ECLI:NL:GHARL:2023:1962

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
21-006893-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging in een café met toewijzing van schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor openlijke geweldpleging in een café op 19 november 2017, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding van € 300,00 aan benadeelde partij 1 en € 285,00 aan benadeelde partij 2, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van het delict, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd, wat ook in de strafoplegging is meegewogen. Het hof heeft de wettelijke rente vastgesteld vanaf de datum van het delict, 19 november 2017, en de verplichtingen tot schadevergoeding opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006893-18
Uitspraak d.d.: 3 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 7 december 2018 met het parketnummer 18-154245-18 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 17 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bevestiging van het vonnis van de politierechter ten aanzien van de bewezenverklaring en vernietiging voor wat betreft de strafoplegging, alsmede de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] ;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis;
  • integrale toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • integrale toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] , vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede met bepaling dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman, mr. F.C. Knoef, naar voren is gebracht.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging tegen personen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] integraal toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede met bepaling dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] integraal toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede met bepaling dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 19 november 2017 te [pleegplaats] , met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten café [naam café] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit
- het meermalen stompen en/of slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] (al dan niet met een telefoon, althans een voorwerp in de handen)
- het trekken aan de haren van die [slachtoffer 2] en/of
- het naar de grond brengen van die [slachtoffer 2] en/of
- het schoppen/trappen tegen en/of stampen op het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of
- het meermalen slaan en/of trappen tegen de benen, althans het lichaam en/of het gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer 1] .
subsidiairhij op of omstreeks 19 november 2017 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] tegen haar been, althans het lichaam te trappen/schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof ten aanzien van een bewezenverklaring voor openlijke geweldpleging, met uitzondering van de laatste klap die wordt gegeven aan [slachtoffer 2] . Volgens de raadsman kan uit de videobeelden van [naam café] d.d. 19 november 2017, met als tijdsaanduiding 02:17:45 uur, niet worden afgeleid dat de verdachte op dat moment een klap uitdeelt aan [slachtoffer 2] , nu er geen duidelijk gezicht is te zien van degene die uithaalt.
Het gerechtshof overweegt als volgt.
Uit de camerabeelden, die het gerechtshof ter terechtzitting heeft getoond, de eigen waarneming daarvan door het gerechtshof, alsmede de beschrijving van de camerabeelden door de verbalisant, stelt het gerechtshof vast dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd. De verdachte en mededaders zijn in het begin van de camerabeelden prominent in beeld. Op de beelden is één persoon te zien met een licht T-shirt met strepen, een donkere broek en lichte schoenen. Voorts is te zien dat deze persoon een heuptasje over zijn schouder draagt. Naar het oordeel van het gerechtshof komt het signalement van deze persoon zodanig overeen met de verdachte, dat er geen gerede twijfel is dat het verdachte degene is geweest die bij tijdsaanduiding 02:17:45 een klap uitdeelt aan [slachtoffer 2] . Het gerechtshof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte om 02:17:45 uur vanuit het niets met een stevige aanloop heeft uitgehaald naar [slachtoffer 2] .
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het door de verdediging gevoerde verweer en komt het tot een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 november 2017 te [pleegplaats] , met anderen, in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten [naam café] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit
- het meermalen stompen en slaan tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer 2] (al dan niet met een telefoon)
- het trekken aan de haren van [slachtoffer 2] en
- het naar de grond brengen van [slachtoffer 2] en
- het schoppen/trappen tegen en stampen op het lichaam van [slachtoffer 2] en
- het meermalen slaan en trappen tegen het lichaam en het hoofd van [slachtoffer 1] .
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde delict en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezenverklaarde delict heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte door zijn handelen jegens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen personen, zoals hierboven bewezenverklaard. Hij heeft daarbij een inbreuk heeft gemaakt op beider lichamelijke integriteit en hen pijn en letsel toegebracht. Dergelijk gewelddadig handelen leidt in de regel bij slachtoffers tot gevoelens van angst en onveiligheid. Het incident vond plaats in het openbaar - in de rokersruimte van een café tijdens een stapavond in het weekend - en in het bijzijn van andere personen, hetgeen ook in de samenleving tot gevoelens van angst en onveiligheid kan leiden. Dit alles rekent het gerechtshof de verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
17 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van andersoortige strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld. Tevens volgt daaruit dat de verdachte na de pleegdatum van het in deze zaak ter beoordeling staande feit onherroepelijk is veroordeeld ter zake van de Opiumwet. Daarmee is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing;
  • de inhoud van het reclasseringsrapport van 22 november 2021. Daaruit volgt dat de verdachte thuis woont en goed contact heeft met zijn ouders;
  • de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte voltijd als ZZP’er werkt in de installatie van glasvezelkabels.
Voorts houdt het gerechtshof rekening met het tijdsverloop dat is gemoeid met de berechting van de zaak. De verdachte heeft op 13 december 2018 hoger beroep ingesteld.
Het arrest van het gerechtshof wordt uitgesproken op 3 maart 2023. Daarmee is de redelijke termijn in ernstige mate, te weten met ruim twee jaar en twee maanden overschreden. Het gerechtshof zal vanwege de ernstige termijnoverschrijding niet volstaan met enkele de constatering van het verzuim.
Het gerechtshof acht in beginsel de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, passend en geboden. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, acht het gerechtshof – evenals de advocaat-generaal – oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Wettelijke rente
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting bepleit om de duur van de wettelijke rente te beperken, aangezien de afdoening van de strafzaak onevenredig lang heeft geduurd, buiten de schuld van aangever en de verdachte. Voor het overige heeft de raadsman zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof.
De benadeelde partij kan betaling van de wettelijke rente vorderen over het bedrag dat zij aan schade heeft geleden. Deze schade kan onder meer bestaan uit immateriële schade, dat wil zeggen ander nadeel dat op grond van artikel 106 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor vergoeding in aanmerking komt. In beginsel is de wettelijke rente op grond van artikel 6:83, aanhef en onder b, BW zonder ingebrekestelling verschuldigd vanaf het moment waarop de schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad van de verdachte, is ingetreden. [1]
Het gerechtshof overweegt dat het moment waarop de schade is ingetreden voor beide benadeelde partijen 19 november 2017 betreft. Ondanks de overschrijding van de redelijke termijn, ziet het gerechtshof geen aanleiding om af te wijken van die aanvangsdatum van de wettelijke rente, nog daargelaten of die mogelijkheid überhaupt bestaat op de door raadsman aangevoerde grond.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 300,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2017 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 285,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 285,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 285,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2017 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte is jegens de benadeelde partij [benadeelde 2] niet tot vergoeding van dit bedrag gehouden, voor zover zijn mededader het bedrag reeds heeft voldaan.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 november 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 285,00 (tweehonderdvijfentachtig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 285,00 (tweehonderdvijfentachtig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 november 2017.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. M.C. van Linde en mr. F.A. Hartsuiker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 3 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.1, 2.4.4 en 2.5.