ECLI:NL:GHARL:2023:2007

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
200.307.798/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging door aannemer op woning en bankrekening van opdrachtgever; opheffing van beslag in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van conservatoir beslag dat door een aannemer was gelegd op de woning en bankrekening van zijn opdrachtgever. De opdrachtgever, die in kort geding om opheffing van het beslag had verzocht, stelde dat er geen betalingsachterstand was en dat de aannemer zijn werkzaamheden niet naar behoren had uitgevoerd. De voorzieningenrechter had echter geoordeeld dat het beslag alleen opgeheven kon worden als de opdrachtgever een bankgarantie van € 173.000,- stelde. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat er summierlijk geen ondeugdelijkheid van de vordering van de aannemer was aangetoond. Het hof oordeelde dat de opdrachtgever de proceskosten van de aannemer moest vergoeden, omdat hij grotendeels in het ongelijk was gesteld. De zaak betreft een geschil over een aannemingsovereenkomst en de gevolgen van het leggen van beslag in het kader van een vordering tot betaling van openstaande facturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.307.798/01
zaaknummer rechtbank 138581
arrest van 7 maart 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante],
die beide wonen in [woonplaats1] ,
die principaal hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna: samen [appellanten] en ieder afzonderlijk [appellant] en [appellante] ,
advocaat: mr. C.H. Schuth,
tegen
[naam1] , h.o.d.n. [geïntimeerde] Aannemersbedrijf,
die woont in [woonplaats2] ,
die incidenteel hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A. Neophitou.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen (hierna: de voorzieningenrechter), op 8 februari 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 maart 2022 met daarin opgenomen de klachten (grieven) tegen het vonnis,
  • het herstelexploot van 21 maart 2022,
  • de memorie van antwoord van 26 april 2022,
  • het tussenarrest van 3 mei 2022 waarin de datum van de mondelinge behandeling is bepaald,
  • de door [geïntimeerde] ingediende akte van 19 oktober 2022 met 2 producties,
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 19 oktober 2022 is gehouden.
1.2
Na afloop van de mondelinge behandeling is de datum voor de uitspraak van het hof bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellanten] hebben voor de verbouw van hun woning met bijgebouwen een aannemingsovereenkomst met [geïntimeerde] gesloten. [geïntimeerde] vindt dat [appellanten] nalatig zijn in de betaling van de facturen, waarom hij de aannemingsovereenkomst voor de resterende werkzaamheden buitengerechtelijk heeft ontbonden. [geïntimeerde] heeft de slotfactuur opgesteld en, toen betaling achterwege bleef, conservatoir beslag op de bankrekening en de woning van [appellanten] gelegd.
2.2
[appellanten] maken tegen het gelegde conservatoir beslag bezwaar. Volgens [appellanten] hebben zij geen betalingsachterstand, is [geïntimeerde] achter met zijn werkzaamheden en is een aantal werkzaamheden gebrekkig uitgevoerd. Zij hebben door deze handelwijze van [geïntimeerde] schade geleden. Voor zover zij een betalingsachterstand hebben, is die lager dan hun schade.
2.3
[appellanten] hebben bij de voorzieningenrechter opheffing van het beslag gevorderd. De voorzieningenrechter is het in zoverre met [appellanten] eens dat [geïntimeerde] de beslagen moet opheffen als [appellanten] als zekerheid een bankgarantie voor een bedrag van € 173.000,- hebben verstrekt. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd.
2.4
[appellanten] vinden dat de voorzieningenrechter ten onrechte een voorwaarde aan het opheffen van het beslag heeft verbonden en zijn in hoger beroep gekomen. [geïntimeerde] is het er niet mee eens dat de voorzieningenrechter de proceskosten heeft gecompenseerd.
2.5
Het hof volgt de voorzieningenrechter dat [geïntimeerde] het beslag alleen hoeft op te heffen als [appellanten] met een bankgarantie zekerheid hebben gesteld. Het hof volgt [geïntimeerde] in zijn bezwaar tegen de compensatie van de proceskosten. [appellanten] moeten de proceskosten van [geïntimeerde] betalen. Na de feiten te hebben vastgesteld zal het hof uitleggen hoe het hof tot zijn beslissing is gekomen.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.1
Partijen hebben op 26 september 2020 een overeenkomst tot aanneming van werk ondertekend op grond waarvan [geïntimeerde] de woning van [appellanten] compleet renoveert, een schuur en een stal bouwt, een te plaatsen chalet aansluit en een vlonder bouwt. Op de aannemingsovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden voor Aannemingen in het Bouwbedrijf 2013 (AVA 2013), herzien in december 2014, van toepassing verklaard.
3.2
In de overeenkomst is de aanneemsom bepaald op € 332.447,50 incl. btw (€ 274.750,- excl. btw). In dit bedrag is een bedrag van € 109.114,20 excl. btw aan stelposten begrepen. Het gaat om 15 stelposten, waarbij aan iedere stelpost een bedrag is gekoppeld.
Over de betaling van de aanneemsom regelt artikel 5 “
Facturatie naar mate het werk vordert, facturen op regiebasis. Facturatie eens per 14 dagen”. In artikel 6 staat dat de uitvoeringsduur “
binnen 150 werkbare werkdagen na uiterste datum van aanvang” is. Hierbij is handmatig bijgeschreven “
aanvang 01 september 2020”.
3.3
[geïntimeerde] is op of omstreeks 1 september 2020 met zijn werkzaamheden gestart en heeft geregeld gedeclareerd.
3.4
Naar aanleiding van een bespreking op 9 februari 2021 heeft [geïntimeerde] op
12 februari 2021 een uitgebreide e-mail naar [appellanten] gestuurd. In deze e-mail heeft [geïntimeerde] gemeld dat inclusief factuur 11 van 18 januari 2021 een totaalbedrag van € 216.000,- excl. btw is gefactureerd.
Om het werk gereed te krijgen moet volgens [geïntimeerde] voor nog een bedrag van € 107.850,- excl. btw aan werkzaamheden worden uitgevoerd. [appellanten] zullen het stukadoorwerk in eigen beheer uitvoeren, zodat € 8.000,- in mindering wordt gebracht. Ook hebben [appellanten] en [geïntimeerde] afgesproken € 15.000,- in mindering te brengen vanwege “
het compenseren van het arbeidsloon”. Het saldo voor het werk dat nog uitgevoerd moet worden is daarmee € 84.850,- excl. btw.
Op basis van het beschikbare budget van € 58.700,-, vermeerderd met een bedrag van € 5.734,09 aan overige kosten, los van de bouwwerkzaamheden en € 4.698,71 aan uitgevoerd meerwerk is het “
totaal nog te gebruiken voor het werk hierdoor € 69.130,-”.
Het verschil tussen het bedrag van nog uit te voeren werk van € 84.850,- en het nog beschikbare bedrag van € 69.130,- is € 15.720,- excl. btw. Op de bespreking van 9 februari 2021 is “
verzocht (…) het verschil van € 15720.- te delen”. Dat bedrag gedeeld geeft het bedrag van € 7.860,-.
[geïntimeerde] heeft vervolgens in zijn e-mail geschreven “
Zodat totaal nog te besteden werkkapitaal wordt bepaald op 69130 + 7860 = € 77.000 waarvoor gehele opdracht conform calculatie zal worden uitgevoerd. Uitvoering pv panelen in met warmtepomp wordt nader afgestemd.” De e-mail besluit met een overzicht van de werkzaamheden die overeenkomstig de opdracht nog worden uitgevoerd.
3.5
[appellanten] hebben dezelfde dag (12 februari 2021) per e-mail geantwoord: “
In goede orde ontvangen – we zullen dit weekend de betaling in orde maken. Wel ontvangen we graag de juiste planning asap (…)”.
3.6
Na enige e-mailwisseling in april en mei 2021 over de stand van het werk, de betaling van de facturen, de opleveringsdatum en de levering van een warmtepomp door Tump Techniek (een derde) heeft [geïntimeerde] bij e-mail van 2 juni 2021 een aangepast overzicht van de werkzaamheden aan [appellanten] toegestuurd. In deze e-mail heeft [geïntimeerde] gemeld welk meer/minderwerk hij voor zijn rekening neemt en welke posten blijven staan.
Over de openstaande factuur, nog uit te factureren bedragen en tijdstip van betaling heeft [geïntimeerde] het volgende opgenomen. Betaling van het restantbedrag van € 9.300,- van de factuur 21-0040 ziet hij graag zo spoedig mogelijk tegemoet. [geïntimeerde] zal in die week nog € 11.000,- factureren voor “
aanschaf laatste benodigdheden en Jos in ieder geval wat vertrouwen te geven”. Als de woning gereed is en de zonnepanelen geplaatst “
10.5 K en als ALLES opgeleverd en gereed is, de laatste 10K”.
3.7
In de e-mail van 15 juni 2021 aan [appellanten] heeft [geïntimeerde] opgegeven “
Het lijstje met punten” met “
in rood aangegeven wat reeds gereed is”. In de e-mail wordt erop gewezen dat [appellanten] factuur 15 met een totaalbedrag van € 13.310,- incl. btw van 2 juni 2021 nog niet hebben betaald. [geïntimeerde] heeft verder opgemerkt:

Ik wou voorstellen € 8310 indien mogelijk zsm (want idd al weer 2 weken verder) vrijdag restant € 5000. En willen eigenlijk vrijdag gelijk met de badkamer beneden verder als de meterkast verwijderd is.
(van de eerste gaat € 5000,- als voorschot op aanschaf zonnepanelen)
Van de 2e gaat € 5000,- naar voorschot eikens voor het werk van [naam2] .
Dan komen er nog 2 facturen van elk € 5445,- incl. btw
Ik zou voorstellen 1 st gereed zonnepanelen
1 st gereed badkamer chalet
En dan blijft er nog een bedrag over voor wanneer alle punten incl. stalramen zijn afgewerkt € 4322,18 incl. btw”.
De e-mail vangt aan met de woorden “
Afgesproken tot een totaalprijs van € 345.000,- incl. btw”. De bijlage van de e-mail bevat een overzicht van de kosten, waarbij het totaalbedrag € 345.000,- incl. btw is.
3.8
[appellanten] hebben [geïntimeerde] bij e-mail van 8 juli 2021 er op gewezen dat zijn lijstje met punten (in de e-mail van 15 juni 2021) niet compleet is. Een week later hebben [appellanten] [geïntimeerde] bij e-mail van 15 juli 2021 verzocht twee facturen van 2 juli 2021 (aangekondigd in de e-mail van [geïntimeerde] van 2 juni 2021) te crediteren. Aan dit verzoek heeft [geïntimeerde] geen gevolg gegeven.
3.9
In de brief van 19 juli 2021 hebben [appellanten] gemeld welke werkzaamheden nog niet zijn afgewerkt, welke problemen zij daarvan ondervinden, dat de oplevering van de werkzaamheden te laat is en dat [geïntimeerde] te hoge facturen heeft gestuurd. [appellanten] stellen [geïntimeerde] in de gelegenheid zijn werk af te ronden en op te leveren.
3.1
Bij e-mail van 21 juli 2021 heeft [geïntimeerde] aan [appellanten] medegedeeld dat hij zijn werkzaamheden in afwachting van de betaling van een aantal facturen opschort.
3.11
[geïntimeerde] wordt bij e-mail van 4 augustus 2021 door [appellanten] gesommeerd het hang- en sluitwerk te herstellen en de zonnepanelen aan te brengen. [geïntimeerde] heeft bij e-mail van 13 augustus 2021 geantwoord dat de gevraagde werkzaamheden de stelposten in de aannemingsovereenkomst te boven gaan waarvoor eerst schriftelijk akkoord moet worden gegeven. Verder wordt aangedrongen binnen 14 dagen een viertal facturen (volledig) te betalen.
3.12
In de e-mail van 28 augustus 2021 heeft [geïntimeerde] [appellanten] laten weten dat hij de aannemingsovereenkomst buitengerechtelijk partieel - voor de nog uit te voeren werkzaamheden - ontbindt en aanspraak maakt op betaling van € 11.283,72.
3.13
[appellanten] hebben [geïntimeerde] bij brief van 30 augustus 2021 gesommeerd binnen drie weken de openstaande werkzaamheden uit te voeren en onder overlegging van een herstelplan de gebreken te herstellen. Als [geïntimeerde] dit nalaat zullen [appellanten] aanspraak maken op vervangende schadevergoeding.
3.14
[appellanten] hebben het Expertise Bureau Noord (hierna: EBN) in Eelde ingeschakeld om onderzoek te doen naar de (kwaliteit van de) door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden. EBN heeft op 26 oktober 2021 de woning met bijgebouwen van [appellanten] opgenomen. [geïntimeerde] heeft bij e-mail van 5 november 2021 er bezwaar tegen gemaakt dat hij en zijn deskundige niet bij de opname door EBN aanwezig mochten zijn.
3.15
[geïntimeerde] heeft de definitieve eindafrekening opgemaakt “
waarbij de stelposten worden afgerekend, alsmede meer- en minderwerk conform de getekende opdracht”. De eindafrekening is bij die e-mail van 5 november 2021 meegezonden. [appellanten] hebben volgens [geïntimeerde] nog een bedrag aan hoofdsom van € 133.078,03 te betalen. [appellanten] worden gesommeerd dit bedrag vermeerderd met kosten en rente uiterlijk op 19 november 2021 te voldoen. Aan deze sommatie hebben [appellanten] geen gevolg gegeven.
3.16
EBN heeft een concept-rapport opgesteld, gedateerd 10 december 2021. In dat concept-rapport staat onder meer dat [geïntimeerde] de werkzaamheden niet heeft afgerond en dat er gebreken zijn.
3.17
De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen heeft op 15 december 2021 aan [geïntimeerde] verlof verleend voor het leggen van conservatoir (derden-)beslag. De vordering van [geïntimeerde] is met inbegrip van rente en kosten voorlopig begroot op € 173.000,-. Op 16 december 2021 heeft [geïntimeerde] conservatoir beslag gelegd op de bankrekening en de woning van [appellanten] .

4.Het oordeel van het hof

Eiswijziging en klachten (grieven) [appellanten] en incidenteel appel [geïntimeerde]
4.1
[appellanten] zijn het niet eens met de beslissing van de voorzieningenrechter dat de door [geïntimeerde] gelegde beslagen alleen moeten worden opgeheven als zij een bankgarantie van € 173.000,- stellen. Na een uitvoerige inleiding komen [appellanten] met 9 klachten (grieven) tegen het vonnis op.
[appellanten] hebben bij eerste gelegenheid in hoger beroep hun eis gewijzigd. Als meer subsidiaire vordering hebben zij gevorderd dat op straffe van een dwangsom het bankbeslag wordt opgegeven. Het bij de voorzieningenrechter gevorderde meer subsidiaire is in hoger beroep opgenomen als “nog meer subsidiair”. Tegen deze eiswijziging heeft [geïntimeerde] geen bezwaar gemaakt en deze komt het hof ook niet in strijd met de goede procesorde voor. Op de gewijzigde eis zal worden beslist.
4.2
[geïntimeerde] vindt dat de voorzieningenrechter een juiste beslissing heeft genomen, maar maakt bezwaar tegen de compensatie van de proceskosten. In de memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] ook geconcludeerd [appellanten] te veroordelen in de proceskosten van zowel de procedure bij de voorzieningenrechter als in hoger beroep. In zijn memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] niet expliciet gemeld dat hij incidenteel appel instelt. Dat is geen vereiste, maar [appellanten] moeten een behoorlijke gelegenheid hebben tegen dat incidenteel appel verweer te voeren. [appellanten] hebben die gelegenheid op de zitting gehad en daarvan ook gebruik gemaakt. Het hof zal daarmee dit bezwaar van [geïntimeerde] als een incidenteel appel toelaten.
4.3
De klachten van [appellanten] en [geïntimeerde] zal het hof hierna thematisch behandelen.
Spoedeisend belang en maatstaf voor beoordelen vordering tot opheffen beslag
4.4
De voorzieningenrechter heeft in randnummer 4.1 van het vonnis terecht overwogen dat voor de beoordeling van een vordering tot opheffing van een beslag op grond van artikel 705 Rv geen spoedeisend belang is vereist.
4.5
De voorzieningenrechter heeft ook terecht tot maatstaf genomen - waartegen partijen ook niet zijn opgekomen - dat op grond van artikel 705 lid 2 Rv een beslag moet worden opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. De rechter moet daarbij beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd, onder afweging van de wederzijdse belangen. Het hof voegt hieraan toe dat bij de afweging van de wederzijdse belangen in aanmerking moet worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken. [1]
Ondeugdelijkheid vordering waarvoor beslag is gelegd
4.6
[geïntimeerde] heeft aan het conservatoir beslag ten grondslag gelegd dat hij op grond van de aannemingsovereenkomst een vordering op [appellanten] heeft van € 133.078,03. Dit bedrag is in de slotnota van 5 november 2021 in rekening gebracht en door [appellanten] onbetaald gelaten. Een belangrijk deel van het gefactureerde bedrag bestaat uit het in rekening brengen van de werkelijke kosten voor de werkzaamheden waarvoor in de aannemingsovereenkomst stelposten zijn opgenomen.
Volgens [appellanten] is de vordering van [geïntimeerde] ondeugdelijk. Zij voeren daarvoor verschillende argumenten aan.
4.7
[appellanten] voeren aan dat voor iedere stelpost in de aannemingsovereenkomst een bedrag is opgenomen. Partijen zijn volgens [appellanten] overeengekomen dat voor dat bedrag de werkzaamheden worden uitgevoerd, zodat [geïntimeerde] geen hoger bedrag in rekening kan brengen. Als [geïntimeerde] toch een hoger bedrag in rekening mag brengen dan is dat te beschouwen als meer- of minder werk en had [geïntimeerde] [appellanten] voor de hogere kosten moeten waarschuwen. Dat heeft hij volgens [appellanten] nagelaten. Bovendien mag [geïntimeerde] bovenop het in de aannemingsovereenkomst opgenomen richtbedrag maximaal 10% meer in rekening brengen.
4.8
[geïntimeerde] heeft dit standpunt van [appellanten] bestreden. [geïntimeerde] voert aan dat ten tijde van de totstandkoming van de aannemingsovereenkomst [appellanten] het werk nog niet geheel hadden bepaald en ingevuld. Daarom zijn er in de aannemingsovereenkomst 15 stelposten opgenomen. Voor die stelposten wordt op basis van de daadwerkelijke kosten afgerekend, waarbij wordt uitgegaan van een uurtarief van € 48,50 excl. btw, plus de kosten van de gebruikte materialen. Het gaat volgens [geïntimeerde] om invulling van de stelposten en is daardoor geen meer- of minderwerk waarvoor een begrenzing van 10% geldt. Ook gaat het niet om richtprijzen in de zin van artikel 7:752 BW, omdat het werk waarvoor stelposten waren opgenomen onvoldoende bepaald was.
[geïntimeerde] wijst erop dat hij eerst is begonnen met de bijgebouwen. Een belangrijk deel van de overschrijding van de stelposten heeft op die werkzaamheden betrekking. In de aannemingsovereenkomst was voor de bijgebouwen een bedrag van € 35.090,- ex btw aan stelposten opgenomen. Na de eerste drie facturen was dit bedrag al bereikt. Na 6 facturen was het bedrag met bijna € 50.000,- overschreden tot een bedrag van € 81.905,48.
Volgens [geïntimeerde] woonden [appellanten] in het chalet bij de woning en heeft hij met hen vanaf het begin nagenoeg dagelijks overleg gehad over de te kiezen materialen en de uit te voeren werkzaamheden, waarbij hij hen ook steeds heeft geïnformeerd over de kosten die hun keuze met zich mee zou brengen. Ook heeft hij twee wekelijks gefactureerd, waarbij de werkzaamheden en de materialen - ook waarvoor stelposten waren - uitgebreid zijn gespecificeerd. Die facturen met substantiële hogere bedragen dan de bedragen bij de stelposten zijn zonder protest door [appellanten] voldaan. [geïntimeerde] vindt dat tegen deze achtergrond, mede gelet op de beroepsmatige werkzaamheden van [appellanten] , [appellanten] wisten, althans konden weten, wat stelposten zijn en dat zij door hun wensen en keuzes hogere bedragen verschuldigd waren dan de bedragen die in de aannemingsovereenkomst bij de stelposten waren opgenomen.
4.9
Het hof is van oordeel dat de bewoordingen van de aannemingsovereenkomst en de van toepassing verklaarde AVA 2013 geen steun geven aan het standpunt van [appellanten] . Zo is in artikel 6.4 van de AVA 2013 omschreven dat stelposten gelden voor werkzaamheden waarvoor de bedragen op de dag van de overeenkomst onvoldoende nauwkeurig zijn bepaald en nog door de opdrachtgever nader moeten worden ingevuld. Artikel 6 van de AVA 2013 bevat een uitgebreide regeling op welke wijze de stelposten moeten worden afgerekend. In de aannemingsovereenkomst is niet een van deze regeling afwijkende bepaling opgenomen.
Voorts is op basis van de overgelegde stukken voldoende aannemelijk geworden dat een belangrijk deel van het gefactureerde bedrag aan stelposten betrekking heeft op de werkzaamheden aan de bijgebouwen en [geïntimeerde] in het najaar van 2020 eens in de twee weken facturen met een uitgebreide specificatie heeft verzonden. Voorts is voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] over de door hem uit te voeren werkzaamheden nagenoeg dagelijks met [appellanten] overleg heeft gevoerd. [appellanten] wisten daardoor, althans konden weten, dat de bedragen in de stelposten voor de bijgebouwen (fors) werden overschreden. Uit de overgelegde stukken is onvoldoende gebleken dat zij kort na ontvangst van in ieder geval de eerste zes facturen tegen de in rekening gebrachte bedragen bezwaar hebben gemaakt.
4.1
[appellanten] betogen voorts dat zij eerst in februari 2021 en daarna in juni 2021 met [geïntimeerde] een van de aannemingsovereenkomst afwijkende afspraak over de hoogte van de aanneemsom hebben gemaakt. Uitgangspunt voor de beoordeling van de vordering van [geïntimeerde] moet dit nader overeengekomen bedrag aan aanneemsom zijn. [appellanten] hadden voor de verbouwing een maximaal budget van € 345.000,- incl. stelposten. [appellanten] betogen dat [geïntimeerde] daarmee bekend was. Dat [appellanten] nog wat aanvullingen op de door [geïntimeerde] uit te voeren werkzaamheden wilden, doet volgens [appellanten] aan de met [geïntimeerde] gemaakte afspraken over de aanneemsom niet af. [appellanten] wijzen erop dat zij al een fors bedrag aan [geïntimeerde] hebben betaald, terwijl zij een vordering op [geïntimeerde] hebben voor niet uitgevoerde werkzaamheden en vergoeding van schade ten gevolge van gebreken aan het door hem uitgevoerde werk en de te late oplevering. Om deze redenen vinden [appellanten] dat zij (nagenoeg) niets aan [geïntimeerde] verschuldigd zijn.
4.11
[geïntimeerde] heeft hier tegen ingebracht dat hij in februari en juni 2021 aan [appellanten] voorstellen heeft gedaan, maar dat daarover geen wilsovereenstemming is bereikt en/of door [appellanten] geen uitvoering daaraan is gegeven. Daardoor gelden volgens [geïntimeerde] nog steeds de afspraken in de aannemingsovereenkomst.
Ter toelichting heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat aan het voorstel in februari 2021 voorafging dat [appellanten] hun facturen niet snel betaalden en steeds vaker na een gegeven opdracht die was uitgevoerd over de facturatie begonnen te onderhandelen. Voor de liquiditeit van zijn onderneming en ter voorkoming van onnodige kostbare administratieve belasting was [geïntimeerde] in februari 2021 bereid concessies te doen. Hij heeft een nauwkeurig overzicht van de kosten gemaakt. De aanneemsom is toen bepaald op € 354.530,- incl. btw (€ 293.000,- excl. btw). In dit bedrag was een vast bedrag voor de stelposten met betrekking tot de bijgebouwen begrepen. Voor de nog te verrichten werkzaamheden bleven nog enige stelposten staan. Voorts is afgesproken dat [appellanten] voortaan de facturen tijdig zouden betalen.
Volgens [geïntimeerde] zijn [appellanten] op deze afspraak teruggekomen. Zo was een onderdeel van het voorstel dat een bedrag van € 15.720,- tussen partijen werd gedeeld. In de e-mail van 26 april 2021 lieten [appellanten] weten dit bedrag niet te willen delen, maar wilden zij voor dat bedrag de aanschaf van 12 zonnecellen inclusief plaatsing op het dak van het chalet. Ook wilden [appellanten] zich niet houden aan de afspraken over de resterende werkzaamheden. [appellanten] wilden een uitbreiding van de werkzaamheden. Zo moest er een dure aardwarmtepomp komen (een verdubbeling van het bedrag dat er voor gereserveerd was), luxe sanitair, luxe schakelmateriaal en meer zonnepanelen. Door de keuze van [appellanten] voor een aardwarmtepomp, waardoor de woning en bijgebouwen gasvrij zouden worden, moest het al eerder uitgevoerde installatiewerk in het chalet worden omgebouwd. Ook begonnen [appellanten] aanspraak te maken op de datum van oplevering in de aannemingsovereenkomst, zonder rekening te houden met de vele extra werkzaamheden die aan [geïntimeerde] waren opgedragen en de werkzaamheden van derden die door [appellanten] waren ingeschakeld. Ook kwamen [appellanten] de afspraak over betaling van de facturen niet na. Zo hebben zij de factuur van
19 april 2021 gedeeltelijk voldaan.
Deze discussies na februari 2021 en de problemen die dat gaf heeft [geïntimeerde] , naar hij verklaart, ertoe gebracht in juni 2021 een voorstel te doen, waarbij € 345.000,- incl. btw als aanneemsom werd voorgesteld, de nog te verrichten werkzaamheden concreet werden omschreven, de bedragen voor die nog te verrichten werkzaamheden werden bepaald en een betalingsschema werd opgesteld waaraan [appellanten] zich moesten houden. Ter ondersteuning heeft [geïntimeerde] onder meer verwezen naar zijn e-mails van 2 en 15 juni 2021. Aan dit voorstel hebben [appellanten] volgens [geïntimeerde] geen uitvoering gegeven. Zo verlangden [appellanten] al vrij spoedig bij e-mails van 8 en 19 juli 2021 aanvullende werkzaamheden, waarmee [geïntimeerde] niet heeft ingestemd. Ook lieten [appellanten] facturen (gedeeltelijk) onbetaald.
[geïntimeerde] betwijfelt of het maximale budget voor [appellanten] € 345.000,- was. Zo blijkt uit de door [appellanten] overgelegde stukken dat zij het bouwdepot niet volledig hebben benut en in die periode extra aflossingen op hun hypotheek hebben gedaan. In ieder geval betwist [geïntimeerde] dat hij er mee bekend was dat € 345.000,- hun maximale budget was.
[geïntimeerde] betwist dat er gebreken zijn en [appellanten] daardoor schade hebben geleden. Ook betwist [geïntimeerde] het bedrag dat [appellanten] stellen aan hem te hebben betaald. Volgens [geïntimeerde] is € 239.978,15 betaald en niet € 307.177,82.
4.12
Het hof stelt voorop dat uit het hiervoor overwogene blijkt dat [geïntimeerde] de door [appellanten] gestelde overeenstemming over een van de aannemingsovereenkomst afwijkende aanneemsom gemotiveerd heeft betwist. De overgelegde e-mails van februari en juni 2021 geven op zichzelf steun aan het standpunt van [appellanten] dat toen nieuwe afspraken over de hoogte van de aanneemsom zijn gemaakt. Uit die e-mails blijkt ook dat aan de nieuwe aanneemsom voorwaarden zijn verbonden over de nog uit te voeren werkzaamheden, de bedragen die voor die werkzaamheden nog verschuldigd waren en de tijdige betaling van de facturen. In de e-mails van april/mei en juli/augustus 2021 is evenwel steun te vinden voor de stelling van [geïntimeerde] dat [appellanten] zijn teruggekomen op prijsafspraken en dat partijen van mening verschilden welke werkzaamheden onder de aannemingsovereenkomst vielen, welke bedragen nog moesten worden betaald en wanneer er betaald moest worden.
Bij deze stand van zaken kan niet worden vastgesteld dat de vordering van [geïntimeerde] vanwege de door [appellanten] in februari en/of juni 2021 gestelde afspraken ondeugdelijk is.
Partijen verschillen van mening welke door [appellanten] betaalde bedragen aan [geïntimeerde] en derden betrekking hebben op de werkzaamheden die onder de aannemingsovereenkomst vallen. Op basis van de overgelegde stukken kan dat bedrag ook niet worden bepaald. Evenmin kan uit de stukken worden afgeleid of de werkzaamheden van [geïntimeerde] tot gebreken hebben geleid en zo ja, welk bedrag aan schade daarmee is gemoeid. In ieder geval staat vast dat [appellanten] een aantal facturen niet (volledig) heeft betaald. Daardoor kan het zijn dat [geïntimeerde] , zoals hij stelt, gerechtigd was zijn werkzaamheden op te schorten en uiteindelijk de aannemingsovereenkomst partieel te ontbinden.
Op zichzelf is in de stukken steun te vinden voor de stelling van [geïntimeerde] dat na het sluiten van de aannemingsovereenkomst een substantiële wijziging in de werkzaamheden heeft plaatsgevonden, waarbij door [appellanten] ook derden zijn ingeschakeld. Daardoor rijst de vraag welke contractuele opleveringsdatum heeft te gelden en of [appellanten] onder deze omstandigheden [geïntimeerde] aan de contractuele opleveringsdatum kunnen houden.
4.13
Aan de vordering van [geïntimeerde] ligt de gespecificeerde eindafrekening van
5 november 2021 ten grondslag. Aan de hand van wat [appellanten] en [geïntimeerde] naar voren hebben gebracht en aan bewijsmateriaal hebben overgelegd is, zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, niet summierlijk gebleken dat de vordering van [geïntimeerde] ondeugdelijk is.
Is beslag onnodig gelegd?
4.14
[appellanten] betogen dat het beslag onnodig is gelegd. De woning is getaxeerd voor tenminste € 750.000,-. De hypothecaire lening is weliswaar aangegaan voor € 730.000,-, maar de actuele hypotheekschuld is circa € 350.000,-. De woning heeft daardoor overwaarde die ruim voldoende is om daarmee de eventuele vordering van [geïntimeerde] te voldoen.
4.15
[geïntimeerde] heeft er terecht op gewezen dat [appellanten] voor hun zoon een woning willen kopen die zij willen financieren. De mogelijkheid bestaat dat [appellanten] daarvoor (mede) de ruimte gebruiken op de hypothecaire lening waarvoor de woning zekerheid biedt. Als [appellanten] daarvan gebruik maken zal er op de woning (nagenoeg) geen overwaarde meer zijn.
[geïntimeerde] kan zich op het standpunt stellen dat niet zozeer op de actuele hypotheekschuld acht moet worden geslagen maar op het bedrag waarvoor [appellanten] hypothecaire zekerheid hebben geboden. Het bedrag aan hypothecaire zekerheid kan gelet op de marktwaarde van de woning meebrengen dat het beslag op de woning ontoereikend is. Daarmee heeft [geïntimeerde] ook belang bij handhaving van het beslag op de bankrekening.
Hierdoor slaagt niet het betoog van [appellanten] dat het beslag onnodig is gelegd.
belangenafweging
4.16
De door [geïntimeerde] gelegde beslagen op de woning en de bankrekening strekken ertoe verhaal op de goederen van [appellanten] veilig te stellen in het geval zijn vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen. Summierlijk is niet gebleken dat de vordering van [geïntimeerde] ondeugdelijk en het beslag onnodig is.
Hiertegenover staat het belang van [appellanten] Uit wat zij hebben aangevoerd bestaat dat belang vooral uit de beperkingen die het beslag op de woning geeft om een door hun zoon aan te kopen woning te financieren.
In de afweging van deze belangen weegt het belang van [geïntimeerde] het zwaarst. [appellanten] kunnen aan het belang van [geïntimeerde] tegemoetkomen door zekerheid voor het gelegde beslag te verstrekken, bijvoorbeeld door het afgeven van een bankgarantie. Het hof weegt ook mee dat als achteraf mocht blijken dat het beslag ten onrechte is gelegd [geïntimeerde] voor de daardoor geleden schade aansprakelijk is.
Proceskosten voorzieningenrechter en in hoger beroep
4.17
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd. [geïntimeerde] heeft daartegen bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] alleen de beslagen hoeft op te heffen als [appellanten] zekerheid stellen voor het bedrag waarvoor beslag is gelegd. [geïntimeerde] was ook voorafgaand aan de kort geding procedure daartoe bereid. In dit opzicht hebben [appellanten] als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij te gelden, zodat [appellanten] de proceskosten van [geïntimeerde] hebben te betalen. Het hof zal het vonnis op dit onderdeel vernietigen en alsnog [appellanten] in de proceskosten bij de voorzieningenrechter veroordelen.

5.De conclusie

5.1
Het principaal hoger beroep van [appellanten] slaagt niet. Het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] slaagt. Het hof zal de beslissing van de voorzieningenrechter de proceskosten te compenseren, vernietigen, en [appellanten] alsnog in de proceskosten veroordelen.
5.2
Omdat [appellanten] in het principaal appel in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof [appellanten] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
5.3
Het hof zal [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partij ook veroordelen in de proceskosten in het incidenteel appel. Het incidenteel appel van [geïntimeerde] hangt evenwel zozeer samen met het principaal appel en is zodanig beperkt dat het hof het salaris van de advocaat van [geïntimeerde] ter zake zal begroten op nihil.
5.4
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als één van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

6.De beslissing

Het hof:
6.1
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 8 februari 2022 voor zover onder 5.3 gewezen en bekrachtigt het vonnis voor het overige,
6.2
veroordeelt [appellanten] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter:
€ 314,- aan griffierecht,
€ 1079,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] ,
en tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in het principaal hoger beroep:
€ 343,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II)
en tot betaling van het salaris van de advocaat van [geïntimeerde] in het incidenteel appel, waarbij het bedrag op nihil wordt gesteld,
6.3
verklaart de veroordelingen/proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. D.H. de Witte, mr. M.M.A. Wind en mr. M.A.L.M. Willems, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 14 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2105 en Hoge Raad 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:559.