ECLI:NL:GHARL:2023:2366

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.301.422
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van het opzeggingsbesluit van het lidmaatschap van een melkveehouder bij een zuivelcoöperatie

In deze zaak gaat het om de geldigheid van het opzeggingsbesluit van het lidmaatschap van een melkveehouder bij de zuivelcoöperatie FrieslandCampina. De melkveehouder, die sinds 1971 lid was van de coöperatie, had zijn lidmaatschap verloren na een opschorting van de melkinname vanwege het niet voldoen aan bepaalde verplichtingen, waaronder het invullen van de KringloopWijzer. FrieslandCampina had het lidmaatschap opgezegd omdat de melkveehouder geen melk meer leverde, terwijl hij daartoe contractueel verplicht was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het opzeggingsbesluit rechtsgeldig was, en het hof bevestigde dit oordeel. Het hof oordeelde dat de melkveehouder niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat hij onvoldoende belang had bij de zaak. Het hof concludeerde dat de regels en statuten van FrieslandCampina van toepassing waren op de rechtsverhouding tussen de coöperatie en de melkveehouder, en dat de melkveehouder niet had voldaan aan zijn verplichtingen. De vorderingen van de melkveehouder werden afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.301.422
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 494629)
arrest van 21 maart 2023
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: [de melkveehouder]
advocaat: mr. J.J. Degenaar
tegen
Zuivelcoöperatie FrieslandCampina U.A.
gevestigd in Amersfoort
die bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: FrieslandCampina
advocaat: mr. J.L.M. Wonders en D.J.C. Storm

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het tussenarrest van 13 september 2022 heeft op 20 december 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). De advocaten hebben spreekaantekeningen overgelegd en die behoren ook tot het dossier. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.Waar gaat deze zaak over en wat is het oordeel van de rechtbank en het hof?

kern van de zaak
2.1.
[de melkveehouder] exploiteerde een melkveehoudersbedrijf en was sinds 1971 lid van de (rechtsvoorgangers van de) coöperatie FrieslandCampina. FrieslandCampina heeft in 2018 het lidmaatschap van [de melkveehouder] opgezegd, nadat zij de melkafname van [de melkveehouder] had opgeschort omdat zij vond dat [de melkveehouder] voorschriften van FrieslandCampina had geschonden. [de melkveehouder] is het niet eens met de opzegging van zijn lidmaatschap. FrieslandCampina blijft erbij dat het besluit tot opzegging rechtsgeldig is.
het oordeel van de rechtbank
2.2.
[de melkveehouder] heeft bij de rechtbank gevorderd het opzeggingsbesluit van FrieslandCampina nietig te verklaren omdat het in strijd is met de statuten en de wet, dan wel het besluit te vernietigen omdat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, zodat hij zijn lidmaatschap (alsnog) aan zijn zoon kan overdragen. De rechtbank heeft geoordeeld dat FrieslandCampina een geldig opzeggingsbesluit heeft genomen en heeft de vorderingen van [de melkveehouder] afgewezen. [de melkveehouder] is in de proceskosten veroordeeld. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.
het oordeel van het hof
2.3.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat FrieslandCampina een geldig opzeggingsbesluit heeft genomen en dat het besluit niet nietig of vernietigbaar is. De vorderingen van [de melkveehouder] zullen daarom worden afgewezen. Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen, na een weergave van de vaststaande feiten.

3.Vaststaande feiten

3.1.
[de melkveehouder] is melkveehouder en is als uitoefenaar van melkveehouderijbedrijf/ kaasboerderij [naam1] in [woonplaats1] op 8 april 1971 lid geworden van de Coöperatieve Melkcentrale G.A. (hierna: CMC). Hij produceerde in zijn bedrijf melk en verwerkte een deel van de melk tot kaas. Dit wordt ook wel zelfkazer genoemd. Op 11 december 2000 heeft FrieslandCampina aan [de melkveehouder] een gedeeltelijke ontheffing verleend van de melkleveringsplicht en hij is sindsdien opgenomen in het Register voor Zelfzuivelende bedrijven. Vanaf het moment dat [de melkveehouder] is toegetreden als lid, hebben binnen de organisatie vele fusies en naamswijzigingen plaatsgevonden totdat in 2008 FrieslandCampina is ontstaan. De zuivelcoöperatie FrieslandCampina heeft op dit moment circa 17.413 leden in Nederland, Duitsland en België. Samen met haar groepsmaatschappijen houdt zij zich onder meer bezig met de inkoop van melk bij de leden (de melkveehouders), zoals [de melkveehouder] .
3.2.
Op 4 mei 2016 heeft FrieslandCampina [de melkveehouder] in een brief eraan herinnerd dat hij nog niet heeft voldaan aan een eerder gedaan verzoek om voor 1 mei 2016 zijn melkveefosfaatreferentie door te geven of, bij een melkveefosfaatreferentie groter dan nul kg fosfaat, de KringloopWijzer in te vullen. FrieslandCampina heeft de reactietermijn verlengd tot 1 juli 2016. FrieslandCampina heeft [de melkveehouder] er in deze brief tevens op gewezen dat de verplichting om de KringloopWijzer in te vullen vanaf 1 januari 2015 geldt voor bedrijven met een melkveefosfaatreferentie groter dan nul kg fosfaat en dat het invullen van de Kringloopwijzer over 2015 een essentiële eis is binnen FrieslandCampina. Het gaat om één van de basiseisen van Foqus planet, het kwaliteits- en duurzaamheidsprogramma van FrieslandCampina voor de productie van boerderijmelk, neergelegd in 1.7.1. in Bijlage B bij het Praktijkreglement van de coöperatie (hierna: Praktijkreglement).
3.3.
Op 1 juni 2016 heeft FrieslandCampina [de melkveehouder] nogmaals een herinnering gestuurd, nadat haar was gebleken dat de melkveefosfaatreferentie van [de melkveehouder] over het kalenderjaar 2015 meer dan 0 kg fosfaat bedroeg en hem gewezen op de consequentie van het niet voldoen aan het verzoek; te weten de start van een herstelperiode van vier weken.
3.4.
In een brief van 12 juli 2016 heeft FrieslandCampina [de melkveehouder] laten weten dat, omdat hij niet heeft gereageerd op eerdere herinneringen, voor zijn bedrijf een herstelperiode van vier weken begint, die eindigt op 9 augustus 2016. Ook staat in de brief dat de melkinname zal worden opgeschort als hij voor die datum de Kringloopwijzer niet heeft ingevuld dan wel aan FrieslandCampina heeft doorgegeven dat sprake is van een melkveefosfaatreferentie van nul kg fosfaat.
3.5.
In een brief van 11 augustus 2016 heeft FrieslandCampina [de melkveehouder] op de hoogte gebracht van de tijdelijke opschorting van de melkinname voor minimaal 15 dagen met ingang van 15 augustus 2016, totdat hij heeft aangetoond dat hij aan de hiervoor in 3.2. omschreven basiseis 1.7.1 voldoet. FrieslandCampina heeft op de aangekondigde datum daadwerkelijk de melkinname opgeschort. [de melkveehouder] heeft dus op 14 augustus 2016 voor het laatst melk geleverd aan FrieslandCampina.
3.6.
Op 12 september 2018 heeft een medewerker van FrieslandCampina tijdens een telefoongesprek met [de melkveehouder] laten weten dat zijn lidmaatschap zal worden opgezegd, wat vervolgens in de brief van 3 oktober 2018 aan hem is bevestigd.
3.7.
Het bestuur van FrieslandCampina heeft zowel in haar vergadering van 4 december 2018, als in haar vergadering van 21 december 2018 – omdat er een fout in de opzegbrief van 3 oktober 2018 was geslopen – besloten het lidmaatschap van [de melkveehouder] op te zeggen per 1 februari 2019, omdat niet is voldaan aan de vereisten voor het lidmaatschap van de coöperatie (strijd met de leveringsplicht) en daarnaast niet werd voldaan aan de voorwaarden van het Reglement Zelfzuivelen FrieslandCampina (hierna: Reglement Zelfzuivelen). Dit is hem bevestigd in de brief van 21 december 2018, die hem door een medewerker van FrieslandCampina (tevens) ter hand is gesteld.
3.8.
[de melkveehouder] heeft beroep ingesteld tegen het opzeggingsbesluit bij de Commissie van Beroep van FrieslandCampina.
3.9.
Op 29 april 2019 heeft FrieslandCampina een lidmaatschapsaanvraag van de zoon van [de melkveehouder] ontvangen (hierna: [de zoon] ).
3.10.
In mei 2019 heeft [de melkveehouder] de KringloopWijzer ingevuld.
3.11.
[de zoon] exploiteert sinds mei 2019 het melkveehouderijbedrijf van [de melkveehouder] en op 29 juni 2019 is de melkinname hervat. FrieslandCampina heeft [de zoon] een lidmaatschap bij de coöperatie toegekend.
3.12.
Op 29 juni 2020 heeft de Commissie van Beroep geoordeeld dat het Bestuur van FrieslandCampina in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot opzegging van het lidmaatschap van [de melkveehouder] wegens schending van de leveringsplicht en het beroep van [de melkveehouder] ongegrond verklaard.

4.De motivering van de beslissing van het hof

4.1.
Het meest verstrekkende verweer dat FrieslandCampina heeft gevoerd is dat [de melkveehouder] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij onvoldoende belang, namelijk alleen een emotioneel belang, heeft bij het hoger beroep. Het hof verwerpt dit verweer. Zelfs als wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van FrieslandCampina die zij aan dat verweer ten grondslag heeft gelegd, is het belang van [de melkveehouder] gelegen in het verkrijgen van een oordeel van het hof over de (rechtsgeldigheid van de) opzegging van zijn jarenlange lidmaatschap van de coöperatie, dit nog afgezien van het belang ten aanzien van het verkrijgen van een oordeel over de proceskosten in hoger beroep.
4.2.
Voor de beoordeling van de rechtsgeldigheid van het opzeggingsbesluit van FrieslandCampina is relevant vast te stellen welke afspraken en regels de verhouding tussen partijen bepalen.
Welke regels beheersen de rechtsverhouding tussen partijen?
4.3.
FrieslandCampina heeft ter onderbouwing van het bestuursbesluit het lidmaatschap met [de melkveehouder] op te zeggen, verwezen naar haar statuten gedateerd december 2016, het Reglement Zelfzuivelen, het Praktijkreglement (zoals vastgesteld in december 2014 en december 2017), de daarbij behorende Bijlage B (Foqus planet) en de leveringsovereenkomsten vanaf 2009. In artikel 7 lid 3 aanhef en sub d van de statuten is bepaald dat de coöperatie het lidmaatschap kan opzeggen indien een lid – naar het oordeel van het bestuur – in gebreke blijft een wezenlijke verplichting jegens de coöperatie te voldoen, dan wel voortdurend verplichtingen jegens de coöperatie niet nakomt. [de melkveehouder] heeft zich op het standpunt gesteld dat de statuten en regels waarop FrieslandCampina zich beroept, niet van toepassing zijn op de verhouding tussen partijen en verwijst naar zijn lidmaatschapsaanvraag en zijn lidmaatschapsbewijs (beide uit 1971) van CMC. Volgens [de melkveehouder] dienen de lidmaatschapsaanvraag en het bewijs van lidmaatschap als de leveringsovereenkomst en vormen die naast de statuten en het huishoudelijk reglement van CMC (door [de melkveehouder] in hoger beroep overgelegd), de regels die tussen hem en FrieslandCampina gelden.
4.4.
FrieslandCampina is een coöperatie en dat is volgens de wettekst een bij notariële akte als coöperatie opgerichte vereniging die zich ten doel stelt in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien krachtens overeenkomsten, met hen gesloten in het bedrijf dat zij met dat doel ten behoeve van haar leden uitoefent of doet uitoefenen. Een coöperatie heeft met haar leden twee betrekkingen: een lidmaatschapsbetrekking en een contractuele betrekking.
lidmaatschapsbetrekking
4.5.
Vast staat dat CMC na diverse juridische fusies en naamswijzigingen is opgegaan in FrieslandCampina. Het lidmaatschap van [de melkveehouder] van CMC is op grond van artikel 2:34 lid 2 BW en 2:311 lid 2 BW van rechtswege overgegaan op de verkrijgende partij, sedert 2008 op FrieslandCampina; het lidmaatschap tussen [de melkveehouder] en de rechtsvoorgangers van FrieslandCampina is daarmee geëindigd. Niet is immers gesteld of gebleken dat de statuten van de verkrijgende partij, te weten FrieslandCampina, anders bepalen. Omdat een wijziging van de inhoud van de van toepassing zijnde regels eenzijdig door de rechtspersoon kan plaatsvinden, ook zonder toestemming van het lid, wordt de verhouding tussen FrieslandCampina en [de melkveehouder] wat de lidmaatschapsrechtelijke betrekking betreft, beheerst door de wet, de statuten, reglementen en besluiten van FrieslandCampina en niet door de statuten en het huishoudelijk reglement van CMC. Deze laatste stukken worden daarom bij de beoordeling van de hiervoor in 2.1. geformuleerde kernvraag buiten beschouwing gelaten.
contractuele betrekking
4.6.
Daarnaast is sprake van een contractuele betrekking tussen de coöperatie en haar leden. Nadat in 2008 FrieslandCampina is ontstaan, heeft zij met haar leden nieuwe leveringsovereenkomsten gesloten die in de plaats zijn getreden van de voorgaande leveringsovereenkomsten. In de leveringsovereenkomsten wordt expliciet vermeld dat een nieuwe leveringsovereenkomst elke keer in de plaats treedt van de op dat moment geldende leveringsovereenkomst. Op grond van artikel 2 lid 3 van de statuten van FrieslandCampina is zij bevoegd om middels een bestuursbesluit de leveringsovereenkomsten te wijzigen en in de leveringsovereenkomst zelf is deze wijzigingsbevoegdheid ook expliciet opgenomen.
4.7.
[de melkveehouder] heeft sinds het ontstaan van FrieslandCampina (in 2008) aan haar melk geleverd. Niet is gesteld of gebleken dat [de melkveehouder] zich vóór de melkinnamestop op 15 augustus 2016 op het standpunt heeft gesteld dat de binnen de coöperatie geldende statuten, reglementen, besluiten en leveringsovereenkomst(en) niet op de relatie tussen partijen van toepassing zijn. [de melkveehouder] heeft er in deze procedure weliswaar op gewezen dat hij nooit een leveringsovereenkomst met FrieslandCampina heeft ondertekend, maar miskent daarmee dat een partij ook gebonden kan zijn aan een overeenkomst door gedragingen, in dit geval het jarenlang blijven leveren van melk aan FrieslandCampina. Evenmin heeft hij zich tegen de toepasselijkheid van de leveringsovereenkomsten verzet. [de melkveehouder] mocht er daarom naar het oordeel van het hof in tegenstelling tot wat het standpunt van [de melkveehouder] impliceert, niet zonder meer vanuit gaan dat hij alleen gebonden was aan de regels van de inmiddels niet meer bestaande coöperatie CMC. In het verlengde hiervan mocht FrieslandCampina er door de jarenlange leveranties en het uitblijven van verzet tegen toepasselijkheid van de leveringsovereenkomsten, gerechtvaardigd op vertrouwen dat [de melkveehouder] hiermee akkoord was. Bij die stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat [de melkveehouder] aan de leveringsovereenkomsten is gebonden.
4.8.
Overigens heeft [de melkveehouder] zijn stelling dat tussen hem en FrieslandCampina nog steeds de leveringsovereenkomst met CMC geldt (en het opzeggingsbesluit dus nietig is), onderbouwd met het betoog dat hij nooit een leveringsovereenkomst van FrieslandCampina heeft ontvangen. [1] FrieslandCampina heeft dit betwist en gewezen op uitlatingen van [de melkveehouder] tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg. [2] Hieruit volgt volgens haar dat [de melkveehouder] de leveringsovereenkomst van FrieslandCampina wel degelijk heeft ontvangen. Omdat [de melkveehouder] op deze betwisting vervolgens onvoldoende concreet en duidelijk heeft gereageerd, is zijn stelling dat hij geen leveringsovereenkomst heeft ontvangen, niet voldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd. Hoewel dus aan de bewijsfase niet wordt toegekomen, overweegt het hof dat [de melkveehouder] evenmin een bewijsaanbod heeft gedaan, laat staan voldoende specifiek en relevant.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de verhouding tussen partijen wordt beheerst door de hiervoor in 4.3 opgesomde regels geldend binnen FrieslandCampina. Daar komt bij dat FrieslandCampina heeft aangevoerd dat een verplichting tot leveren van melk door [de melkveehouder] niet alleen volgde uit de leveringsovereenkomst maar ook los daarvan uit artikel 9 van haar statuten. Dit laatste wordt door [de melkveehouder] niet tegengesproken, zodat het hof van de juistheid hiervan uitgaat. Omdat [de melkveehouder] gehouden was aan de statuten van FrieslandCampina (zie rechtsoverweging 4.5), was hij dus ook op grond artikel 9 van de statuten verplicht om melk te leveren. De door [de melkveehouder] aangevoerde grief I dat hij niet is gebonden aan de leveringsovereenkomst van 1 januari 2009 wordt dus verworpen.
Was FrieslandCampina gerechtigd tot opzegging van het lidmaatschap?
4.10.
FrieslandCampina heeft het lidmaatschap van [de melkveehouder] opgezegd omdat hij niet heeft voldaan aan de verplichting de zogenaamde KringloopWijzer in te vullen, waardoor FrieslandCampina zich genoodzaakt zag de melkinname te stoppen, nadat [de melkveehouder] geen gebruik had gemaakt van de hem geboden mogelijkheid dit verzuim te herstellen. Het niet voldoen aan de op een lid rustende verplichting en het niet meer (mogen) leveren van melk rechtvaardigen, aldus FrieslandCampina, het opzeggingsbesluit. [de melkveehouder] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet verplicht was melk te leveren en dat hij niet hoefde te dan wel kon voldoen aan de verplichting de KringloopWijzer in te vullen, zodat ten onrechte is besloten tot opzegging van zijn lidmaatschap. Het hof zal beide stellingen achtereenvolgens beoordelen.
verplichting Kringloopwijzer in te vullen
4.11.
Het hof stelt op dit punt het volgende voorop. Tussen FrieslandCampina en haar leden gelden diverse afspraken die hun oorsprong vinden in de implementatie van wetgeving en sectorafspraken. Deze afspraken zijn grotendeels vastgelegd in het zogenaamde Praktijkreglement en meer specifiek in het zogenaamde Foqus planet, neergelegd in bijlage B bij het Praktijkreglement. Foqus planet betreft kort gezegd het kwaliteits- en duurzaamheidsprogramma waaraan de leden van FrieslandCampina zich dienen te houden. Het Praktijkreglement (met Bijlage B) wordt van tijd tot tijd aangepast om er voor te zorgen dat de vereisten altijd voldoen aan de voor de zuivelsector geldende wet- en regelgeving. Praktijkreglement december 2014 ziet op de jaren 2015 tot december 2017 en is voor deze zaak van belang. In artikel 2.3. van de leveringsovereenkomst is bepaald dat de leden aan de eisen van het Praktijkreglement moeten voldoen. Zo is in artikel 1.7.1. van het Praktijkreglement van 2014 bepaald:
“Indien het bedrijf een Fosfaatoverschot heeft op basis van RVO[Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, toevoeging hof]
data is het toepassen van de Kringloopwijzer in het daaropvolgende jaar verplicht.”
4.12.
Hiervoor is overwogen dat en op grond waarvan [de melkveehouder] gebonden is aan de binnen FrieslandCampina geldende regelgeving en dus ook aan de in Bijlage B opgenomen regels van het kwaliteits- en duurzaamheidsprogramma Foqus planet waarin onder meer (vanaf 1 januari 2015) de verplichting is opgenomen FrieslandCampina te laten weten dat het bedrijf geen fosfaatoverschot heeft of bij een fosfaatoverschot de Kringloopwijzer in te vullen. Zoals uit de hiervoor weergegeven vaststaande feiten blijkt, heeft FrieslandCampina [de melkveehouder] op deze verplichting gewezen en toen hij daaraan niet voldeed, hem in de gelegenheid gesteld deze informatie alsnog te verstrekken. [de melkveehouder] heeft dit vervolgens wederom nagelaten. In de procedure in hoger beroep heeft hij zich opnieuw op het standpunt gesteld dat als hij al gebonden is aan de regels over het invullen van de Kringloopwijzer, hij die niet kon invullen simpelweg omdat hij pas op 10 januari 2018 voor het eerst van RVO informatie over de hoogte van zijn fosfaatrechten heeft ontvangen, zodat hij het nooit in 2016 had kunnen invullen. Hij verwijst daarbij naar de door hem in eerste aanleg overgelegde productie 10, een brief van RVO d.d. 10 januari 2018 met daarin een zogenaamde ‘berekening fosfaatrechten’. FrieslandCampina heeft dit gemotiveerd betwist en onder meer gewezen op de omstandigheid dat [de melkveehouder] twee dingen door elkaar haalt: namelijk het fosfaatoverschot/de melkveefosfaatreferentie enerzijds en de fosfaatrechten anderzijds. De als productie 10 overgelegde brief zag op de (toekenning van het aantal) fosfaatrechten, dat is iets anders dan het fosfaatoverschot/de melkveefosfaatreferentie op basis van de data van RVO. Bovendien heeft FrieslandCampina aangevoerd dat zij niet beschikt over de melkveefosfaatreferentie gegevens van haar leden (RVO verstrekte die immers rechtstreeks aan de leden), dat de leden daar zelf achter aan moeten en dat andere leden wel allemaal tijdig aan die verplichting hebben voldaan (ook voor het jaar 2015)). In hoger beroep is [de melkveehouder] niet ingegaan op – onder meer – het laatste element van het verweer van FrieslandCampina. [de melkveehouder] heeft door zijn stelling niet te concretiseren in het licht van het verweer van FrieslandCampina, zijn stelling onvoldoende nader feitelijk onderbouwd. Bij die stand van zaken wordt niet aan bewijslevering toegekomen en kan niet van de juistheid van de stelling van [de melkveehouder] worden uitgegaan.
4.13.
Het hof gaat eveneens voorbij aan de stellingen van [de melkveehouder] dat hij niet wist dat als hij de Kringloopwijzer niet zou invullen de melkinname zou worden gestaakt en dat het lidmaatschap kon worden opgezegd. Het hof is van oordeel dat uit in elk geval de – hiervoor in 3.2. tot en met 3.4. – opgenomen brieven van FrieslandCampina voldoende blijkt dat [de melkveehouder] genoegzaam en herhaaldelijk is gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan de verplichtingen op grond van de regelgeving. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat [de melkveehouder] aan FrieslandCampina heeft laten weten waarom hij niet aan het verzoek kan voldoen (geen gegevens van RVO) en dat onweersproken is gesteld dat diverse gesprekken met [de melkveehouder] zijn gevoerd waarbij is toegelicht wat hij moet doen en op grond waarvan. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat (zoals FrieslandCampina onweersproken heeft aangevoerd tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep) [de melkveehouder] geen bezwaar heeft aangetekend tegen het besluit tot opschorting van de melkinname als gevolg van het niet invullen van de KringloopWijzer.
4.14.
[de melkveehouder] heeft zich met grief IV beklaagd over het feit dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de stelling dat FrieslandCampina eerst de melkinname had moeten beëindigen voordat zij kon overgaan tot opzegging van het lidmaatschap en verwijst daarvoor naar de in het Praktijkreglement opgenomen procedure die FrieslandCampina niet zou hebben gevolgd. Volgens [de melkveehouder] had FrieslandCampina [de melkveehouder] in de gelegenheid moeten stellen om binnen zes maanden na beëindiging van de melkinname een door FrieslandCampina akkoord bevonden verbeterplan aan te bieden. FrieslandCampina heeft dit gemotiveerd betwist en erop gewezen dat [de melkveehouder] verwijst naar een ander Praktijkreglement (namelijk het Praktijkreglement van december 2014) dan het Praktijkreglement dat gold ten tijde van het opzeggingsbesluit (te weten: het Praktijkreglement van december 2017 [3] ). [de melkveehouder] heeft zijn stellingen in het licht van dit verweer van FrieslandCampina niet nader geconcretiseerd. Het hof gaat daarom aan die stelling voorbij. [de melkveehouder] heeft ook op dit punt niet aan zijn stelplicht voldaan, zodat evenmin op dit punt aan bewijslevering wordt toegekomen.
verplichting melk te leveren
4.15.
Voor zover [de melkveehouder] zich, verwijzend naar zijn lidmaatschapsaanvraag, het bewijs van lidmaatschap en de statuten van CMC, op het standpunt heeft gesteld dat hij van de verplichting tot het leveren van melk geheel was ontheven, passeert het hof deze stelling en verwijst daarbij naar hetgeen hiervoor is overwogen over de tussen partijen geldende regels. Op de verhouding tussen partijen zijn de binnen FrieslandCampina geldende regels van toepassing. Dit brengt mee dat [de melkveehouder] verplicht was om melk aan FrieslandCampina te leveren. In artikel 9 lid 1 van de statuten en in artikel 2.1 van de leveringsovereenkomst is immers de verplichting voor de leden opgenomen alle door hen geproduceerde melk aan FrieslandCampina te leveren, waarbij artikel 9 lid 1 van de statuten het mogelijk maakt dat het bestuur van de coöperatie haar leden tijdelijk geheel of gedeeltelijk van deze verplichting ontheft. [de melkveehouder] heeft in 2000 een gedeeltelijke ontheffing van zijn leveringsverplichting van FrieslandCampina verkregen en hij is als gevolg daarvan opgenomen in het Register voor Zelfzuivelende bedrijven. In de artikelen 1 tot en met 5 van het Reglement Zelfzuivelen is bepaald aan welke vereisten moet worden voldaan om daarvoor in aanmerking te komen. Zo dient volgens artikel 2 van het Reglement Zelfzuivelen een lid dat op grond van een nadere Ontheffing een Zelfzuivelend Bedrijf uitoefent, ten minste één maal per kalendermaand minimaal 500 kg Boerderijmelk aan FrieslandCampina te leveren. Vast staat dat [de melkveehouder] aan die verplichting vanaf 16 augustus 2016 niet heeft voldaan. Hij heeft immers vanaf 15 augustus 2016 in het geheel geen melk meer geleverd aan FrieslandCampina.
4.16.
[de melkveehouder] heeft zich ook beroepen op de passage in artikel 9 van de statuten van FrieslandCampina waarin is bepaald dat de melk die nodig is voor ‘onmiddellijk eigen gebruik’, bijvoorbeeld voor het maken van kaas, van de leveringsplicht is uitgezonderd. Dit zou er aldus [de melkveehouder] toe leiden dat voor hem als zelfkazer dus geen leveringsplicht gold. FrieslandCampina heeft dit gemotiveerd weersproken. Het hof volgt de uitleg van [de melkveehouder] niet en is met de rechtbank van oordeel dat weliswaar in de eerste zin van lid 1 van dat artikel staat dat de leveringsplicht niet geldt voor de voor onmiddellijke eigen gebruik benodigde melk, maar dat hiermee uitsluitend wordt gedoeld op de melk die een lid zelf consumeert. Deze uitleg en niet de uitleg van [de melkveehouder] sluit immers aan bij de tekst van artikel 2.1 van de leveringsovereenkomst en artikel 2 van het Reglement Zelfzuivelen, zoals hiervoor in 4.15 samengevat.
4.17.
Uit het vorenstaande volgt dat grieven II en III worden verworpen.
Slotsom
4.18.
Uit al het voorgaande volgt dat [de melkveehouder] de KringloopWijzer diende in te vullen en dat [de melkveehouder] dit niet heeft gedaan. Dit rechtvaardigde dat FrieslandCampina heeft besloten tot opschorting van de melkinname over te gaan. Omdat [de melkveehouder] vervolgens als gevolg hiervan vanaf 15 augustus 2015 geen melk meer heeft geleverd, terwijl hij hier wel toe verplicht was, was FrieslandCampina gerechtigd het lidmaatschap met [de melkveehouder] op grond van artikel 7 aanhef en lid 3 d van de statuten zoals hiervoor in 4.3 weergegeven, op te zeggen. Van een nietig opzeggingsbesluit dan wel een besluit dat vernietigbaar is vanwege strijd met de redelijkheid en billijkheid is daarom geen sprake.
proceskosten
4.19.
Het hoger beroep slaagt niet en het hof verwerpt daarmee ook grief V. Omdat [de melkveehouder] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [4]
4.20.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 19 mei 2021;
5.2.
veroordeelt [de melkveehouder] tot betaling van de volgende proceskosten van FrieslandCampina in hoger beroep:
€ 772,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van FrieslandCampina (2 procespunten x appeltarief II);
5.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.C.J. van Bavel, L.R. van Harinxma thoe Slooten en L.A. de Vrey, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.

Voetnoten

1.Nummer 9 memorie van grieven.
2.Nummers 4.10 en 4.11 memorie van antwoord.
3.Door FrieslandCampina overgelegd als productie 27 bij memorie van antwoord.
4.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.