ECLI:NL:GHARL:2023:2370

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.310.251
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over verbod tot aanzegging verbeurte dwangsom wegens niet voldoening aan veroordeling tot afgifte van stukken ex art. 843a Rv

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is ingesteld door [geïntimeerde] tegen [appellant] in het kader van een eerdere veroordeling tot afgifte van stukken op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kantonrechter had [geïntimeerde] veroordeeld om bepaalde stukken aan [appellant] te overhandigen, met de dreiging van een dwangsom bij niet-naleving. [geïntimeerde] vorderde in kort geding dat [appellant] zou worden verboden om de verbeurte van dwangsommen aan te zeggen, omdat hij niet zeker wist of hij aan de veroordeling had voldaan. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen, maar [appellant] ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat er geen spoedeisend belang aan de zijde van [geïntimeerde] aanwezig was, omdat [appellant] geen aanleiding had gegeven om aan te nemen dat hij de dwangsommen zou aanzeggen. Het hof oordeelde dat het verbod tot aanzegging van dwangsommen te verstrekkend was en dat het aan [geïntimeerde] was om te voldoen aan de eerdere veroordeling. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van [geïntimeerde] af, waarbij het hof ook de proceskosten ten laste van [geïntimeerde] stelde. De uitspraak benadrukt het belang van het spoedeisend belang in kort geding procedures en de verantwoordelijkheden van partijen in het voldoen aan gerechtelijke uitspraken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.310.251
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 9715900
arrest van 21 maart 2023
in de zaak van
[appellant]
die kantoor houdt in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: [appellant]
advocaat: mr. M.J. Hoogendoorn
tegen
[geïntimeerde]
die verblijft in [verblijfplaats]
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. D. Bosscher.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het tussenarrest van 13 september 2022 heeft op 12 december 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Op die zitting is afgesproken dat partijen nog zouden proberen een minnelijke regeling te bereiken en dat als dat niet zou lukken, het hof arrest zou wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Bij tussenvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 19 januari 2022 (hierna: het tussenvonnis) is [geïntimeerde] op vordering van [appellant] op de voet van artikel 843a Rv veroordeeld de in het kader van het hoger beroep van een strafzaak tussen hen gevoerde correspondentie en het onderliggende strafdossier in afschrift aan [appellant] over te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom bij niet voldoening. Deze zaak gaat over de vraag of [appellant] de verbeurte van dwangsommen mag aanzeggen aan [geïntimeerde] in verband met het (mogelijk) niet (volledig) voldoen door [geïntimeerde] aan het vonnis van 19 januari 2022.
2.2.
Het hof gaat uit van de voorgeschiedenis zoals die blijkt uit de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.12 van het in dit hoger beroep bestreden vonnis van de kantonrechter van 30 maart 2022 (hierna: het kortgedingvonnis). Kort samengevat – en aangevuld met een enkel detail – komt die voorgeschiedenis op het volgende neer.
2.3.
[geïntimeerde] is door de rechtbank in Amsterdam veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging. In hoger beroep is [geïntimeerde] , bijgestaan door [appellant] , door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging.
2.4.
[geïntimeerde] heeft daarna bij de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van (immateriële) schadevergoeding omdat hij in hoger beroep een jaar meer gevangenisstraf heeft gekregen. [geïntimeerde] verwijt [appellant] niet als redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat te hebben gehandeld door hem niet te wijzen op het risico van het hoger beroep, dat in dit geval heeft geleid tot een langere gevangenisstraf. In deze schadezaak is het eerder genoemde tussenvonnis uitgesproken waarin [geïntimeerde] is veroordeeld tot het verschaffen (van afschriften) van stukken aan [appellant] op straffe van een dwangsom.
2.5.
Mr. Bosscher heeft bij [geïntimeerde] , die in de [naam1] in [verblijfplaats] verblijft, een doos opgehaald met alle (proces-)stukken die [geïntimeerde] in bezit had. Hij heeft mr. Hoogendoorn op 23 januari 2022 laten weten dat [geïntimeerde] vrijwillig aan het tussenvonnis zal voldoen en gevraagd welke stukken uit het strafdossier hij precies wil ontvangen. Mr. Hoogendoorn heeft daarop niet gereageerd. Het tussenvonnis is op 16 februari 2022 aan [geïntimeerde] betekend, met het bevel binnen twee weken de correspondentie tussen [geïntimeerde] en [appellant] over het hoger beroep in de strafzaak en het strafdossier aan [appellant] over te leggen en dat anders de daarop gestelde dwangsom zal worden verbeurd.
2.6.
Vanaf 17 februari 2022 tot en met 1 maart 2022 hebben mr. Bosscher en mr. Hoogendoorn e-mailberichten uitgewisseld. Daarin protesteerde mr. Bosscher tegen de gang van zaken in verband met de al getoonde bereidheid tot vrijwillige voldoening aan het tussenvonnis en het uitblijven van een reactie op zijn vraag welke stukken uit het strafdossier mr. Hoogendoorn wilde hebben. Ook verzocht mr. Bosscher mr. Hoogendoorn om een bevestiging dat de betekening geacht werd nooit te hebben plaatsgevonden en daarop geen beroep zou worden gedaan. Mr. Hoogendoorn reageerde met de mededelingen dat de betekening een formaliteit betrof om de twee weken-termijn voor voldoening in te laten gaan, van belang voor de daarin voor [geïntimeerde] gelegen prikkel om daadwerkelijk het complete dossier te verstrekken. Op de mededeling van mr. Bosscher op 1 maart 2022 dat hij die dag kopieën van alle van [geïntimeerde] ontvangen (proces-)stukken bij het kantoor van mr. Hoogendoorn zou laten afgeven, met het verzoek aan mr. Hoogendoorn hem de dag erna te laten weten dat hij heeft ontvangen wat hij nodig heeft, heeft mr. Hoogendoorn niet gereageerd.
2.7.
[geïntimeerde] heeft op 2 maart 2022 een dagvaarding in kort geding aan [appellant] laten betekenen met daarin de vordering [appellant] te bevelen nader te specificeren van welke stukken hij een afschrift wil. Hierna volgde nog een e-mailwisseling tussen mr. Bosscher en mr. Hoogendoorn op 14 maart 2022, waarin mr. Bosscher zijn verzoek herhaalde hem te laten weten dat de stukken waarvan afgifte was gevorderd, zijn ontvangen, in reactie waarop mr. Hoogendoorn meedeelde dat het strafdossier en de correspondentie redelijk compleet leken, maar dat het de eigen verantwoordelijkheid van [geïntimeerde] is te zorgen voor compleetheid van die stukken en dat het voor zijn risico is als achteraf blijkt dat dat niet zo is.

3.Het geschil in kort geding bij de kantonrechter en in hoger beroep

3.1.
[geïntimeerde] heeft zijn eis in kort geding gewijzigd en gevorderd, samengevat, dat het [appellant] wordt verboden de verbeurte van dwangsommen in verband met niet-naleving van het tussenvonnis aan te zeggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Hij stelt dat hij er ter voorkoming van verbeurte van dwangsommen op grond van het tussenvonnis belang bij heeft te weten of hij aan het daarin aan hem gegeven bevel inmiddels heeft voldaan en dat [appellant] weigert die duidelijkheid te verschaffen. [geïntimeerde] meent dat de kantonrechter op die grond de executie van het vonnis moet voorkomen of de facto moet verbieden.
3.2.
De kantonrechter heeft het gevorderde verbod toegewezen en op overtreding daarvan een dwangsom gesteld van € 1.000 per overtreding met een maximum van € 5.000. Volgens de kantonrechter heeft [geïntimeerde] onbetwist gesteld niet over méér stukken te beschikken dan hij in afschrift heeft afgegeven (en aldus aan het tussenvonnis voldaan) en is het aan [appellant] ontbrekende stukken via andere personen of instanties te achterhalen.
3.3.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit kortgedingvonnis, met als doel dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen.

4.Het oordeel van het hof

geen spoedeisend belang
4.1.
Ook in hoger beroep geldt dat voor toewijzing van een vordering in kort geding spoedeisend belang aan de kant van de oorspronkelijk eiser is vereist. [appellant] beklaagt zich er in dit hoger beroep allereerst over dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat [geïntimeerde] spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, terwijl mr. Hoogendoorn vóór en tijdens de zitting bij de kantonrechter al heeft aangegeven op dat moment geen reden voor aanzegging te zien, ook al kon hij op dat moment niet verklaren dat de verstrekte stukken compleet waren.
4.2.
Het hof hecht betekenis aan de verklaring namens [geïntimeerde] ter zitting in hoger beroep dat het belang dat op ieder moment dwangsommen kunnen worden aangezegd niet meer relevant is, omdat – zakelijk weergegeven – in dat geval op grond van artikel 611d Rv om opheffing van de dwangsom zou kunnen worden gevraagd, op de grond dat [geïntimeerde] de veroordeling niet verder kan nakomen dan hij al heeft gedaan. Verder acht het hof van belang dat mr. Hoogendoorn (ook) ter zitting in hoger beroep heeft verklaard niet de neiging te hebben dwangsommen te gaan aanzeggen. Bij deze stand van zaken ontbreekt naar het oordeel van het hof aan de zijde van [geïntimeerde] het vereiste spoedeisend belang bij toewijzing van zijn vorderingen in dit hoger beroep, zodat deze alsnog moeten worden afgewezen. Grief 1 slaagt.
ten overvloede
4.3.
Zou dit al anders zijn, dan slaagt de derde grief van [appellant] . Daarin beklaagt hij zich erover dat hem ten onrechte is verboden de verbeurte van dwangsommen aan te zeggen. Het hof is het met [appellant] eens dat in de gegeven omstandigheden het verbod te verstrekkend was en is. Het was (en is) aan [geïntimeerde] om te voldoen aan het tussenvonnis. [appellant] was (en is) niet gehouden op voorhand al (te verklaren) af te zien van (verdere) executie zonder er op dat moment zeker van te zijn dat hij alle correspondentie en het volledige onderliggende strafdossier heeft ontvangen. Dit alles geldt temeer nu inmiddels duidelijk is geworden dat [appellant] niet het volledige onderliggende strafdossier heeft ontvangen. In dit licht kan in het midden blijven (grief 2) of aannemelijk is dat [geïntimeerde] met het overhandigen van kopieën van alles wat zich bevond in de doos met stukken van de strafzaak die hij onder zich had heeft voldaan aan het tussenvonnis en het onredelijk zou zijn van hem meer inspanning en zorgvuldigheid te vergen dan [geïntimeerde] reeds heeft betracht. Die vraag zou overigens in dit kort geding niet (zonder meer) voorshands bevestigend kunnen worden beantwoord, gelet op het feit dat (bijvoorbeeld) het nu nog ontbrekende proces-verbaal van de strafzitting in hoger beroep door [geïntimeerde] had kunnen worden opgevraagd. Ter zitting in (dit) hoger beroep is gebleken dat dat nog niet is gebeurd, terwijl de inhoud daarvan niet alleen volgens [appellant] maar ook volgens [geïntimeerde] relevant is voor het tussen hen lopende bodemgeschil.
de conclusie
4.4.
Het hoger beroep slaagt: het kortgedingvonnis van de kantonrechter zal worden vernietigd en het hof zal de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijzen. Omdat [geïntimeerde] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de kantonrechter veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]
4.5.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
vernietigt het vonnis in kort geding van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 maart 2022 en beslist opnieuw;
5.2.
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
5.3.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] tot aan de uitspraak van de kantonrechter:
€ 498 aan salaris van de advocaat van [appellant] (1 procespunten x tarief ‘kanton-KG contradictoir eenvoudig)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] in hoger beroep:
€ 343 aan griffierecht,
€ 125,03 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [geïntimeerde] en
€ 2.366 aan salaris van de advocaat van [appellant] (2 procespunten x appeltarief II);
5.4.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
5.5.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M. Evers, C.M.E. Lagarde en T.S. Jansen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.