragen luiden in euro.
Relatie [medeverdachte 1] en de hasjboekhouding
In telefoongesprekken die medeverdachte [medeverdachte 1] voert met [medeverdachte 4] in december 2007 en januari 2008 vraagt [medeverdachte 1] naar spullen die [medeverdachte 4] voor hem bewaart. [81] Deze telefoongesprekken zijn afgeluisterd onder lijn 1 waarvan het hof hierna, in de overweging die betrekking heeft op lijn 11, vaststelt dat deze gevoerd zijn door [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] al jaren kent en dat de bijnaam voor [medeverdachte 3] ‘ [woord 1] ’ is. [82] De naam ‘ [woord 1] ‘is ook terug te vinden in de hasjboekhouding. [83] Dat [medeverdachte 4] de rode ordner waarin de hasjboekhouding is neergelegd, gevonden heeft in een telefooncel, zoals door hem verklaard, acht het hof, mede gelet op het voorgaande, niet geloofwaardig.
In de woning van [medeverdachte 3] is een koopovereenkomst aangetroffen. [84] [getuige] heeft verklaard dat deze geschreven is door [medeverdachte 3] . [85] Het handschrift op deze koopovereenkomst is door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) vergeleken met het handschrift zoals aangetroffen op pagina’s uit de hasjboekhouding die bij [medeverdachte 4] is aangetroffen. De conclusie van het NFI is dat de pagina’s uit de hasjboekhouding hoogstwaarschijnlijk zijn geschreven door degene die de koopovereenkomst heeft geschreven. [86]
Zoals hiervoor al overwogen en hier ter wille van de leesbaarheid herhaald, zijn in de toekomstige woning van [medeverdachte 1] aan de [straat 8] te Winssen op 21 april 2008 onder meer 19 bekeuringen aangetroffen. Zeven van deze bekeuringen zien op overtredingen begaan tussen 19 oktober 2007 en 13 november 2007 met een auto met het kenteken [kenteken 1] . Het totale boetebedrag van deze 19 bekeuringen bedroeg € 673,-. [87] Dit kenteken hoort bij het merk en type auto Audi A6. [88] Deze auto staat sinds 17 oktober 2007 op naam van [autobedrijf 1] , het autobedrijf van [betrokkene 2] . [89] Deze [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij de auto contant verkocht heeft tussen 17 oktober en 17 november 2007 voor € 54.000,- of € 55.000,- aan een Marokkaan uit Arnhem of Amsterdam. De bekeuringen van die auto heeft hij meegegeven aan die man. Die man was op de zaak. Ze kwamen soms met z’n tweeën of drieën. [medeverdachte 3] was er één van. [90]
[medeverdachte 6] heeft verklaard dat hij de Audi A6 vanaf 20 juni 2008 ongeveer acht á negen weken in zijn bezit heeft gehad en dat de auto toen is gebracht door [voornaam 2] en [voornaam] . [medeverdachte 6] zou de auto voor [voornaam 2] bewaren totdat hij hem weer zou komen ophalen. [medeverdachte 6] kent Achmed en [voornaam] van een vakantie in Marokko. Op foto 1 herkent hij [voornaam 2] . [91] De betreffende foto die aan [medeverdachte 6] wordt getoond is een foto van [medeverdachte 1] . [92]
In de hasjboekhouding die bij [medeverdachte 4] is aangetroffen, wordt op de datum 18-10 een bedrag van 54.000,- in mindering gebracht. Daarbij is vermeld: ‘A6’. [93]
In diezelfde hasjboekhouding wordt op de datum 4-12 een bedrag van 680,- in mindering gebracht. Daarbij is vermeld: ‘bekeuringen (19)’. [94] Het hof gaat ook hier uit van notatie in euro’s.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof allereerst dat de administraties die bij [medeverdachte 1] en bij [medeverdachte 4] zijn aangetroffen, betrekking hebben op transacties die (mede) door of namens [medeverdachte 1] zijn verricht.
Gelet hierop staat voor het hof dan ook vast dat [medeverdachte 1] de Audi A6 contant heeft gekocht met geld afkomstig uit de handel in hasj zoals verantwoord in de hasjboekhouding. Daarmee heeft hij naar het oordeel van het hof ook de 19 bekeuringen betaald.
De betrokkenheid van [medeverdachte 1] volgt eveneens uit het in diens zaak gewezen vonnis van de rechtbank van 21 februari 2013, waarbij hij onder andere is veroordeeld terzake van het onder feit 1 bewezenverklaarde binnen het grondgebied van Nederland brengen van 1620 kilo hasj, welk transport op 27 juli 2007 op Terschelling is onderschept, de transporten aangeduid als 'Transport Lemmer' of "Lemmer' en de onder dat feit bewezenverklaarde hoeveelheden aangeduid in de boekhouding in de periode van 25 april 2006 tot 17 augustus 2007.
Gelet op het voorgaande, in onderling samenhang en tijdsverband bezien met hetgeen hiervoor onder de feiten ten aanzien van de hasjboekhouding is weergegeven, staat voor het hof vast dat [medeverdachte 1] tezamen en in vereniging met een ander een hasjboekhouding heeft bijgehouden die de verantwoording van de handel in hasj weergeeft over de periode van september 2005 tot april 2008. Het hof zal deze stukken in dit arrest daarom verder aanduiden als de hasjboekhouding.
Deze conclusie doortrekkend naar de onderhavige strafzaak, overweegt het hof dat [medeverdachte 1] aldus beschikte over grote contante bedragen die hij heeft verdiend met de handel in hasj.
3.2.2 Beoordeling ten laste gelegde (deel)feiten
Algemene overwegingen over witwassen
Het hof zal ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde witwassen eerste enkele algemene overwegingen geven en vervolgens ten aanzien van ieder van de onder 1 en 2 ten laste gelegde deelfeiten de vraag behandelen of verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde transactie en of deze feiten als witwassen kunnen worden gekwalificeerd.
Witwassen is, kort weergegeven, het verhullen van de werkelijke aard van uit misdrijf verkregen voorwerpen en/of het verwerven, voorhanden hebben, overdragen en/of omzetten daarvan.
Door de raadsman is gesteld, kort weergegeven:
dat de in Nederland gehanteerde witwastypologieën niet kunnen worden gehanteerd in Marokko maar moeten worden bezien in het licht van de Marokkaanse (economische) normen en gebruiken;
dat het Openbaar Ministerie een onderzoeksplicht heeft ten aanzien van verklaringen of bewijsmiddelen met betrekking tot een alternatieve herkomst van voorwerpen, goederen of gelden maar dit nagenoeg achterwege heeft gelaten;
dat de vermengingstheorie niet onbegrensd kan worden toegepast maar dat (onder meer) in de beoordeling moet worden betrokken: de verhouding tussen legale en illegale vermogensbestanddelen, het tijdsverloop, het aantal of bijzondere veranderingen in het vermogen en het (incidentele) karakter van de vermenging;
at verdachte een succesvol zakenman is en daarnaast vermogen heeft uit een erfenis, reden waarom er geen sprake is van “uit enig misdrijf afkomstige gelden”;
dat doordat verdachte niet is gehoord en [medeverdachte 1] niet als getuige is gehoord, het verdachte onmogelijk is gemaakt om zijn legale buitenlandse inkomsten nader te onderbouwen.
Het hof verwerpt deze verweren, ook waar deze door de raadsman bij de verschillende deelfeiten zijn herhaald. Hieronder wordt op deze verweren puntsgewijs ingegaan.
a. Witwastypologieën
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is het Koninkrijk Marokko deelnemer aan het VN-verdrag van New York van 15 november 2000 tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, welk verdrag de deelnemende staten verplicht om witwassen strafbaar te stellen. Voorts is Marokko lid van MenaFATF, een soortgelijke organisatie als de Financial Action Task Force (FATF), met Arabische en Noord-Afrikaanse landen als lid. Deze organisatie hanteert soortgelijke witwastypologieën als de FATF. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de in Nederland gehanteerde witwastypologieën niet op financiële transacties in Marokko zouden zijn toe te passen. Dat de Marokkaanse samenleving en daarmee ook haar economie op onderdelen verschilt van de Nederlandse, doet daar niet aan af.
b. Onderzoeksplicht Openbaar Ministerie naar alternatieve herkomst
Verdachte heeft aangevoerd dat hij legale inkomsten heeft genoten uit diverse door hem gedreven ondernemingen en uit de erfenis van zijn vader. Hij heeft daartoe een door een Marokkaanse boekhouder opgesteld overzicht van de winsten uit zijn ondernemingen in de periode van 1993 tot en met 2007 overgelegd. In totaal zou hij in die periode 33.400.445 Marokkaanse dirham hebben verdiend (omgerekend € 2.987.517,44), waarvan een deel volgens verdachte was vrijgesteld van opgave aan de Marokkaanse belastingdienst. Alhoewel er het een en ander op dit overzicht valt af te dingen, wil het hof wel aannemen dat verdachte met zijn activiteiten en uit een erfenis legale inkomsten heeft verkregen.
De door verdachte gestelde legale inkomsten, indien al tot het door hem vermelde bedrag, verklaren echter op geen enkele manier de hierna nog nader te specificeren stortingen op de rekeningen van verdachte en zijn dochter van ruim 14 miljoen euro. Een eventueel door het Openbaar Ministerie te verrichten nader onderzoek zal mogelijk meer inzicht kunnen verschaffen in de wijze van generen van de gestelde legale inkomsten, maar zal op geen enkele wijze het grote verschil tussen die inkomsten en de stortingen kunnen verklaren.
Van de zijde van de verdediging is voorts nog betoogd dat verdachte heeft verdiend aan de handel in vreemde valuta. Nu dit standpunt in het geheel niet is onderbouwd noch anderszins aannemelijk is geworden, gaat het hof daaraan voorbij.
c.
Vermengingstheorie
Uit de wetsgeschiedenis van art. 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht moet als bedoeling van de wetgever worden afgeleid dat deze het noodzakelijk achtte om voorwerpen die gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn onder het bereik van de witwasbepalingen te brengen.
Als vermenging van legale met illegale inkomsten heeft plaatsgevonden, kan onderscheid woorden gemaakt tussen:
  • de situatie waarin het vermogen ‘gedeeltelijk’ van misdrijf afkomstig is, waardoor dat legale vermogen is ‘besmet’ doordat daaraan van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn toegevoegd (vermenging), en
  • de situatie waarin het vermogen ‘middellijk’ van misdrijf afkomstig is, dus bestaat uit vermogensbestanddelen die afkomstig zijn van (vervolg)transacties die zijn uitgevoerd met van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen.
Beide situaties vallen onder het (ruime) toepassingsbereik van de witwasbepalingen.
Naar oordeel van het hof staat het beperkte legale vermogen van verdachte en zijn medeverdachten waarop het hof uit het dossier zicht heeft gekregen, in geen enkele verhouding tot het enorme bedrag dat door hen is witgewassen. Daarom acht het hof de uitzonderingen op voormelde hoofdregel, zoals gegeven in het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010 ((thans) ECLI:NL:HR:2010:BN0578) niet van toepassing.
d.
Uit enig misdrijf afkomstige gelden
De stelling dat verdachte en/of [medeverdachte 1] door middel van het handelen (met geleend geld) een groter legaal inkomen verworven hebben dan bekend bij de (Nederlandse) Belastingdienst wordt wegens gebrek aan afdoende aannemelijke onderbouwing verworpen.
Het hof maakt bij de beantwoording van de vraag of sprake is van uit enig misdrijf afkomstige gelden onderscheid tussen de periode vóór en na september 2005.
Onder overweging 3.2.1 heeft het hof, kort weergegeven, geoordeeld dat de administratie die is aangetroffen, een hasjboekhouding is met daaraan gekoppeld de conclusie dat [medeverdachte 1] in hasj handelde en zodoende beschikte over veel contant geld.
Verder blijkt uit het dossier het volgende over het inkomen van verdachte en [medeverdachte 1] .
Eerder in dit arrest is het hof al ingegaan op de inkomsten van verdachte in de periode van 1993 tot en met 2007. Verdachte heeft een overzicht ingebracht dat is opgesteld door een Marokkaanse boekhouder. Dit houdt in dat hij in de genoemde periode in totaal 33.400.445 Marokkaanse dirham heeft verdiend, wat omgerekend € 2.987.517,44 bedraagt.
Uit de door de Nederlandse Belastingdienst verstrekte informatie blijkt dat het legaal bekende inkomen van [medeverdachte 1] over het jaar 2003 tot 2007 bedraagt [95] :
2003: € 4.243,-
2004: € -,-
2005: € 14.610,-
2006: € 85.774,-
2007: € 37.326,-
Ten aanzien van de periode voor september 2005 overweegt het hof dat (ook toen) de hoogte van de door verdachte, samen met anderen, gedane uitgaven, zoals hierna onder de feiten 1 en 2 bewezen worden verklaard, in geen enkele verhouding staan tot de legale inkomens van verdachte en [medeverdachte 1] , en evenmin tot de legale inkomens van de medeverdachten van de verschillende deelfeiten. De transacties die onder verschillende deelfeiten ten laste zijn gelegd, vertonen één of meer van de volgende kenmerken die wijzen op het witwassen van geld, te weten:
  • grote bedragen worden in kleine coupures betaald;
  • grote bedragen worden contant naar het buitenland vervoerd en/of
  • het geld wordt vervolgens (kort daarna) opgenomen of overgeschreven naar andere rekeningen;
  • de hiervoor gebruikte bankrekening kunnen niet worden aangemerkt als een gewone (zakelijke) bankrekening, gelet op de korte periode waarin zij zijn gebruikt en er geen andere transacties dan de hiervoor beschrevene via deze rekeningen plaatsvonden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in het bijzonder ten aanzien van de hoogte van het legale inkomen van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] , de bewezenverklaring van de invoer van en de handel in hasj, de winst die daarmee is gegenereerd in de periode na september 2005 en het ontbreken van een afdoende verklaring voor de herkomst van de gelden verkregen vóór september 2005, kan het niet anders zijn dan dat de gelden die verdachte, samen met anderen vóór september 2005 heeft gestort en/of betalingen voor (onroerende) goederen mee heeft verricht, eveneens uit enig misdrijf afkomstig zijn. Voor zover verdachte legale inkomsten heeft genoten, is dit in verhouding geringe deel door vermenging besmet. Hieruit volgt dat het gehele vermogen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] van enig misdrijf afkomstig is.
e. Het horen van verdachte en het horen van medeverdachte [medeverdachte 1] als getuige
Het verweer, dat in eerste aanleg is gevoerd en in hoger beroep is herhaald, is ten dele achterhaald door ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden nadat de strafzaak is behandeld door de rechtbank. Ten eerste heeft verdachte financiële stukken ingebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat hij legale inkomsten heeft genoten uit diverse door hem gedreven ondernemingen en uit de erfenis van zijn vader. Hij heeft daartoe een door een Marokkaanse boekhouder opgesteld overzicht van de winsten uit zijn ondernemingen in de periode van 1993 tot en met 2007 overgelegd. Ten tweede is verdachte op 29 en 30 augustus 2016 als getuige gehoord door de raadsheer-commissaris, waarvan het proces-verbaal in het dossier van de onderhavige strafzaak is gevoegd. Verdachte heeft dus zowel mondeling als door middel van schriftelijke stukken een onderbouwing kunnen geven van zijn stelling dat hij in het buitenland legale inkomsten heeft genoten.
Voor zover het verweer inhoudt dat verdachte in een nadere onderbouwing van deze stelling is beperkt doordat hij medeverdachte [medeverdachte 1] niet heeft kunnen ondervragen, overweegt het hof dat het eerder in dit arrest al op dit punt is ingegaan, namelijk in het kader van de beslissing op het betreffende getuigenverzoek.
Het hof zal vervolgens ingaan op de tenlastegelegde feiten. Hierbij zal het standpunt van de raadsman niet worden vermeld bij die feiten waarbij hij enkel op grond van de in het algemeen gevoerde verweren tot vrijspraak heeft geconcludeerd. Hetzelfde geldt indien de advocaat-generaal op grond van de zich in dossier bevindende bewijsmiddelen bewezenverklaring heeft gevorderd.
Storten geldbedragen in Marokko, feiten 1.4, 1.5, 2.2 t/m 2.5
Feit 1.4

grote bedragen (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort op de rekening(en) van [verdachte] bij de BMCE-bank tot een bedrag van 1.030.146,02 euro
Feiten
Op de Dirham-bankrekening van verdachte, eindigend op [kenmerk 11] bij de BMCE-bank te Al Hoceima, Marokko hebben de volgende contante stortingen plaatsgevonden. Onderstaande bedragen hebben als omschrijving “Achat BB”, worden op de afschriften vermeld in MAD (Marokkaanse dirham) en zijn door verbalisanten weer omgerekend naar euro’s:
  • Het saldo was voor de storting op 24-12-2003 nihil.
  • 24-12-2003 MAD 4.852.800,00 = € 437.966,48
  • 16-1-2004 MAD 1.083.700,00 = € 97.804,21
  • 19-1-2004 MAD 2.167.400,00 = € 195.608,42
  • 17-3-2005 MAD 218.900,00 = € 19.755,78
  • 17-3-2005 MAD 437.800,00 = € 39.511,57
  • 22-3-2005 MAD 325.416,00 = € 29.368,88
  • 22-3-2005 MAD 327.600,00 = € 29.565,99
  • 28-3-2005 MAD 381.360,00 = € 34.417,84
  • 28-3-2005 MAD 435.840,00 = € 39.334,68
  • 15-4-2005 MAD 1.076.031,00 = € 97.112,08
  • 17-1-2006
Totaal
MAD 11.414.327,00=
€ 1.030.146,03 [96]
Van deze bankrekening werden de volgende overboekingen gedaan:
22-01-04: [notariskantoor 1]
MAD
1.547.855,71
=
139.287,88
30-01-04: [notariskantoor 2]
MAD
6.119.395,54
=
550.000,00
20-06-05: [notariskantoor 3]
MAD
1.325.581,49
=
120.000,00
24-10-05: [medeverdachte (rechtspersoon)] , Arnhem
MAD
1.652.286,31
=
150.000,00
In totaal
=
959.287,88
Deze bedragen worden voor een belangrijk gedeelte gebruikt voor de aankoop van onroerend goed in Nederland, zie deelfeiten 1.1 t/m 1.3. Voorts vonden er afschrijvingen plaats in verband met de uitbetaling van uitgeschreven cheques en opnamen van ronde bedragen met als onderdeel van de omschrijving ‘GAB’. Dit is de afkorting van ‘guichets automatiques bancaires’ (geldautomaat). Op 13 juli 2006 bedroeg het saldo op deze rekening MAD 1.241,55. Vanaf deze datum tot 30 juni 2008 vonden er geen transacties meer plaats via deze rekening. Andere dan de hiervoor omschreven transacties vonden niet plaats via deze rekening. [97]
Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] aan de [straat 6] te Arnhem werden een drietal overboekingformulieren gevonden van de bankrekening van verdachte, eindigend op [kenmerk 11] bij de BMCE-bank waarmee de opdracht werd gegeven tot het overboeken van bedragen naar notariskantoren in Nederland. [98]
Standpunt raadsman
Nergens blijkt uit dat de gestorte bedragen afkomstig zijn van enig misdrijf en dat de bedragen door [medeverdachte 1] zijn gestort. Uit de op de afschriften vermelde term “Achat BB” volgt niet dat sprake is van aankoop deviezen/vreemde valuta.
Beoordeling
De omschrijving van de voormelde stortingen, “Achat BB” [99] , ziet naar het oordeel van het hof op de afkorting van “achat devises billets banque” waarmee naar oordeel van het hof het storten van buitenlandse bankbiljetten (billets de banque) op de betreffende bankrekening wordt bedoeld.
Rondom een deel van deze stortingen zijn de volgende in- en uitreizen naar en vanuit Marokko vastgesteld:
  • Storting 24 december 2003: [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] reisden Marokko in op 22 december 2003. Op 2, 3 en 6 januari 2004 reisden zij achtereenvolgens weer uit;
  • Stortingen 16 en 19 januari 2004: Op 13 januari 2004 reisde verdachte Marokko in en weer uit. Op 14 januari 2004 reisde [medeverdachte 1] in en op 16 januari 2004 reisde hij weer uit;
  • Stortingen 17 maart 2005: Op 12 maart 2005 reisde verdachte Marokko in. Op 29 maart 2005 reisde hij uit;
  • Storting 22 maart 2005: Op 19 maart 2005 reisde [medeverdachte 2] in en op 23 maart 2005 weer uit;
  • Stortingen 28 maart 2005: verdachte reisde op 12 maart 2005 in en op 29 maart 2005 weer uit;
  • Storting 15 april 2005: op 9 april 2005 reisde verdachte Marokko weer in;
  • Storting 16 januari 2006: op 10 januari 2006 reisde [medeverdachte 1] in. [100]
Voordat de verschillende stortingen plaatsvonden, reisden [medeverdachte 1] , verdachte en de aan hen gelieerde personen [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] Marokko in. Er zijn stortingsformulieren voor een deel van de overgemaakte gelden bij [medeverdachte 1] thuis aangetroffen. Van deze rekening werd in totaal € 959.287,88 overgeschreven naar Nederland ten behoeve van [medeverdachte 1] of aan hem gelieerde rechtspersonen. Immers het bedrag van € 139.287,88 is gebruikt voor de aankoop van het pand aan de [straat 1] [huisnummer 1] - [huisnummer 2] te Roosendaal (zie deelfeit 1.1), het bedrag van € 550.000,- voor de [straat 2] [huisnummer 4] te Roosendaal (zie deelfeit 1.2) en de € 120.000,- voor de [straat 3] te Kesteren (zie deelfeit 1.3).
Het bedrag van € 150.000,- is overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte (rechtspersoon)] Op 24-10-2005 wordt € 150.000,- gestort op de rekening van [medeverdachte (rechtspersoon)] , [straat 6] te Arnhem. Het bedrag is afkomstig van verdachte. [101] Nu rekeninghouder, datum en bedrag overeenkomen, is het hof van oordeel dat het bedrag van € 150.000,- van deze bankrekening afkomstig is.
Het resterende geld werd in Marokko contant opgenomen. De rekening werd gedurende een relatief korte periode gebruikt en er vonden geen andere transacties via deze rekening plaats. De rekening kan daarom niet worden aangemerkt als een gewone (zakelijke) bankrekening. Daarom is het hof van oordeel dat verdachte deze rekening samen met anderen heeft gebruikt voor het storten van grote sommen contant geld. Vervolgens werd dit geld grotendeels teruggesluisd naar Nederland ten behoeve van investeringen in onroerend goed. Het resterende geld is contant in Marokko opgenomen. In totaal is er op rekening van verdachte eindigend op [kenmerk 11] bij de BMCE-bank € 1.030.146,0
3contant gestort. Daarom kan (tevens) bewezen worden geacht dat verdachte samen met anderen € 1.030.146,0
2op de rekening van verdachte bij de BMCE-bank heeft gestort.
Feit 1.5

grote bedragen (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [verdachte] bij de Attijariwafabank, rekeningnummer eindigend op [kenmerk 1] tot een totaalbedrag van 1.694.787
Feiten
Het saldo van de bankrekening van verdachte, eindigend op [kenmerk 1] bij de Attijariwafa Bank te Tanger, Marokko, was voorafgaand aan de eerste overboeking nihil. Op deze rekening zijn de volgende bedragen overgemaakt/gestort. Het eerste bedrag is een overboeking, de vier laatste bedragen hebben als omschrijving “achat devises billets banque”, zijnde contante stortingen in vreemde valuta. De bedragen zijn door verbalisanten omgerekend naar euro’s:
8-2-2006 (interne overboeking)
MAD
4.938.914,55
=
445.738,34
9-2-2006
MAD
532.091,00
=
48.021,35
23-2-2006
MAD
759.150,00
=
68.513,49
1-3-2006
MAD
5.422.500,00
=
489.382,06
21-3-2006
MAD
7.126.092,96
=
643.131,77
In totaal
MAD
18.778.748,51
=
1.694.787,01
Vanaf 20 juni 2006 is het saldo van de rekening MAD 2.454,69 waarna er tot 31 mei 2008 geen noemenswaardige transacties meer plaatsvinden. Er vonden geen andere transacties plaats via deze rekening dan de hierboven vermelde. [102]
Standpunt raadsman
Zie deelfeit 1.4
Beoordeling
Rondom een deel van deze stortingen zijn de volgende in- en uitreizen naar en vanuit Marokko vastgesteld:
  • Storting 8 februari 2006: op 6 februari 2006 reisde [betrokkene 4] Marokko in en op 8 februari 2006 reisde hij ’s avonds weer uit;
  • Storting 9 februari 2006: op 9 februari 2006 reisde [betrokkene 4] Marokko weer in en op 15 februari 2006 reisde hij weer uit.
  • Storting 23 februari 2006: op 18 februari 2006 reisden [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] in. Op 21 februari 2006 reisden zij weer uit.
  • Storting 1 maart 2006: op 26 februari 2006 reisde verdachte uit en een paar uur later weer in en op 8 maart 2006 reisde hij weer uit.
  • Storting 21 maart 2006: op 15 maart 2006 reisde [medeverdachte 7] Marokko in en op 28 maart 2007 weer uit. [103]
Voor de stortingen reisden aan verdachte en [medeverdachte 1] gelieerde personen, te weten [betrokkene 4] , [betrokkene 1] en [medeverdachte 7] , Marokko in. Tijdens de twee reizen die [betrokkene 4] naar Marokko maakte, maakte hij gebruik van de Mercedes 412 D met kenteken [kenteken 3] die op naam stond van [betrokkene 5] . [betrokkene 5] heeft bij de politie verklaard dat hij [medeverdachte 1] kent. [medeverdachte 1] kocht het huis aan de [straat 3] te Kesteren, waar [betrokkene 5] toen woonde. De groene Mercedes-bus [kenteken 3] stond op naam [betrokkene 5] maar was in werkelijkheid van [medeverdachte 1] . [104]
Met de omschrijving “achat devises billets banque” wordt naar oordeel van het hof het storten van buitenlandse bankbiljetten op de bankrekening bedoeld. Van deze rekening werden ronde bedragen afgeschreven, voornamelijk wegens het uitschrijven van cheques en voorts wegens “Retrait GAB”, dus opname bij een geldautomaat. De bestemming van het geld is niet bekend. Uiteindelijk resteert een verwaarloosbaar saldo en wordt de rekening niet meer gebruikt. De rekening werd gedurende een relatief korte periode gebruikt en er vonden geen andere transacties op plaats. De rekening kan daarom niet worden aangemerkt als een gewone (zakelijke) bankrekening. De herkomst van de interne overboeking is onbekend maar verder werd de rekening enkel gevoed door contante stortingen in (voor Marokko) buitenlandse valuta.
Daarom is het hof van oordeel dat verdachte deze rekening samen met anderen heeft gebruikt voor het storten van grote sommen contant geld om deze gelden vervolgens via contante opnamen te gebruiken in Marokko. Omdat de herkomst van de interne overboeking groot € 445.738,34, niet bekend is, kan niet bewezen worden geacht dat het stortingen in voor Marokko vreemde valuta betreft. Daarom kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte samen met anderen, “in totaal € 1.694.782,01 op zijn rekening bij de Attijariwafa bank heeft gestort of overgemaakt. Wel kan bewezen worden verklaard dat “
grote bedragen (…) zijn gestort (...) van in totaal € 1.249.048,67”.
Feit 2.2

grote bedragen (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [verdachte] (verdachte) bij de Credit Agricole, eindigend op [kenmerk 2] en/of [kenmerk 3] tot een (totaal)bedrag van 8.715.851,46 euro respectievelijk 1.450.000 euro
Feiten
Het saldo van de bankrekening van verdachte eindigend op [kenmerk 2] , bij de Crédit Agricole te Tetouan, Marokko was voorafgaand aan de eerste storting nihil. Op deze rekening zijn de volgende bedragen contant gestort onder vermelding van ‘Lui meme’, dus hij zelf. Verbalisanten hebben de bedragen omgerekend naar euro’s.
  • 28 juli 2006 MAD 153.346,68 = € 13.839,58
  • 1 september 2006 MAD 301.005,23 = € 27.165,80
  • 21 september 2006 MAD 6.132.022,54 = € 553.416,65
  • 20 november 2006 MAD 4.120.295,55 = € 371.857,76
  • 27 november 2006 MAD 7.734.115,10 = € 698.005,93
  • 3 januari 2007 MAD 10.739.067,75 = € 969.203,70
  • 25 januari 2007 MAD 11.354.700,00 = € 1.024.764,67
  • 12 februari 2007 MAD 4.624.272,00 = € 417.341,77
  • 23 maart 2007 MAD 514.806,00 = € 46.461,38
  • 11 april 2007 MAD 1.111.660,00 = € 100.327,61
  • 30 mei 2007 MAD 6.675.390,00 = € 602.455,71
  • 6 juli 2007 MAD 9.134.700,00 = € 824.409,09
  • 11 juli 2007 MAD 6.135.360,00 = € 553.717,86
  • 7 september 2007 MAD 5.567.600,00 = € 502.477,37
  • 7 november 2007 MAD 5.628.071,13 = € 507.934,91
  • 23 november 2007 MAD 9.048.400,00 = € 816.620,49
  • 27 december 2007 MAD 5.624.900,00 = € 507.648,71
  • 14 maart 2008 MAD 1.455.340,00 = € 131.344,82
  • 16 mei 2008
In totaal:MAD 96.685.051,98 = € 8.725.851,46
In totaal wordt van de rekening een bedrag van MAD 52.221.500,- = € 4.713.004,16 opgenomen onder vermelding van ‘Moi meme’, dus “ik zelf”. Van deze rekening worden ook bedragen naar derden overgeschreven. De rekening heeft op 31 mei 2008 nog een saldo van MAD 633.630,60. [105]
Het saldo van de bankrekening van verdachte eindigend op [kenmerk 3] , bij de Crédit Agricole te Al Hoceima, Marokko, was tot februari 2007 nihil. Op de rekening zijn de volgende bedragen in euro’s contant gestort:
  • 16 maart 2007 MAD 14.923.575,00 o.v.v. ACH/C € 1.350.000,00
  • 20 maart 2007
In totaalMAD 16.030.775,00 € 1.450.000,00
Nagenoeg het gehele saldo werd in maart 2007 weer van de rekening afgeschreven. Op 31 mei 2008 bedroeg het saldo € 29.516,88. [106]
Standpunt raadsman
Uit niets blijkt dat de gestorte bedragen afkomstig zijn van enig misdrijf en dat de bedragen door [medeverdachte 1] zijn gestort. De stortingen op de rekening zijn niet te koppelen aan de hasjboekhouding. Niet blijkt dat de bedragen contant zijn gestort.
Beoordeling
Het verweer wordt verworpen op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang met hetgeen hiervoor over de algemene verweren met betrekking tot het witwassen is overwogen.
Betreffende [kenmerk 3] :
Op 14 en 15 maart 2007 zijn verdachte, [medeverdachte 7] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] Marokko in gereisd. [107]
Betreffende [kenmerk 2] :
Nu de stortingen op de bankrekening met het rekeningnummer eindigend op [kenmerk 2] in MAD geen ronde bedragen betreffen, concludeert het hof dat het stortingen in (voor Marokko) vreemde valuta betreft.
Het hof overweegt over de rekeningen met nummers [kenmerk 2] en [kenmerk 3] als volgt:
A. Het hof ziet in de aangetroffen hasjboekhouding de volgende posten:
’500000 - * sraifi belg 5-9‘
’250000 - * sraifi oud 9-9’
‘60000 - * 12-9’ [108]
Gelet hierop en op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen over SVO 7001-8, concludeert het hof hieruit dat op 5, 9 en 12 september 2006 bedragen van € 500.000,-, € 250.000,- en € 60.000,- in mindering zijn gebracht op het kassaldo. De vertaling van de Marokkaanse aanduiding ‘Sraifi’ is ‘geldwisselaar [109] ’. In het verlengde daarvan overweegt het hof dat in hetzelfde kasboek tevens uitgaven zijn opgenomen waarachter een kennelijk bestedingsdoel is aangegeven, zoals ‘telmachine’, ‘telefoons(10)’ en ‘tanken’. Bij deze drie posten is dat, behoudens de vermelding van ‘*’ en/of ‘sraifi’ niet het geval. Dat maakt dat naar het oordeel van het hof geen sprake is van het inboeken van uitgaven maar van kasopnamen. Vervolgens is in het overzicht van de Marokkaanse douane te zien dat op 18 september 2006 [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] Marokko inreisden, waarna op 21 september 2006 € 553.416,65 op de Marokkaanse rekening, eindigend op [kenmerk 2] , wordt gestort. Hieruit concludeert het hof dat de kasopnamen grotendeels contant zijn gestort op de betreffende Marokkaanse bankrekening.
Het hof ziet in de aangetroffen aantekening de volgende post:
‘1.000.000 -* 31-10 sraifi, België’ [110]
Hieruit concludeert het hof dat op 31 oktober 2006 een bedrag van
€ 1.000.000,- in mindering is gebracht op het kassaldo. Op 14, 15 en 18 november 2006 reisden achtereenvolgens [medeverdachte 1] (voor een paar uur), [medeverdachte 7] en verdachte Marokko in. Verdachte reisde op 23 november 2006 weer uit en op 25 november 2006 weer in. Op 20 november 2006 werd € 371.857,76 op de rekening eindigend op [kenmerk 2] , gestort en op 27 november 2006 een bedrag van € 698.005,93. Hieruit concludeert het hof dat de kasopname op de Marokkaanse bankrekening is gestort.
Het hof ziet in de aangetroffen aantekeningen de volgende posten:
‘1.050.000 – 24-12 *’
‘500.000 – 28-12’ [111]
Gelet hierop concludeert het hof dat op 24 en 28 december 2006 bedragen van
€ 1.050.000,- en € 500.000,- in mindering zijn gebracht op het kassaldo. Op 26 december 2006 reisde [medeverdachte 4] Marokko in. Op 29 december 2006 reisden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in en op 30 december 2006 reisde [medeverdachte 3] in en op 31 december weer uit. Op 3 januari 2007 werd een bedrag van € 969.203,70 op de rekening, eindigend op [kenmerk 2] , gestort.
Het hof ziet in de aangetroffen aantekeningen de volgende post:
‘410000 – 7-2 [woord 1] / *’ [112]
Onder punt 3.2.1. heeft het hof overwogen dat ‘ [woord 1] ’ of ‘ [woord 1] ’ een bijnaam is van [medeverdachte 3] . Gelet hierop concludeert het hof dat op 7 februari 2007 een bedrag van € 410.000,- in mindering is gebracht op het kassaldo en bij [medeverdachte 3] terecht is gekomen. Vervolgens is te zien dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op 8 februari 2007 Marokko inreisden en op 12 februari 2007 weer uitreisden. Op 12 februari 2007 is € 417.341,77 op de rekening, eindigend op [kenmerk 2] gestort. Hieruit concludeert het hof dat de kasopname op de Marokkaanse bankrekening is gestort.
Het hof ziet in de aangetroffen aantekeningen de volgende post:
‘3-7 * sraifi 1000000’ [113]
Gelet hierop en op hetgeen het hof voorafgaand aan feit 1 heeft overwogen over SVO 7001-2, constateert het hof dat op 3 juli 2007 een bedrag van € 1.000.000, in mindering is gebracht op het kassaldo. Op 4 juli 2007 reisde [medeverdachte 1] Marokko in en op 9 juli 2007 weer uit. Op 6 juli 2007 is € 824.409,09 op de rekening, eindigend op [kenmerk 2] , gestort.
Het hof ziet in de aangetroffen aantekening de volgende posten:
’14-10 * Sraifi, abslam 1000000-‘
‘20-10 * sraifi, mustafa 1000000’
’26-10 * sraifi 250000’ [114]
Gelet hierop concludeert het hof dat op 14, 20 en 26 oktober 2007 twee keer € 1.000.000,- en € 250.000,- in mindering is gebracht op het kassaldo. Op 22 oktober 2007 reisde verdachte Marokko uit en op 5 november 2007 reisde hij Marokko weer in. Op 31 oktober 2007 reide [betrokkene 4] Marokko in. [115] Vervolgens vonden op 7 november 2007 de contante stortingen plaats op de rekeningen eindigend op [kenmerk 2] (€ 507.934,91) en [kenmerk 5] (€ 95.408,43). Het hof neemt tevens in aanmerking dat in de periode van 25 oktober 2006 tot en met 3 november 2006 IMEI-nummers die bij het Marokkaanse telefoonnummer [telefoonnummer] horen, door zendmasten in Nederland werden geregistreerd, onder meer door zendmasten die gelegen zijn in Arnhem-Zuid, in de buurt van de woning van [medeverdachte 1] aan de [straat 6] . Verbalisanten stelden vast dat deze nummers langdurig en frequent werd geregistreerd in Arnhem-Zuid. [116] Het telefoonnummer is volgens het hof in gebruik bij verdachte, omdat het telefoonnummer in Marokko op diens naam stond geregistreerd [117] en omdat telefoons van [medeverdachte 1] en mensen om hem heen dit nummer onder vermelding van [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] in hun telefoonboek hebben opgeslagen. [118] Hieruit leidt het hof af dat verdachte in de genoemde periode in Nederland is geweest.
Vervolgens concludeert het hof dat de opgenomen contante bedragen op de Marokkaanse bankrekeningen zijn gestort. Zie ook feit 4.28.
Het hof ziet in de aangetroffen aantekeningen de volgende posten:
’14-11 * Sraifi (com) 450000 (Rb. of 430000)’
’16-11 * (sraif) com 139500’
’19-11 * → [voornaam 2] 25000’ [119]
Op 19 november 2007 reisden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] Marokko in en op 22 november 2007 reisden zij weer uit. Op 23 november 2007 vond een storting van € 816.620,49 plaats en op 27 december 2007 een storting van € 507.648,71, beide op de rekening eindigend op [kenmerk 2] . Hieruit concludeert het hof dat de kasbedragen op de Marokkaanse bankrekening zijn gestort.
De rekeningen werden gedurende een relatief korte periode gebruikt, waarbij het grootste deel van de stortingen binnen korte tijd weer van de rekening werd afgehaald. De rekeningen kunnen dus niet worden aangemerkt als gewone (zakelijke) bankrekeningen. Wel zijn de stortingen in mindering gebracht op het kassaldo van de hasjboekhouding van [medeverdachte 1] en naar het oordeel van het hof naar Marokko gebracht door verdachte, [medeverdachte 1] en aan hen gelieerde personen. Daarom is het hof van oordeel dat verdachte samen met anderen grote bedragen voorhanden heeft gehad (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) die op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van verdachte bij de Crédit Agricole, eindigend op [kenmerk 2] en/of [kenmerk 3] tot een (totaal) bedrag van € 8.725.851,46 respectievelijk € 1.450.000. Vervolgens werden de gelden in Marokko contant opgenomen of naar derden overgemaakt.
Feit 2.3

geldbedragen tot een bedrag van 396.812,36 euro, (in vreemde valuta, anders dan Marokkaans Dirhams) welke op enig moment is gestort op de rekening van [verdachte] (verdachte) bij de Credit Immobilier et Hotelier, eindigend op [kenmerk 4]
Feiten
Op de bankrekening van verdachte bij de Crédit Immobilier et Hôtelier te Al Hoceima, Marokko, eindigend op [kenmerk 4] , is op 10 augustus 2007 een bedrag van MAD 4.396.800,- = € 396.812,36 gestort onder vermelding van ‘Achat Billets Etrangers’, dus aankoop buitenlandse bankbiljetten. Het saldo op deze rekening was voor deze storting nihil. Op 16 augustus 2007 wordt MAD 3.937.891,71 = € 355.395,77 overgemaakt onder vermelding van ‘Transert Devise, tranfer’ / overboeking naar het buitenland. Op 28 en 29 januari 2008 werd in totaal MAD 100.000 opgenomen. In mei 2008 werd MAD 350.022,- opgenomen waarna het saldo op de rekening verwaarloosbaar is. [120]
Standpunt raadsman
Uit niets blijkt dat de gestorte bedragen afkomstig zijn van enig misdrijf en dat de bedragen door [medeverdachte 1] zijn gestort. De stortingen op de rekening zijn niet te koppelen aan de hasjboekhouding. Evenmin blijkt dat de bedragen contant zijn gestort.
Beoordeling
Het verweer wordt verworpen op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang met hetgeen hiervoor over de algemene verweren met betrekking tot het witwassen is overwogen.
Op 9 augustus 2007 reisden [medeverdachte 1] en verdachte samen Marokko in. [121] Nu de rekening voor het eerst voor het storten van dit bedrag is gebruikt, het bedrag binnen enkele dagen grotendeels naar het buitenland werd overgemaakt waarna de rekening een slapend bestaan leidde tot het resterende saldo bijna geheel werd opgenomen, is het hof van oordeel dat geen sprake is van een gewone (zakelijke) bankrekening. Gezien het gezamenlijk Marokko inreizen door verdachte en [medeverdachte 1] op de dag voor de storting, acht het hof bewezen dat zij samen een bedrag van € 396.812,36 (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse dirhams) op de rekening van verdachte bij de Crédit Immobilier et Hôtelier, eindigend op [kenmerk 4] , hebben gestort en/of voorhanden hebben gehad.
Feit 2.4

grote geldbedragen welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op rekening van [verdachte] (verdachte) bij de Credit Immobilier et Hotelier, eindigend op [kenmerk 5] tot een totaalbedrag van 998.245,53 euro
Feiten
Op de bankrekening van verdachte, eindigend op [kenmerk 5] , geopend in oktober 2007 bij de Crédit Immobilier et Hôtelier te Al Hoceima, Marokko, zijn de volgende bedragen in MAD bijgeschreven, met de omschrijving ‘versements du’ (storting), ‘virement interne emis’ (interne overboeking), of ‘regt remise encaiss’ (verzilvering cheque). Verbalisanten hebben de bedragen omgerekend in euro’s:
  • 2 oktober 2007, overschrijving MAD 500.000,00 = € 45.125,13
  • 7 november 2007, storting MAD 10.143.000,00 = € 915.408,43
  • 27 november 2007, MAD 300.000,00 = € 27.075,08
  • 12 dec 2007, verzilvering cheque MAD 67.860,00 = € 6.124,38
  • 5 juni 2008, storting
In totaalMAD 11.060.860,00 = € 998.245,53
Vervolgens werden bedragen van de rekening afgeschreven met de omschrijving interne overboeking en cheque. Op 31 januari 2008 bedroeg het saldo MAD 1.455792,50 en op 31 juli 2008 MAD 7.582,25. [122]
Standpunt raadsman
Uit niets blijkt dat de gestorte bedragen van misdrijf afkomstig zijn en dat de bedragen door [medeverdachte 1] zijn gestort. De stortingen op de rekening zijn niet te koppelen aan de hasjboekhouding. Niet blijkt dat de bedragen contant zijn gestort.
Beoordeling
Het verweer wordt verworpen, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien met hetgeen hiervoor in het algemeen over de verweren met betrekking tot het witwassen is overwogen.
Vooral de storting van € 915.408,43 op 7 november 2007 valt op vanwege de hoogte van het bedrag. Deze storting betreft naar het oordeel van het hof een deel van de gelden die op 14, 20 en 26 oktober 2007, te weten bedragen van € 1.000.000,-, € 1.000.000,- en € 250.000,-, in mindering zijn gebracht op/onttrokken zijn aan het kassaldo (zie hieromtrent de overwegingen onder deelfeit 2.2 onder F). De andere stortingen zijn aanzienlijk lager. De rekening werd kort voor de eerste overschrijving geopend en gedurende een relatief korte periode gebruikt, waarbij het grootste deel van de stortingen binnen korte tijd weer van de rekening werd afgehaald. De rekening kan dus niet worden aangemerkt als een gewone (zakelijke) bankrekening. Het hof is van oordeel dat bewezen kan worden geacht dat verdachte samen met anderen grote bedragen heeft gestort en/of overgemaakt en/of voorhanden gehad op zijn rekening bij de Crédit Immobilier et Hôtelier eindigend op [kenmerk 5] , en wel tot een totaalbedrag van € 998.245,53.
Feit 2.5

geldbedragen welke op enig moment zijn overgemaakt en/of gestort op rekening van [dochter verdachte] bij de Credit Immobilier et Hotelier, eindigend op [kenmerk 6] en/of [kenmerk 7]
Feiten
Op de bankrekeningen van [dochter verdachte] , verdachtes dochter, eindigend op [kenmerk 6] en [kenmerk 7] , bij de Crédit Immobilier et Hôtelier te Al Hoceima, Marokko zijn omgerekend in euro’s de volgende bedragen gestort of overgemaakt: [123]
Op rekening [kenmerk 6]
10 augustus 2007
MAD
2.198.400,00
=
198.406,18
28 januari 2008
MAD
60.000,00
=
5.415,02
29 januari 2008
MAD
40.000,00
=
3.610,01
In totaal
MAD
2.298.400,00
=
207.431,21
Op rekening [kenmerk 7]
30 april 2007
MAD
10.000,00
=
902,50
4 juni 2007
MAD
50.000,00
=
4.512,51
25 juni 2007
MAD
20.000,00
=
1.805,01
28 juni 2007
MAD
10.000,00
=
902,50
26 juli 2007
MAD
200.000,00
=
18.050,05
2 augustus 2007
MAD
100.000,00
=
9.025,03
15 augustus 2007
MAD
240.000,00
=
21.660,06
11 september 2007
MAD
50.000,00
=
4.512,51
14 september 2007
MAD
100.000,00
=
9.025,03
19 september 2007
MAD
1.000.000,00
=
90.250,26
28 september 2007
MAD
35.861,61
=
3.236,52
17 oktober 2007
MAD
1.100.000,00
=
99.275,29
19 oktober 2007
MAD
200.000,00
=
18.050,05
25 augustus 2008
MAD
2.000,00
=
180,50
28 augustus 2008
MAD
3.500,00
=
315,88
In totaal
MAD
3.121.361,61
=
281.703,71
Beoordeling
Met de advocaat-generaal acht het hof ten aanzien van de rekeningen van [dochter verdachte] alleen voor wat betreft de storting op 10 augustus 2007 van € 198.406,18 op de rekening eindigend op [kenmerk 6] van de Crédit Immobilier et Hôtelier in Marokko wettig en overtuigend bewezen dat dit geld een criminele herkomst had. [medeverdachte 1] en verdachte reisden op 9 augustus 2007 samen Marokko in. [124] Van deze bankrekening van [dochter verdachte] is € 100.000,00 naar notariskantoor Dirkzwager overboekt. Dit heeft [dochter verdachte] gedaan in opdracht van haar vader, verdachte, aldus het tapgesprek op 31 januari 2008. [125] Dit geld is dus afkomstig van verdachte. Hierover heeft hij verklaard dat het ging om een lening aan [medeverdachte 1] voor de aankoop van het pand aan de [straat 10] te Druten. Verdachte en zijn echtgenote hebben daarnaast beiden verklaard dat hun dochter [dochter verdachte] geen eigen inkomsten had. Verdachte heeft verklaard dat hij degene was die de bankrekening van [dochter verdachte] voedde. [126] Het geld was dus niet afkomstig van [dochter verdachte] zelf. Gelet hierop is het hof van oordeel dat bewezen kan worden geacht dat verdachte samen met anderen een bedrag van € 198.406,18 heeft gestort op de rekening van zijn dochter [dochter verdachte] bij de Crédit Immobilier et Hôtelier, eindigend op [kenmerk 6] .
Van de overige stortingen op haar bankrekeningen wordt verdachte vrijgesproken. Het dossier bevat geen bewijs dat deze relatief kleine stortingen afkomstig zijn van enig misdrijf.
In het bijzonder ten aanzien van de stortingen van geldbedragen in Marokko
Verdachte wordt onder de feiten 1.4, 1.5 en 2.2 t/m 2.5, kort weergegeven, verweten dat hij samen met anderen geld heeft witgewassen door contante bedragen te storten op bankrekeningen in Marokko. Hierna zal het hof overwegen dat er een verband bestaat tussen de contante stortingen zoals ten laste gelegd onder 1.4 en 2.5, en de aankopen van onroerend goed onder 1.1 t/m 1.3 en ander onroerend goed in Nederland. Voorts heeft het hof een verband gelegd tussen de in de hasjboekhouding afgeboekte onttrekkingen van grote sommen geld, de reizen van geldkoeriers en de storting daarvan op de rekening eindigend op [kenmerk 5] , bij de Crédit Immobilier et Hôtelier te Marokko ten name van verdachte (feit 2.4).
Ten aanzien van de stortingen ten laste gelegd onder 1.5, is geen rechtstreeks verband te leggen met andere ten laste gelegde feiten. Hierover overweegt het hof als volgt.
Uit het dossier volgt dat de stortingen zijn te relateren aan reisbewegingen van verdachte, [medeverdachte 1] en aan hen gelieerde personen, te weten familieleden of personen die betrokken zijn bij de aan medeverdachte [medeverdachte 1] tenlastegelegde feiten.
De vaststelling dat [medeverdachte 1] samen met anderen grote bedragen vanuit Nederland naar Marokko en Spanje vervoerde, berust niet alleen op de stortingen op de verschillende bankrekeningen van onder meer verdachte, maar ook op de volgende bewijsmiddelen.
Tijdens een autorit van Rhenen naar Malaga in Spanje werd medeverdachte [medeverdachte 8] op 4 september 2006 ter hoogte van Biriatou te Frankrijk staande gehouden door de Franse autoriteiten. In de door hem bestuurde auto, achter de bestuurdersstoel, lag een plastic tas met daarin een bedrag van € 200.000,-, in coupures van € 50,-. [127]
[medeverdachte 8] heeft wisselend en aantoonbaar onjuist verklaard over de herkomst van het geld:
- voorafgaand aan het aantreffen van het geld heeft hij gezegd dat hij geen geld bij zich had; [128]
- het geld zou afkomstig zijn van de verkoop van een appartement in Las Chapas, Spanje, voor € 180.000,- terwijl de verkoopakte aantoont dat dat appartement op 8 maart 2005 is verkocht voor € 140.000,- waarbij de kopende partij nog ruim € 40.000,- heeft ingehouden; [129]
- later heeft [medeverdachte 8] verklaard dat hij aan de verkoop van het appartement in Spanje € 95.000,- heeft overgehouden; [130]
- de auto waarin [medeverdachte 8] het geld vervoerde, was van [autobedrijf 2] , zijnde het autobedrijf van [medeverdachte 1] , en was door [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 8] ter beschikking gesteld; [131]
- nadat [medeverdachte 8] in vrijheid was gesteld, heeft hij een telefoongesprek met [medeverdachte 1] gevoerd waarin hij [medeverdachte 1] mededeelde dat hij er niet doorheen was gekomen met de auto en dat er geld in beslag is genomen. [132]
[betrokkene 6] heeft over zijn rol bij het drugstransport met de boot Old Salt verklaard dat hij op 25 juni 2007 is opgehaald door ‘ [medeverdachte 9] ’ en dat zij samen naar Spanje zijn gevlogen. [133] Tijdens de vliegreis hoorde hij van [medeverdachte 9] dat hij er € 25.000,- voor zou krijgen. [134] Op Schiphol had [medeverdachte 9] aan [betrokkene 6] gevraagd of
hij tijdens de reis een stapel geld in zijn tas bij zich kon houden. Hij dacht dat het zo’n € 20.000,- in briefjes van 50 euro betrof. [135] Eenmaal in Vigo werden ze met een auto met een Nederlands kenteken naar de haven gebracht waar de Old Salt lag. [136] [medeverdachte 9] had de bestuurder van de auto een stapeltje van ongeveer drie á vier centimeter geld gegeven, bestaande uit allemaal briefjes van vijftig. De Old Salt moest gereed gemaakt worden om hasj in te voeren en er moest onderhoud worden gepleegd. [137]
[medeverdachte 10] gaf hiervoor de opdracht en hij betaalde de kosten voor deze reparaties contant. [138] De Old Salt is medio februari 2007 gekocht door [medeverdachte 10] voor € 190.000,- contant.
Uit het hetgeen hiervoor over de hasjboekhouding is overwogen, volgt dat het vaartuig is aangeschaft met geld afkomstig uit de hasjhandel van [medeverdachte 1] en anderen.
Op grond van hetgeen in dit arrest voorafgaand aan de witwasfeiten is overwogen over het criminele vermogen van verdachte en [medeverdachte 1] en de bewijsmiddelen van de verschillende deelfeiten, stelt het hof vast dat voor alle ten laste gelegde stortingen van grote bedragen geldt dat:
  • de gelden worden gestort op rekeningen van verdachte en zijn dochter [dochter verdachte] . Voorts volgt uit het dossier dat grote bedragen zijn gestort op de rekeningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , zijnde [medeverdachte 1] ’s vrouw;
  • de contante stortingen tenlastegelegd onder 1.4 direct te relateren zijn aan de aankoop van onroerend goed genoemd onder 1.1 tot en met 1.3 op de tenlastelegging. Hiervoor is een verband aangetoond tussen de onder 2.2 en 2.4 tenlastegelegde stortingen op de bankrekeningen en de hasjboekhouding. Het geld van de onder 2.5 tenlastegelegde storting op de rekening van [dochter verdachte] staat in direct verband met de aankoop van het pand aan [straat 10] door [medeverdachte 1] . Zij zou een onderhandse lening aan [medeverdachte 1] hebben verstrekt.
  • het inreizen in Marokko voorafgaat aan alle stortingen door verdachte, [medeverdachte 1] en/of en aan hen gelieerde personen, te weten familieleden van verdachte of medeverdachten van [medeverdachte 1] ;
  • de voor de stortingen gebruikte bankrekeningen niet kunnen worden beschouwd als normale (zakelijke) bankrekeningen. Ze worden kort voor de eerste storting geopend of het saldo was daarvoor nihil. Ze worden gedurende een relatief korte tijd gebruikt om geld op te storten en er vervolgens weer vanaf te halen. Er vinden via deze rekeningen geen transacties plaats die te herkennen zijn als normale (zakelijke) transacties, zoals bijvoorbeeld het ontvangen of betalen van salarissen, betalen of ontvangen van huur en/of hypotheek of het betalen of ontvangen van facturen. Voorts is het doel van de onttrekkingen aan de rekeningen niet te achterhalen omdat het gaat om contante opnamen of betalingen per cheque;
  • tussen 8 februari 2006 en 21 maart 2006 de gelden zijn gestort op de rekening van verdachte eindigend op [kenmerk 1] bij de Attijariwafa Bank te Tanger, Marokko, feit 1.5. Deze stortingen sluiten aan op de stortingen tenlastegelegd onder het feit 1.4 (tussen 2412-2003 en 17-1-2006);
  • de stortingen in geen enkele verhouding staan tot het legale inkomen van verdachte, [medeverdachte 1] en [dochter verdachte] en een afdoende verklaring voor de herkomst van de gelden niet is gegeven;
  • uit de inbeslagname van € 200.000,- en de verklaringen van [medeverdachte 8] en [betrokkene 6] volgt dat grote geldbedragen vanuit Nederland contant naar het buitenland werden vervoerd.
Gelet op het voorgaande en op hetgeen in het algemene deel is overwogen over het criminele vermogen van [medeverdachte 1] is het hof van oordeel dat het bij feit 1.5 om dezelfde werkwijze gaat als bij de overige stortingen van bedragen waarbij telkens met hasjhandel verdiende gelden contant worden gestort en vervolgens (deels) voor andere doeleinden worden gebruikt.
Daarom kan, naast de feiten 1.4 en 2.2 tot en met 2.5 ook ten aanzien van feit 1.5 steeds bewezen worden verklaard dat verdachte, [medeverdachte 1] en anderen uit misdrijf afkomstig geld contant op bankrekeningen in Marokko hebben gestort, vervolgens hebben opgenomen of overgemaakt naar andere rekeningen en (gedeeltelijk) hebben omgezet in (onroerende) goederen. Verdachte heeft daarbij samen met anderen in totaal € 14.048.510,22 witgewassen. Naast de rekeninghouders en de eigenaren ziet het hof de geldkoeriers als medeplegers.
Nederlands onroerend goed, deelfeiten 1.1, 1.2, 1.3
Feit 1.1

panden/onroerend goed gelegen aan de [straat 1] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] Roosendaal
Feiten
Op 30 januari 2004 verwierf [medeverdachte 1] het eigendom van het pand aan de [straat 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] te Roosendaal. Hij kocht het pand voor € 130.000,- . [142] Door verdachte is op 19 januari 2004 vanaf zijn bankrekening bij de BMCE-bank € 139.287,88 overgemaakt op de derdengelden-rekening van [notariskantoor 1] te Roosendaal. [143] Aan deze betaling lag een leenovereenkomst tussen verdachte en [medeverdachte 1] van 16 januari 2004 ten grondslag. [144]
Op 14 februari 2005 verwierf [medeverdachte 1] het eigendom van het pand aan de [straat 1] [huisnummer 3] te Roosendaal voor € 89.500,- exclusief kosten koper (verder: k.k.), € 99.362,85 inclusief k.k. Hij heeft € 5.000,- van de aankoopprijs en kosten contant betaald en € 94.362,85 overgemaakt vanaf zijn bankrekening, eindigend op [kenmerk 12] , bij de Rabobank. [145] Op deze bankrekening waren in de weken voorafgaand aan de overboeking de volgende gelden ontvangen:
  • 27-1-2005 € 20.000,00 als ‘lening van [betrokkene 4] ;
  • 9-2-2005 € 9.000,00 als ‘lening van [medeverdachte 11] ’;
  • 10-2- 2005 € 9.000,00 als ‘lening van [autobedrijf 3] ’;
  • 14-2-2005 €
Totaal leningen € 44.500,00
  • 14-2-2005 € 17.928,60 als ‘storting [medeverdachte (rechtspersoon)] ’;
  • 14-2-2005 €
Totaal stortingen € 35.857,20
Beoordeling
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet is bewezen dat de lening van [betrokkene 4] aan [medeverdachte 1] van € 20.000,-, fictief was.
Verdachte en [medeverdachte 1] hebben tezamen en in vereniging de panden [straat 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] te Roosendaal verworven en voorhanden gehad. Onder feit 1.4 acht het hof bewezen dat verdachte samen met anderen de rekening bij de BMCE-bank heeft gebruikt voor het storten van grote sommen contant geld afkomstig uit de hasjhandel en het vervolgens grotendeels terugsluizen hiervan naar Nederland ten behoeve van investeringen in, onder meer, onroerend goed. Hieruit volgt dat de leenovereenkomst tussen verdachte en [medeverdachte 1] ten doel had de werkelijke herkomst van dit geld te verhullen.
[medeverdachte 1] is degene die het eigendom van de [straat 1] [huisnummer 3] verwierf en van zijn bankrekening is de aankoopprijs betaald. [medeverdachte 11] heeft € 15.500,- gestort op de rekening van [medeverdachte 1] . In de dagen daarvoor is € 16.100,- contant op haar rekening gestort. [147] [autobedrijf 3] heeft € 9.000,- gestort op de rekening van [medeverdachte 1] . In de dagen daarvoor is € 9.500,- contant op haar rekening gestort. [148]
[medeverdachte 11] heeft omtrent de contante stortingen op haar bankrekening verklaard dat zij de transacties voor haar ex-man heeft verricht, dat deze betrekking hadden op de autohandel en dat de overboeking naar de rekening eindigend op [kenmerk 12] een terugbetaling van een lening aan [medeverdachte 1] betrof. Haar ex-man, [betrokkene 7] , exploiteerde [autobedrijf 3] . [149]
[medeverdachte 1] schrijft op 10 april 2006 aan de Belastingdienst dat hij de leningen aan [medeverdachte 11] en [autobedrijf 3] heeft terugbetaald. [150]
Nu er meer contant geld wordt gestort dan dat er wordt overgemaakt en [medeverdachte 11] verklaarde dat zij voor haar ex-man een lening aan [medeverdachte 1] moest terugbetalen terwijl [medeverdachte 1] aan de Belastingdienst (nu juist) schrijft dat hij de leningen
van[autobedrijf 3] en [medeverdachte 11] (bijna) terug heeft betaald, acht de rechtbank de verklaring die [medeverdachte 1] aan de Belastingdienst heeft gegeven niet aannemelijk. Derhalve is het hof van oordeel dat de leningen van [medeverdachte 11] en [autobedrijf 3] aan [medeverdachte 1] fictieve leningen zijn.
Ten aanzien van de stortingen door [medeverdachte (rechtspersoon)] en [autobedrijf 2] merkt het hof op dat [medeverdachte 1] stelt dat hij op 03-01-2005, 01-03-2005 en 08-03-2005 in totaal € 750.000,- van verdachte heeft geleend, dat hij € 600.000,- uitleent aan [medeverdachte (rechtspersoon)] en dat deze holding vervolgens weer € 425.000,- leent aan [autobedrijf 2] . [151] Gelet op hetgeen hiervoor in het algemeen over het criminele vermogen van verdachte en [medeverdachte 1] is overwogen, acht het hof bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en anderen de panden [straat 1] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en 89 te Roosendaal heeft aangekocht en het aankoopbedrag van € 218.650,73, (gedeeltelijk) heeft gefinancierd met geld dat afkomstig is van misdrijf. Daarom is sprake van het medeplegen van witwassen.
Feit 1.2

panden/onroerend goed gelegen aan de [straat 2] [huisnummer 4] en [huisnummer 5] te Roosendaal
Feiten
Op 10 februari 2004 verwierven [medeverdachte 1] , zijn neef [betrokkene 3] en anderen het eigendom van het pand aan de [straat 2] [huisnummer 4] en [huisnummer 5] te Roosendaal. [152] Het deel van [medeverdachte 1] bedroeg 12/100, wat neerkomt op betaling van € 125.400,-, een bedrag dat hij heeft gefinancierd met een lening. [153] Daarnaast heeft [medeverdachte 1] aan één van de andere kopers, [betrokkene 3] , € 400.000,- geleend om diens deel in de aankoopprijs te kunnen voldoen. [154] Verdachte heeft op 21 januari 2004 de BMCE-bank opdracht gegeven € 550.000,- over te maken naar de derdengelden-rekening van de notaris als betaling van het aandeel van [medeverdachte 1] van € 125.400,- en van een gedeelte van het aandeel van [betrokkene 3] . [155] Aan dit geldbedrag lagen de leenovereenkomsten tussen verdachte en [medeverdachte 1] van 24 december 2003 en 16 januari 2004 van respectievelijk € 450.000,- en € 240.000,-, ten grondslag. [156]
Standpunt raadsman
[betrokkene 3] was voldoende vermogend om de lening van [medeverdachte 1] aan hem te rechtvaardigen. Nu hij niet is gehoord, is het onderzoek onvolledig geweest.
Beoordeling
[medeverdachte 1] heeft voor de aankoop van het onroerend goed aan de [straat 2] [huisnummer 4] en [huisnummer 5] te Roosendaal naast zijn eigen aandeel van € 125.400,-, ook € 400.000,- van het aandeel van [betrokkene 3] gefinancierd. Verdachte heeft hiertoe € 550.000,- van zijn Marokkaanse bankrekening overgemaakt. Gelet op de herkomst van dit geld, zoals onder feit 1.4 bewezen is verklaard, is het hof van oordeel dat verdachte samen met anderen de rekening bij de BMCE-bank heeft gebruikt voor het storten van grote sommen contant geld en het vervolgens grotendeels terugsluizen van dat geld naar Nederland voor investeringen in onroerend goed. De leenovereenkomst tussen verdachte en [medeverdachte 1] had ten doel de werkelijke herkomst van dit geld te verhullen. Daarom acht het hof bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan witwassen, door de panden gelegen aan de [straat 2] [huisnummer 4] en [huisnummer 5] Roosendaal voor een bedrag van € 525.400,- aan te kopen met door misdrijf verkregen geld.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat, ondanks dat [betrokkene 3] niet is gehoord het onderzoek volledig is geweest. De beantwoording van de vraag of [betrokkene 3] kredietwaardig genoeg was om de lening van [medeverdachte 1] aan hem te rechtvaardigen, is niet van belang voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing. De kredietwaardigheid van [betrokkene 3] zegt immers niets over de vraag of het door [medeverdachte 1] aan [betrokkene 3] geleende geld van misdrijf afkomstig was.
Feit 1.3

pand(en)/onroerend goed gelegen aan de [straat 3] Kesteren
Feiten
Op 22 juni 2006 verwierven [medeverdachte 1] en zijn zuster, [naam 1] , de eigendom van het pand aan de [straat 3] te Kesteren. [157] Het pand kostte € 190.000,- exclusief k.k., hetgeen neerkwam op € 203.408,18 inclusief k.k. Na betaling van € 80.000,- via de SNS-bank moest [medeverdachte 1] nog een bedrag van € 123.408,18 betalen. Op 14 juni 2005 heeft [medeverdachte 1] € 120.000,- van verdachte geleend, welk bedrag verdachte vanaf zijn Marokkaanse bankrekening heeft overgemaakt naar de derdengeldenrekening van de notaris. [158] Op 11 juli 2005 sloot [medeverdachte 1] een hypothecaire lening van € 140.000,- bij de SNS-bank af. [159] Op 20 juni 2005 heeft [medeverdachte 1] contant € 3.408,18 betaald. [160] De notaris stortte het teveel betaalde bedrag van € 137.911,11 terug op de privérekening van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] nam het bedrag vervolgens in twee termijnen contant op. [161]
Standpunt raadsman
Uit het dossier blijkt dat [naam 1] en [medeverdachte 1] de woning hebben gekocht waarbij een door [naam 1] aan [medeverdachte 1] verstrekte lening is verrekend. De woning is verder gefinancierd door middel van een lening van verdachte en een door de SNS-bank verstrekte hypotheek.
Beoordeling
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat [medeverdachte 1] samen met een ander onroerend goed gelegen aan de [straat 3] Kesteren heeft aangekocht. Onder feit 1.4 is bewezenverklaard dat het bedrag van € 120.000,- uit misdrijf afkomstig is. Net zoals in het geval van de aankoop van de panden aan de [straat 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] en de [straat 2] [huisnummer 4] en [huisnummer 5] te Roosendaal, is het hof van oordeel dat [medeverdachte 1] het pand aan de [straat 3] te Kesteren samen met anderen heeft aangekocht en de aankoop (gedeeltelijk) heeft gefinancierd met geld dat afkomstig was uit misdrijf. De leenovereenkomst tussen [medeverdachte 1] en verdachte had ten doel de werkelijke herkomst van dit geld te verhullen. Nu tenminste een substantieel deel van het aankoopbedrag van misdrijf afkomstig is, is sprake van het medeplegen van witwassen van een bedrag van € 203.408,18.
In het bijzonder ten aanzien van het onroerend goed in Nederland, de feiten 1.1, 1.2 en 1.3
Onder de feiten 1.1, 1.2 en 1.3 wordt verdachte verweten dat hij samen met anderen in Nederland onroerend goed heeft aangeschaft en deze investeringen (gedeeltelijk) heeft gefinancierd met crimineel geld. In totaal is door de aanschaf van onroerend goed in Nederland door verdachte samen met anderen € 947.458,91 witgewassen.
Spaans onroerend goed, deelfeit 2.1
Feit 2.1

onroerend goed gelegen aan de [straat 4] te Benalmadena
Feiten
Op 31 augustus 2007 kocht verdachte het onroerend goed gelegen aan de [straat 4] te Benalmadena (Spanje) van verkoper [betrokkene 8] voor een bedrag van € 400.000,-. De koopsom werd betaald via twee bankoverschrijvingen. [162]
Standpunt verdediging
Verdachte heeft verklaard dat het onroerend goed van hem is en dat hij het ook heeft betaald, wat wordt bevestigd door bankgegevens. Dat uit tapgesprekken wordt afgeleid dat het huis van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zou zijn, kan niet leiden tot een bewezenverklaring van het witwassen van het onroerend goed, omdat het zou zijn aangekocht met het geld van [medeverdachte 1] .
Beoordeling
Het hof is van oordeel dat verdachte weliswaar de eigendom van het onroerend goed heeft verworven, maar dat het onroerend goed feitelijk van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] was en dat sprake is van een verhullende constructie. Het hof komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
Op 28 februari 2008 voerden [medeverdachte 1] en zijn vrouw [medeverdachte 2] een telefoongesprek met elkaar. [medeverdachte 2] zegt in dat telefoongesprek dat ze weer naar Benalmadena gaat. Daarop zegt [medeverdachte 1] dat het haar huis is en dat ze kan gaan wanneer ze wil. Ook vraagt hij aan haar of ze dan het zwembad wil bijvullen. [163]
Op 31 maart 2008 voerden [medeverdachte 1] en verdachte een telefoongesprek met elkaar. [medeverdachte 1] vraagt verdachte of hij hem een kopie van de akte wil sturen. [medeverdachte 1] wil ook een huurcontract met de moeder van [medeverdachte 2] opmaken zodat [voornaam 3] op school kan blijven. In datzelfde telefoongesprek vraagt verdachte aan [medeverdachte 1] of er ‘daar’ nu iemand is. [164]
Van dit huurcontract, gesloten tussen verdachte en [betrokkene 9] , zijn twee versies aangetroffen, één in de woning aan de [straat 7] te Malaga en één in de woning van [medeverdachte 1] aan de [straat 6] te Arnhem. De ondertekening door [betrokkene 9] op de twee versies verschillen van elkaar. Bij de versie die is aangetroffen in Arnhem, was een uittreksel van het bevolkingsregister gevoegd waaruit blijkt dat [medeverdachte 2] sinds 2002 ingeschreven staat op het adres aan de [straat 4] te Benalmadena. [165]
[medeverdachte 2] heeft omtrent dit onroerend goed verklaard dat zij en haar familie geen huis in Benalmadena bezitten. [166]
Op grond van deze telefoongesprekken en het uittreksel uit het bevolkingsregister is het hof van oordeel dat het onroerend goed feitelijk ter beschikking stond van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Dat sprake is van een verhullende constructie acht het hof bewezen omdat het onroerend goed in eigendom aan verdachte toebehoorde en ook door het bestaan van twee huurcontracten, die op instigatie van [medeverdachte 1] zijn opgemaakt.
De gelden waarmee het onroerend goed is betaald, hebben naar het oordeel van het hof uiteindelijk een contante herkomst. Op 13 augustus 2007 is op de bankrekening van verdachte bij de Marokkaanse bank Crédit Immobilier et Hôtelier een contant bedrag van 4.396.800 Marokkaanse Dirham gestort. Op die rekening vond op 16 augustus 2007 een deviezenoverboeking plaats voor een bedrag van 3.937.897 Marokkaanse Dirham. [167] Dat was destijds omgerekend in euro’s een bedrag van ongeveer € 355.395,-. [168] Gezien de datum van 16 augustus 2007, acht het hof aannemelijk dat dit bedrag (mede) is gebruikt voor de aankoop van het onroerend goed in Spanje.
Samenvattend zijn de volgende bedragen witgewassen:
De stortingen van geldbedragen in Marokko € 14.048.510,22
Nederlands onroerend goed € 947.458,91
Spaans onroerend goed
€ 400.000,00
Totaal witgewassen vermogen€ 15.395.369,13
Bij de bewezenverklaring van de pleegplaatsen gaat het hof uit van de woonplaatsen van verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] , de plaatsen waar de bankfilialen van de gebruikte bankrekeningen gevestigd zijn of waar geld is gestort, alsmede de plaatsen waar het onroerend goed zich bevindt en waar de roerende goederen zijn aangetroffen.
Feit 3
Het vervalsen van zeven leenovereenkomsten tussen [medeverdachte 1] en verdachte.
Feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast, dat verder ook niet ter discussie staat.
Verdachte heeft in Al Hoceima in Marokko, de volgende leenovereenkomsten tussen hem en [medeverdachte 1] opgemaakt:
Op 24 december 2003 voor een bedrag van € 450.000,-;
Op 16 januari 2004 voor een bedrag van € 240.000,-;
Op 3 januari 2005 voor een bedrag van € 150.000,-;
Op 1 maart 2005 voor een bedrag van € 250.000,-;
Op 8 maart 2005 voor een bedrag van € 350.000,-;
Op 14 juni 2005 voor een bedrag van € 120.000,-; [169]
7. Op 14 januari 2006 voor een bedrag van € 100.000,-. [170]
Op verzoek van de Belastingdienst in Roosendaal verstrekte [medeverdachte 1] in de periode van december 2005 en januari 2006 de leenovereenkomsten 1 tot en met 6 aan de Belastingdienst ten behoeve van een resultaat- en inkomensonderzoek door die dienst. [171]
Wederom op verzoek van de Belastingdienst overhandigden medewerkers van [accountantskantoor] ., het accountantskantoor dat voor [medeverdachte 1] de belastingaangiften deed en jaarstukken opmaakte, op 12 februari 2008 leenovereenkomst 7 om de ontvangst van bedragen op de Spaanse bankrekeningen van [medeverdachte 1] te verklaren. [172]
Vormverzuim (art. 359a Sv)
Namens de verdachte is bepleit dat op onrechtmatige wijze stukken zijn verkregen van de Belastingdienst. Het verstrekken van stukken is namelijk niet voorafgegaan door een vordering als bedoeld in artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering. Dit vormverzuim brengt mee dat de betreffende stukken niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De officier van justitie heeft de Belastingdienst op 2 april en 9 mei 2007 gevraagd om inlichtingen met betrekking tot (onder anderen) verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Deze vorderingen tot informatieverstrekking waren gebaseerd op artikel 162, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Naar aanleiding van die vorderingen werden op 30 mei 2007 van de Belastingdienst diverse bescheiden ontvangen, waaronder (kopieën van) de hiervoor onder 1 tot en met 6 genoemde leenovereenkomsten.
De onder 7 genoemde leenovereenkomst is verkregen doordat op 12 februari 2008 op grond van artikel 126a van het Wetboek van Strafvordering onder de Belastingdienst een aantal bescheiden in beslag is genomen, waaronder de leenovereenkomst onder 7.
Namens verdachte is gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, aangezien de leenovereenkomsten zijn verstrekt door de Belastingdienst zonder dat hieraan een vordering als bedoeld in artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering ten grondslag lag. Uitgaande van de juistheid van de stelling dat er geen vordering is gedaan, rijst de vraag welk rechtsgevolg het hof aan dit vormverzuim moet verbinden, gelet op het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Bij de beantwoording van die vraag stelt het hof voorop dat de rechtspraak van de Hoge Raad over de verschillende in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering genoemde rechtsgevolgen berust op het uitgangspunt dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
Het hof volstaat met de enkele constatering van het vormverzuim. Hoewel door het vormverzuim is gehandeld in strijd met rechtsregels die strekken tot bescherming van (de persoonlijke levenssfeer van) verdachte, is het hof van oordeel dat in dit geval de aard en ernst hiervan niet van dien aard zijn dat hieraan een rechtsgevolg moet worden verbonden. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de officier van justitie hoogstwaarschijnlijk een vordering als bedoeld in artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering zou hebben gedaan. Tegen die achtergrond is niet duidelijk welk concreet nadeel verdachte van dit verzuim heeft ondervonden. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er geen reden is om te bepalen dat de betreffende stukken niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde.
Bewijsoverweging:
Verdachte heeft over de leenovereenkomsten verklaard dat hij geld aan [medeverdachte 1] heeft geleend tegen zeven leenovereenkomsten, zodat [medeverdachte 1] zijn handel in het buitenland kon financieren. De voorwaarden waren dat [medeverdachte 1] hem het geld zou terugbetalen, hem zou informeren over de bestemming van het geld en dat zij de winst zouden verdelen. Het geld dat hij heeft uitgeleend, was afkomstig uit zijn inkomsten, zijnde winsten uit zijn bedrijven. Verdachte verklaarde tevens dat hij van zijn rekening bij de BMCE bedragen van € 139.287,88, € 550.000,- en € 120.000,- heeft overgemaakt op bankrekeningen van notariskantoren ten behoeve van de aankoop van onroerend goed voor en door [medeverdachte 1] . De overige bedragen heeft hij contant aan [medeverdachte 1] geleend. [173]
Het hof ziet in de feitelijke gang van zaken omtrent de leenovereenkomsten 1, 2 en 6 het volgende beeld naar voren komen.
Op de Marokkaanse bankrekening van verdachte eindigend op [kenmerk 11] , waarvan het beweerdelijk aan [medeverdachte 1] geleende geld afkomstig is, vonden de volgende stortingen plaats:
24-12-2003
MAD
4.852.800,00
=
437.966,48
16-01-2004
MAD
1.083.700,00
=
97.804,21
19-01-2004
MAD
2.167.400,00
=
195.608,42
17-03-2005
MAD
218.900,00
=
19.755,78
17-03-2005
MAD
437.800,00
=
39.511,57
22-03-2005
MAD
325.416,00
=
29.368,88
22-03-2005
MAD
327.600,00
=
29.565,99
28-03-2005
MAD
381.360,00
=
34.417,84
28-03-2005
MAD
435.840,00
=
39.334,68
15-04-2005
MAD
1.076.031,00
=
97.112,08
In totaal
MAD
11.414.327,00
1.030.146,03 [174]
De volgende, door verdachte erkende overboekingen zijn vanaf die rekening gedaan:
* Op 19 januari 2004 is een bedrag van € 139.287,88 overgemaakt naar de bankrekening van [notariskantoor 1] ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [straat 1] [huisnummer 1] - [huisnummer 2] te Roosendaal. [175]
* Op 30 januari 2004 is omgerekend een bedrag van € 550.000,- overgemaakt naar de bankrekening van [notariskantoor 2] ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [straat 2] [huisnummer 4] te Roosendaal. [176]
* Op 16 juni 2005 is omgerekend een bedrag van € 120.000,- overgemaakt naar de derdengeldenrekening van [notariskantoor 3] te Rhenen ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [straat 3] te Kesteren. [177]
Aan al deze door verdachte beweerdelijk aan [medeverdachte 1] geleende gelden gingen contante stortingen op verdachtes rekeningen vooraf, hetgeen blijkt uit een chronologische vergelijking van stortingen en betalingen.
Vervolgens heeft het hof onder deelfeit 1.4 en over stortingen op bankrekeningen in meer algemene zin overwogen dat bewezen is dat het geld dat is gestort op deze bankrekening van verdachte, is gestort door [medeverdachte 1] , verdachte en anderen en dat het geld afkomstig is uit de hasjhandel van [medeverdachte 1] .
De bron van de contante storingen is aldus de hasjhandel van [medeverdachte 1] . Verdachtes verklaring dat het geleende geld afkomstig is uit zijn eigen inkomsten acht het hof dan ook niet geloofwaardig.
Het hof concludeert dat [medeverdachte 1] feitelijk zijn eigen geld van verdachte ‘terug leende’ waardoor de geldleningen fictief en in strijd met de werkelijkheid waren.
Gezien deze gang van zaken is het hof van oordeel dat de leenovereenkomsten 1, 2 en 6 opzettelijk in strijd met de waarheid en dus valselijk ten behoeve van [medeverdachte 1] zijn opgemaakt. Gezien de gezamenlijke opzet is sprake van medeplegen van het valselijk opmaken door [medeverdachte 1] en verdachte.
Ter zake van de leenovereenkomsten 3, 4, 5 en 7 is enkel bekend geworden wat verdachte daarover heeft verklaard, namelijk dat hij bedragen tot een totaal van € 700.000,- contant aan [medeverdachte 1] heeft geleend. Nu omtrent deze geldbedragen geen andere feiten en omstandigheden bekend zijn geworden, kan, hoewel verdachte de daartoe benodigde legale inkomsten er niet voor had, niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat ook dat geld van [medeverdachte 1] afkomstig is . Daarom kan evenmin bewezen worden geacht dat deze leenovereenkomsten in strijd met de waarheid waren.
Daarbij wordt opgemerkt dat de toets waarvoor het hof zich gesteld ziet bij de vraag of sprake is van valsheid in geschrift een andere is dan die welke het hof dient toe te passen bij de beantwoording van de vraag of een geldbedrag afkomstig is van enig misdrijf.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 01 januari 2003 tot en met 23 april 2006, te Arnhem en/of te Roosendaal en/of te Kesteren,
althans in Nederlanden/of te Tanger en/of te Casablanca en/of te Al Hoceima
en/of te Tetouan (Marokko) en/of elders in Marokko, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (een)voorwerp
(en
)en
/ofgeldbedragen, te weten een hoeveelheid geld en
/ofeen hoeveelheid goederen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij
/zijwist
(en), althans redelijkwijs moest(en) vermoedendat dat geld en
/ofdie goederen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren
/wasuit enig misdrijf
betreffende die goederen:
1.1.
panden/onroerend goed gelegen aan de [straat 1] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] Roosendaal en
/of
1.2.
panden/onroerend goed gelegen aan de [straat 2] [huisnummer 4] en [huisnummer 5] te Roosendaal en
/of
1.3.
pand(en)/onroerend goed gelegen aan de [straat 3] Kesteren en
/of
betreffende die geldbedragen:
1.4.
grote bedragen (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort op de rekening(en) van [verdachte] bij de BMCE-bank tot een bedrag van 1.030.146,02 euro en
/of
1.5.
grote bedragen (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [verdachte] bij de Attijariwafabank, rekeningnummer eindigend op [kenmerk 1] tot een totaalbedrag van 1.694.787,01 euro;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 24 april 2006 tot en met 1 juli 2008, te Arnhem
en/of te Bemmel en/of elders in Nederland en/of te Malagaen
/ofBenalmadena (Spanje) en
/ofte Tanger (Marokko)
) en/of te Casablanca (Marokko) en/of te Tetouan (Marokko)en
/ofte Al Hoceima (Marokko) en/of elders in Marokko, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (een
)voorwerp
(en)en
/ofgeldbedragen, te weten een
of meergoed
erenen
/of een of meergeldbedragen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft
overgedragen en/of omgezet, terwijl hij
/zijwist
(en) althans redelijkerwijs moest(en) vermoedendat bovenomschreven voorwerp
(en),
die een of meergoeder
enen
/ofdie
een of meergeldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren
/wasuit enig misdrijf
betreffende het goed:
2.1
onroerend goed gelegen aan de [straat 4] te Benalmadena en
/of
betreffende die geldbedragen:
2.2.
grote bedragen (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [verdachte] (verdachte) bij de Crédit Agricole, eindigend op [kenmerk 2] en/of [kenmerk 3] tot een (totaal)bedrag van 8.725.851,46 euro respectievelijk 1.450.000 euro en
/of
2.3.
geldbedragen tot een bedrag van 396.812,36 euro, (in vreemde valuta, anders dan Marokkaans Dirhams) welke op enig moment is gestort op de rekening van [verdachte] (verdachte) bij de Crédit Immobilier et Hôtelier, eindigend op [kenmerk 4] en
/of
2.4.
grote geldbedragen welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op rekening van [verdachte] (verdachte) bij de Crédit Immobilier et Hôtelier, eindigend op [kenmerk 5] tot een totaalbedrag van 998.245,53 euro en
/of
2.5.
geldbedragen welke op enig moment zijn overgemaakt en/of gestort op rekening van [dochter verdachte] bij de Crédit Immobilier et Hôtelier, eindigend op [kenmerk 6]
en/of [kenmerk 7];
3.
hij in of omstreeks de periode van de maand december 2003 tot en met juli 2005 te Arnhem en
/of elders in Nederland en/ofte Al Hoceima
en/of elders in Marokko, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen,
althans alleen, (een of meermalen)leenovereenkomsten tussen enerzijds verdachte als uitlener en anderzijds [medeverdachte 1] als lener, -
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -,
(telkens
)valselijk heeft opgemaakt
of vervalst, met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande de valsheid
/vervalsinghierin dat de leenovereenkomsten in strijd met de waarheid doen voorkomen alsof verdachte daadwerkelijk geld heeft uitgeleend aan [medeverdachte 1]
en/of het door [medeverdachte 1] uitgegeven geld een legale herkomst heeft anders dan van [medeverdachte 1] en/of criminele activiteiten waarbij [medeverdachte 1] betrokken was en/of de
betreffende leenovereenkomsten op de juiste wijze in Marokko zijn geregistreerd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op
:medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De officier van justitie heeft oplegging van een gevangenisstraf van vier jaar gevorderd, zonder aftrek van voorarrest. Hij heeft de rol van verdachte getypeerd als kleiner dan die van zijn medeverdachte [medeverdachte 1] maar nog steeds als een grote rol, namelijk van degene die het witwassen van enorme bedragen faciliteerde door het aangaan van valse overeenkomsten van geldlening, het ter beschikking stellen van bankrekeningen en door het op zijn naam nemen van onroerend goed in Spanje.
De rechtbank heeft die eis overgenomen, daarbij benadrukkend dat de Nederlandse overheid en daarmee de samenleving door de gepleegde feiten aanzienlijk is benadeeld. Ook is als gevolg van het witwassen van grote geldbedragen de integriteit van het financiële en economische verkeer geschonden, waar een corrumperend effect van uitgaat. De opgelegde vier jaar gevangenisstraf wordt gerechtvaardigd door de omvang van de gepleegde feiten en de rol van verdachte daarin, aldus de rechtbank.
De advocaat-generaal heeft, rekening houdend met het enorme tijdverloop in de afdoening van deze zaak en daarmee met de redelijke termijn, gevorderd dat aan verdachte 42 maanden gevangenisstraf wordt opgelegd, derhalve een vermindering van de door de rechtbank opgelegde straf met zes maanden.
Het hof overweegt het volgende.
Verdachte heeft een aantal ernstige strafbare feiten gepleegd, die hij echter steeds heeft ontkend. Hij heeft dus in geen enkel stadium van het strafproces verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen. Met die proceshouding heeft hij ook zijn medeverdachten en mededader(s) beschermd en afgeschermd.
Door het witwassen van zeer aanzienlijke bedragen in Nederland en in Marokko, door het aangaan van valse leenovereenkomsten waardoor het zicht op de werkelijke geldstromen werd vertroebeld of onmogelijk gemaakt en, in het algemeen gesproken, het optrekken van rookgordijnen over de werkelijke herkomst van die gelden en goederen, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het faciliteren van het gebruikmaken van door misdaad verkregen geld in de legale economie. Ook is daarbij gebruik gemaakt van officiële ambtsdragers, te weten een aantal notarissen, door de aankoop van onroerend goed met (al of niet gedeeltelijk) door misdaad verkregen geld te financieren. Dat zijn zeer ernstige feiten die dienovereenkomstig moeten worden bestraft.
Het hof neemt de gevangenisstraf van vier jaar die door de rechtbank is opgelegd als uitgangspunt voor de bestraffing. Die straf was en is alleszins op zijn plaats, gelet op de aard en de effecten van de tegen verdachte bewezen geachte feiten. Het hof heeft echter ook rekening te houden met het enorme tijdverloop in deze procedure sinds 5 maart 2013, de datum van instellen van het appel, alsmede met het tijdsverloop in de procedure in zijn geheel. Dat tijdverloop is slechts gedeeltelijk aan verdachte toe te schrijven, terwijl hij wel al die jaren onder de druk van een tegen hem lopende omvangrijke strafzaak heeft geleefd. Om die reden ziet het hof aanleiding de op te leggen straf met een jaar te verminderen, wat meebrengt dat het hof een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van drie jaren.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment waarop de verdachte in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Aldus gewezen door
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. O.G. Schuur en mr. S. Bek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.J.H. Muurmans en mr. D. van der Geld, griffiers,
en op 21 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie ook HR 19 december 1995, NJ 1996, 249.
2.Verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko, Rabat 20 september 2010 (
3.Verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko.
4.EHRM 18 december 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:1218JUD003665805 (
5.EHRM 15 december 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1215JUD000915410 (
6.Deze aantekeningen zijn, samen met de aantekeningen uit de rode ordner van [medeverdachte 4] zoals hierna genoemd, voorzien van een voorblad in de vorm van een proces-verbaal waarna het geheel, voorzien van een paginanummering, door de officier van justitie is overgelegd op 22 september 2011. Hierna zal dit worden aangeduid als ‘de vermeende hasjboekhouding’; het proces-verbaal van doorzoeking, d.d. 29 april 2008 met als bijlage een lijst van inbeslaggenomen goederen zoals opgenomen in het Bobdossier; het betreft SVO-1061; het schriftelijk bescheid zijnde een kennisgeving van inbeslagneming p. 43 en 44 van het persoonsdossier [medeverdachte 1] , SVO 1061-1 en SVO 1061-2; het proces-verbaal scannen SVO 1061-1 en 1061-2, d.d. 3 juni 2006 van de zgn. hasjboekhouding.
7.Het proces-verbaal van doorzoeking, d.d. 29 april 2008, alsmede een aanvullend proces-verbaal “aantreffen
8.Het proces verbaal van doorzoeking, d.d. 24 april 2008 met als bijlage een lijst van in beslag genomen goederen zoals opgenomen in het Bobdossier; het betreft SVO 7001; Het proces-verbaal scannen SVO 7001, d.d. 29 mei 2008 van de zgn. hasjboekhouding.
9.Het proces-verbaal van doorzoeking, d.d. 29 april 2008 met als bijlage een lijst van in beslag genomen goederen zoals opgenomen in het Bobdossier; het betreft SVO-1061; het schriftelijk bescheid zijnde een kennisgeving van inbeslagneming p. 43 en 44 van het persoonsdossier [medeverdachte 1] , SVO 1061-5; het schriftelijk bescheid zelf is weergegeven in zaakdossier 1, bijlage 112, p. 1735.
10.Het proces-verbaal van doorzoeking, d.d. 25 april 2008 met als bijlage een lijst van in beslag genomen goederen zoals opgenomen in het Bobdossier; het betreft SVO 15014; stamproces-verbaal, zaaksdossier 1, p. 56.
11.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-1, p. 3 van de zgn. hasjboekhouding.
12.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-1, p. 4 van de zgn. hasjboekhouding.
13.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-1, p. 5 van de zgn. hasjboekhouding.
14.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-1, p. 6 van de zgn. hasjboekhouding.
15.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-1, p. 7 van de zgn. hasjboekhouding.
16.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-1, p. 8 van de zgn. hasjboekhouding.
17.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-1, p. 9 van de zgn. hasjboekhouding.
18.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-1, p. 10 van de zgn. hasjboekhouding.
19.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-1, p. 11 van de zgn. hasjboekhouding.
20.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-1, p. 12 van de zgn. hasjboekhouding.
21.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-1, p. 13 van de zgn. hasjboekhouding.
22.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-1, p. 14 van de zgn. hasjboekhouding.
23.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-1, p. 15 van de zgn. hasjboekhouding.
24.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-1, p. 16 van de zgn. hasjboekhouding.
25.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-2, p. 18 van de zgn. hasjboekhouding.
26.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-2, p. 19 van de zgn. hasjboekhouding.
27.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-2, p. 20 van de zgn. hasjboekhouding.
28.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-2, p. 21 van de zgn. hasjboekhouding.
29.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-2, p. 22 van de zgn. hasjboekhouding.
30.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-2, p. 23 van de zgn. hasjboekhouding.
31.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-2, p. 24 van de zgn. hasjboekhouding.
32.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-2, p. 25 van de zgn. hasjboekhouding.
33.Het schriftelijk bescheid, SVO 1061-2, p. 26 van de zgn. hasjboekhouding.
34.Het proces verbaal van doorzoeking, d.d. 24 april 2008 met als bijlage een lijst van in beslag genomen goederen zoals opgenomen in het Bobdossier; het betreft SVO 7001; Het proces-verbaal scannen SVO 7001, d.d. 29 mei 2008 van de zgn. hasjboekhouding.
35.Onder meer de schriftelijke bescheiden SVO 7001-1, p. 4, 7001-8 p. 173, 7001-9, p. 183, 7001-11, p. 213.
36.Het proces-verbaal van verhoor, verklaring [medeverdachte 4] , p. 1231, 1232 en 1238, zaakdossier 1.
37.Het proces-verbaal van eerste verhoor van [medeverdachte 4] , p. 135 van de ordner ‘verklaringen verdachten’.
38.Het proces-verbaal van derde verhoor van [medeverdachte 4] , p.143 van de ordner ‘verklaringen verdachten’.
39.Het proces-verbaal van bevindingen verhoren verdachte [medeverdachte 4] , zaaksdossier 001, bijlage 78. p.1263 en 1264.
40.Het proces-verbaal van derde verhoor van [medeverdachte 4] , p.145 van de ordner ‘verklaringen verdachten’.
41.Het proces-verbaal van vierde verhoor van [medeverdachte 4] , p.170 van de ordner ‘verklaringen verdachten’.
42.Het proces-verbaal van bevindingen verhoren verdachte [medeverdachte 4] , zaaksdossier 001, bijlage 78. p.1263 en 1264.
43.Het proces-verbaal van observatie, p. 139, 140, zaakdossier 2; Het proces-verbaal van verhoor, verklaring [medeverdachte 5] , p. 177, 178, zaakdossier 2.
44.Het proces-verbaal, p. 154, zaakdossier 2; het proces-verbaal testen en wegen drugs, p. 156, 157, zaakdossier 2.
45.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-3, p. 65 van de zgn. hasjboekhouding.
46.Het proces-verbaal van verhoor, verklaring [medeverdachte 4] , p. 1231, 1232 en 1238, zaakdossier 1.
47.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-2, p. 23 van de zgn. hasjboekhouding.
48.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-3, p. 97 en 98 van de zgn. hasjboekhouding.
49.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-2, p. 50, 49, 48, 47, 46, 45 en 43 van de zgn. hasjboekhouding.
50.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-2, p. 33 van de zgn. hasjboekhouding.
51.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-2, p. 29 van de zgn. hasjboekhouding.
52.Het proces-verbaal van inbeslagneming, d.d. 28 april 2008; het betreft SVO 18002; de schriftelijke bescheiden zijnde de genoemde bekeuringen, p. 773 t/m 791 van zaakdossier 5.
53.Stamproces-verbaal, p. 46, 47 zaakdossier 5.
54.Het proces-verbaal van verhoor, verklaring [betrokkene 2] , p. 381, 382 van zaakdossier 5.
55.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-2, p. 23 van de zgn. hasjboekhouding.
56.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-3, p. 65 van de zgn. hasjboekhouding.
57.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-3, p. 97 en 98 van de zgn. hasjboekhouding.
58.Het proces-verbaal van doorzoeking, d.d. 25 april 2008 met als bijlage een lijst van in beslag genomen goederen zoals opgenomen in het Bobdossier; het betreft SVO 15014; stamproces-verbaal, zd 1, p. 56.
59.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-3, van de zgn. hasjboekhouding.
60.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-4, p. 105 van de zgn. hasjboekhouding.
61.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-3, p. 97 en 98 van de zgn. hasjboekhouding.
62.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-2, p. 50, 49, 48, 47, 46, 45 en 43 van de zgn. hasjboekhouding.
63.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-5en SVO 7001-7, de zgn. hasjboekhouding.
64.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-8, p.147 t/m 171 van de zgn. hasjboekhouding.
65.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-8, p.172 t/m 180 van de zgn. hasjboekhouding.
66.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-9, van de zgn. hasjboekhouding.
67.Het proces-verbaal van doorzoeking p. 423 t/m 425, zaakdossier 1.
68.Het proces-verbaal van aanhouding [betrokkene 10] p. 412, zaaksdossier 1.
69.Het proces-verbaal van aanhouding van [betrokkene 10] , p. 412, 413; proces-verbaal testen en wegen drugs, p. 449; proces-verbaal p. 452; het schriftelijk bescheid zijnde een deskundigenrapport van het NFI, p. 462 t/m 464; proces-verbaal van verhoor, verklaring [betrokkene 11] , p. 217, laatste vier alinea’s; alle uit zaaksdossier 1.
70.Proces-verbaal p. 452 met als bijlage de rechterlijke waarneming van de zich in het dossier bevindende foto’s op pagina 459, zaaksdossier 1.
71.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-10, p.192 t/m 199 van de zgn. hasjboekhouding.
72.Het schriftelijk bescheid SVO 1061-2, p. 18 van de zgn. hasjboekhouding.
73.Het schriftelijk bescheid SVO 1061-2, p. 19 van de zgn. hasjboekhouding.
74.Het schriftelijk bescheid SVO 1061-2, p. 26 van de zgn. hasjboekhouding.
75.Het schriftelijk bescheid SVO 1061-2, p. 27 van de zgn. hasjboekhouding.
76.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-11 van de zgn. hasjboekhouding.
77.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-12, van de zgn. hasjboekhouding.
78.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-1 van de zgn. hasjboekhouding.
79.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-1, pagina’s 3 t/m 6 van de zgn. hasjboekhouding.
80.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-1, pagina 7 van de zgn. hasjboekhouding.
81.Het schriftelijk bescheid zijnde de weergave van afgeluisterde telefoongesprekken, p. 1186 zaakdossier 1.
82.Het proces-verbaal van verhoor, verklaring [medeverdachte 4] , p. 1231, 1232 en 1238, zaakdossier 1.
83.Zaaksdossier 1 bijlage 107, p. 1691.
84.Het proces-verbaal van doorzoeking, d.d. 25 april 2008 met als bijlage een lijst van inbeslaggenomen goederen zoals opgenomen in het Bobdossier; het betreft SVO 15028; stamproces-verbaal, p. 42, zaakdossier 1; het schriftelijk bescheid zijnde de betreffende koopovereenkomst, p. 1313 van zaakdossier 1.
85.Het proces-verbaal van verhoor, verklaring [getuige] , p. 1350, 1351 van zaakdossier 1.
86.Het schriftelijk bescheid zijnde een deskundigenrapport van het NFI, p. 1314 t/m 1320 van zaakdossier 1.
87.Het proces-verbaal van inbeslagneming, d.d. 28 april 2008; het betreft SVO 18002; de schriftelijke bescheiden zijnde de genoemde bekeuringen, p. 773 t/m 791 van zaakdossier 5.
88.Stamproces-verbaal, p. 46, 47 zaakdossier 5.
89.Het proces-verbaal van verhoor, verklaring [betrokkene 2] , p. 381, 382 van zaakdossier 5.
90.Het proces-verbaal van verhoor, verklaring [betrokkene 2] , p. 381, 381, 387 van zaakdossier 5.
91.Het proces-verbaal van verhoor, verklaring [medeverdachte 6] , p. 811, 812 van zaakdossier 5.
92.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 augustus 2008, opgemaakt door [verbalisant] , met als
93.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-2, p. 33 van de zgn. hasjboekhouding.
94.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-2, p. 29 van de zgn. hasjboekhouding.
95.ZD5, stamproces-verbaal p. 49
96.De schriftelijke bescheiden, zijnde Marokkaanse bankafschriften, aan het dossier toegevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van de officier van justitie van 29 december 2011, alsmede het stamproces-verbaal van zaaksdossier 007, p. 41.
97.De schriftelijke bescheiden, zijnde Marokkaanse bankafschriften, aan het dossier toegevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van de officier van justitie van 29 december 2011 en zaaksdossier 7 pag. 41 en bijl. 55, p 731-734.
98.Een proces-verbaal, zijnde het stamproces-verbaal van zaaksdossier 007, p. 41 en bijlage 55.
99.Een proces-verbaal, zijnde het stamproces-verbaal van zaaksdossier 007, p. 41 en bijlage 55.
100.De schriftelijke bescheiden, zijnde Exceloverzichten met Douanegegevens, zaaksdossier 007, bijlagen 45 en 46.
101.De schriftelijke bescheiden, zijnde Marokkaanse bankafschriften, aan het dossier toegevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van de officier van justitie van 29 december 2011 en zaaksdossier 7 pag. 41 en een schriftelijk bescheid, zijnde een bankafschrift van de Rabobank, opgenomen als bijlage 14 van zaaksdossier 003, p. 192.
102.Een proces-verbaal, zijnde het stamproces-verbaal van zaaksdossier 007, p. 44 en schriftelijke bescheiden, zijnde Marokkaanse bankafschriften, aan het dossier toegevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van de officier van justitie van 29 december 2011.
103.De schriftelijke bescheiden, zijnde Exceloverzichten met Douanegegevens, zaaksdossier 007, bijlagen 45 en 46.
104.Het proces-verbaal, inhoudende de verklaring van [betrokkene 5] , zaaksdossier 005, bijlage 127.
105.Een proces-verbaal, zijnde het stamproces-verbaal van zaaksdossier 007, p. 48 en schriftelijke bescheiden, zijnde Marokkaanse bankafschriften, aan het dossier toegevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van de officier van justitie van 29 december 2011.
106.Een proces-verbaal, zijnde het stamproces-verbaal van zaaksdossier 007, p. 51.
107.Een proces-verbaal, zijnde het stamproces-verbaal van zaaksdossier 007, p. 51 en bijlage 45 en 46.
108.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-8, p. 161, 162.
109.Een proces-verbaal, zijnde het stamproces-verbaal van zd 007, p. 49 en bijlage 61, p. 793.
110.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-8, p. 167.
111.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-8, p. 169.
112.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-8, p. 170.
113.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-2, p. 45.
114.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-2, 32, 33 en 34.
115.De schriftelijke bescheiden, zijnde Exceloverzichten met Douanegegevens, zaaksdossier 007, bijlagen 45 en 46.
116.Het proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 007, p. 922-923.
117.Het schriftelijk bescheid, zijnde resultaten van een rechtshulpverzoek aan de Marokkaanse autoriteiten, zaaksdossier 007, bijlage 73, p. 905.
118.Het proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 007, p. 922.
119.Het schriftelijk bescheid, SVO 7001-2, p. 30.
120.Een proces-verbaal, zijnde het stamproces-verbaal van zaaksdossier 007, p. 52 en schriftelijke bescheiden, zijnde Marokkaanse bankafschriften, aan het dossier toegevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van de officier van justitie van 29 december 2011.
121.De schriftelijke bescheiden, zijnde Exceloverzichten met Douanegegevens, zaaksdossier 007, bijlagen 45 en 46.
122.Een proces-verbaal, zijnde het stamproces-verbaal van zaaksdossier 007, p. 53 en schriftelijke bescheiden, zijnde Marokkaanse bankafschriften, aan het dossier toegevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van de officier van justitie van 29 december 2011.
123.Een proces-verbaal, zijnde het stamproces-verbaal van zaaksdossier 007, p. 55, alsmede de schriftelijke bescheiden, zijnde een Marokkaanse bankafschriften, aan het dossier toegevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van de officier van justitie van 29 december 2011.
124.De schriftelijke bescheiden, zijnde Exceloverzichten met Douanegegevens, zaaksdossier 007, bijlagen 45 en 46.
125.Het schriftelijk bescheid, zijnde een uitwerking van een tapgeprek, zaaksdossier 007, bijlage 3, p. 113.
126.Een schriftelijk bescheid, inhoudende de vertaling van de verklaring van [verdachte] , zaaksdossier 007, bijlage 13, alsmede het schriftelijk bescheid, zijnde een vertaling van de verklaring van [echtgenote verdachte] , zaaksdossier 007, bijlage 65.
127.Een schriftelijk bescheid, zijnde een vertaling van een proces-verbaal, opgemaakt door Franse verbalisanten, zd 009, bijlage 14, p. 168.
128.Een schriftelijk bescheid, zijnde een vertaling van een samenvattend verslag, opgemaakt door Franse douanebeambten, zd 009, bijlage 14, p. 182.
129.Schriftelijke bescheiden te weten, een vertaling van een proces-verbaal van constatering, zd 009, bijlage 16, p. 198 en een vertaalde koopakte, zd 009, bijlage 17, p. 211
130.Een proces-verbaal, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 8] , zd 009, bijlage 20, p. 253
131.Een proces-verbaal, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 8] , zd 009, bijlage 20, p. 241.
132.Een proces-verbaal, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 8] , zd 009, bijlage 20, p. 243.
133.Proces-verbaal van verhoor, verklaring [betrokkene 6] , p. 217.
134.Proces-verbaal van verhoor, verklaring [betrokkene 6] , p. 228.
135.Proces-verbaal van verhoor, verklaring [betrokkene 6] , p. 229.
136.Proces-verbaal van verhoor, verklaring [betrokkene 6] , p. 217.
137.Proces-verbaal van verhoor, verklaring [betrokkene 6] , p. 230.
138.Proces-verbaal van verhoor, verklaring [betrokkene 12] , p. 311 t/m 313 (zaaksdossier 1, map 1); een schriftelijk bescheid, zijnde een e-mail van [betrokkene 13] aan de FIOD/ECD, p. 338, 339 (Storm 1, map 8); Proces-verbaal van ambtshandeling, p. 339 (Storm 1, map 8).
139.Een schriftelijk bescheid, zijnde een Franstalige overboekingverklaring, zaaksdossier 003, bijlage 94, p. 1058, alsmede een schriftelijk bescheid, zijnde een transactiegegevens, zaaksdossier 003, bijlage 93, p. 1056.
140.De schriftelijke bescheiden, zijnde Marokkaanse bankafschriften van de Crédit Immobilier Et Hotelier, aan het dossier toegevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van de officier van justitie van 29 december 2011.
141.Het schriftelijk bescheid, zijnde de verklaring van [verdachte] , zaaksdossier 003, bijlage 7, p. 154.
142.Een schriftelijk bescheid, zijnde een akte, zaaksdossier 003, bijlage 3, p. 106 ev.
143.Een schriftelijk bescheid, zijnde een overboekingsopdracht van de Marokkaanse BMCE-bank, zaaksdossier 003, bijlage 4, p. 114.
144.Een schriftelijk bescheid, zijnde een vertaalde leenovereenkomst, zaaksdossier 003, p. 79.
145.Een schriftelijk bescheid, zijnde een akte, zaaksdossier 003, bijlage 24, p. 272 ev, alsmede een schriftelijk bescheid, zijnde een rekeningafschrift, zaaksdossier 003, bijlage 24, p. 281.
146.De schriftelijke bescheiden, zijnde rekeningafschriften, zaaksdossier 003, bijlage 25, p. 285-286.
147.Een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, zaaksdossier 003, bijlage 27.
148.Een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, zaaksdossier 003, bijlage 28.
149.Een proces-verbaal, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 11] , zaaksdossier 003, bijlage 29, p. 307 en 313.
150.Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief, zaaksdossier 003, bijlage 2, p. 93.
151.Zaaksdossier 4, stamproces-verbaal p. 9 en bijlage 12 t/m 15.
152.Een schriftelijk bescheid, zijnde een notariële akte, zaaksdossier 003, bijlage 8, p. 158 ev en een proces-verbaal inhoudende de verklaring van [naam 2] .
153.Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief aan de belastingdienst, zaaksdossier 003, bijlage 2, p. 93-94.
154.De schriftelijke bescheiden, zijnde leenovereenkomsten, zaaksdossier 003, bijlage 9, p. 169-170.
155.Een schriftelijk bescheid, zijnde een overboekingsopdracht van de Marokkaanse BMCE-bank, zaaksdossier 003, bijlage 10, p. 172.
156.De schriftelijke bescheiden, zijnde vertaalde leenovereenkomst, zaaksdossier 003, bijlage 2, p. 76 en 79.
157.Een schriftelijk bescheid, zijnde een akte van levering, zaaksdossier 003, bijlage 31, p. 349 ev.
158.De schriftelijke bescheiden, zijnde een Franstalige leenovereenkomst en een overboekingsopdracht van de BMCE-Bank, zaaksdossier 003, bijlage 33, p. 367-368.
159.Een schriftelijk bescheid, zijnde een hypotheekakte, zaaksdossier 003, bijlage 32, p. 359 ev.
160.Een schriftelijk bescheid, zijnde een kwitantie, zaaksdossier 003, bijlage 31, p. 357.
161.De schriftelijke bescheiden, zijnde rekeningafschriften, zaaksdossier 003, bijlage 35, p. 372.
162.Het schriftelijk bescheid, zijnde een vertaling van een Spaanse koopakte, opgenomen als bijlage 121 van zaaksdossier 008, p. 1463.
163.Het schriftelijk bescheid, zijnde een vertaling van een tapgesprek, gevoerd in de Spaanse taal, opgenomen als bijlage 120 van zaaksdossier 008, p. 1460.
164.Het schriftelijk bescheid, zijnde een vertaling van een tapgesprek, gevoerd in de Spaanse taal, opgenomen als bijlage 120 van zaaksdossier 008, p. 1460.
165.De schriftelijke bescheiden, zijnde twee Spaanstalige huurcontracten, opgenomen als bijlagen 122 en 123 van zaaksdossier 008, p. 1475-1481.
166.Het proces-verbaal van verhoor, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2] , opgenomen als bijlage 125 van zaaksdossier 008, p. 1487.
167.Het schriftelijk bescheid, zijnde een Marokkaans bankafschrift, opgenomen als bijlage 125a van zaaksdossier 008, p. 1491.
168.Het stamproces-verbaal van zaaksdossier 008, p. 72.
169.De schriftelijke bescheiden, zijnde leenovereenkomsten, zaaksdossier 004, bijlage 35, alsmede het schriftelijk bescheid, zijnde de vertaling van de verklaring van [verdachte] , zaaksdossier 004, bijlage 33.
170.Het schriftelijk bescheid, zijnde een leenovereenkomst, zaaksdossier 004, bijlage 40.
171.Het proces-verbaal, zijnde een relaas van verbalisanten van de FIOD-ECD, zaaksdossier 010, p. 5.
172.Het proces-verbaal, zijnde een relaas van verbalisant bij het Bureau Financiële Recherche, zaaksdossier 004, bijlage 39, p. 424.
173.Het schriftelijk bescheid, inhoudende de verklaring van [verdachte] , opgenomen als bijlage 33 van zaaksdossier 004, p. 389, 390
174.De schriftelijke bescheiden, zijnde Marokkaanse bankafschriften, aan het dossier toegevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van de officier van justitie van 29 december 2011, alsmede het stamproces-verbaal van zaaksdossier 007, p. 41.
175.Het schriftelijk bescheid, zijnde een overboekingsformulier, zaaksdossier 004, bijlage 44, p. 437.
176.Het schriftelijk bescheid, zijnde een overboekingsformulier, zaaksdossier 004, bijlage 42, p. 433.
177.Het schriftelijk bescheid, zijnde een overboekingsformulier, zaaksdossier 004, bijlage 45, p. 439.