ECLI:NL:GHARL:2023:1961

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
21-006856-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging in een café met partiële vrijspraak t.a.v. geweld tegen vriendin van aangever

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor openlijke geweldpleging in een café op 19 november 2017, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1]. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [benadeelde 1] is niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] integraal is toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft het beroep op putatief noodweer van de verdachte verworpen, omdat er geen sprake was van een verontschuldigbare dwaling. De verdachte is strafbaar verklaard en de strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006856-18
Uitspraak d.d.: 3 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden ,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 7 december 2018 met het parketnummer 18-154242-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-730433-15, in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [adres] , [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 17 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • het vonnis van de politierechter zal vernietigen;
  • de verdachte ter zake het primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging tegen personen zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk zal verklaren;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] integraal zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede met bepaling dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is;
  • het openbaar ministerie niet ontvankelijk zal verklaren in de vordering na voorwaardelijke veroordeling met het parketnummer 18-730433-15.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. R.G. Knegt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging tegen personen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] integraal toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede met bepaling dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] integraal toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede met bepaling dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
  • de tenuitvoerlegging gelast van de bij het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 11 maart 2016, parketnummer 18-730433-15, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand.
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 19 november 2017 te [pleegplaats] , met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten café [naam café] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
- het meermalen stompen en/of slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] (al dan niet met een telefoon, althans een voorwerp in de handen)
- het trekken aan de haren van die [slachtoffer 1] en/of
- het naar de grond brengen van die [slachtoffer 1] en/of
- het schoppen/trappen tegen en/of stampen op het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- het meermalen slaan en/of schoppen/trappen tegen de benen, althans het lichaam en/of het gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer 2] .
subsidiairhij op of omstreeks 19 november 2017 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door - die [slachtoffer 1] (met een telefoon, althans een hard voorwerp) meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd heeft geslagen en/of aan de haren van die [slachtoffer 1] heeft getrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het primair tenlastegelegde

Evenals de advocaat-generaal en de verdediging acht het gerechtshof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 2] . Redengevende feiten en/of omstandigheden daarvoor ontbreken. Het gerechtshof zal de verdachte daarom partieel vrijspreken ten aanzien van het laatste gedachtestreepje van de tenlastelegging.
Op grond van wettige bewijsmiddelen, zoals eventueel later in de op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, stelt het gerechtshof vast dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat voor het aan de verdachte primair tenlastegelegde feit openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] . Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 november 2017 te [pleegplaats] , met anderen, op een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten café [naam café] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit
- het meermalen stompen en slaan tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 1] (al dan niet met een telefoon)
- het trekken aan de haren van die [slachtoffer 1] en
- het naar de grond brengen van die [slachtoffer 1] en
- het schoppen/trappen tegen en stampen op het lichaam van die [slachtoffer 1] .
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Met betrekking tot het primaire feit heeft de raadsman een beroep gedaan op putatief noodweer. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat zijn neef [naam] wederrechtelijk werd aangevallen door [slachtoffer 1] en dat het handelen van de verdachte daarom geboden was ter noodzakelijke verdediging van zijn neef.
Het gerechtshof overweegt hierover het volgende.
Indien door of namens de verdachte een beroep wordt gedaan op zogenoemd putatief noodweer, dan zal de rechter moeten onderzoeken of sprake was van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zijn neef moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Op grond van de door het gerechtshof gebruikte bewijsmiddelen, waaronder de camerabeelden, de verklaring van [slachtoffer 1] en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het gerechtshof, stelt het gerechtshof het volgende vast.
Het initiatief tot het uitoefenen van geweld is in eerste instantie van de neef van de verdachte uitgegaan. Hij is het die vanuit het niets aangever klappen uitdeelt. De verdachte zelf had veel gedronken en kan zich naar zijn zeggen niet veel meer van die avond herinneren. Daarnaast volgt uit de inhoud van het strafdossier dat op het moment dat zijn neef [naam] in het gevecht verwikkeld raakt, de verdachte bovenop het gevecht is gedoken en partij heeft gekozen voor [naam] . De verdachte timmert er van meet af aan blind op los en neemt actief deel aan het gevecht, waarbij hij in toenemende mate geweld gebruikt jegens [slachtoffer 1] en enkele laatstgenoemde te hulp schietende omstanders. Uit de camerabeelden blijkt genoegzaam dat er bij de verdachte nimmer een verdedigingswil heeft bestaan om zijn neef in bescherming te nemen en een verschoonbare onjuiste voorstelling van de feiten is dan ook op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het beroep op putatieve noodweer.
De verdachte is strafbaar nu ook van geen andere omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde delict en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezenverklaarde delict heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte door zijn handelen jegens [slachtoffer 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] , zoals hierboven bewezenverklaard. Hij heeft daarbij een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en hem pijn en letsel toegebracht. Dergelijk gewelddadig handelen leidt in de regel bij slachtoffers tot gevoelens van angst en onveiligheid. Het incident vond plaats in het openbaar – in de rokersruimte van een café tijdens een stapavond in het weekend - en in het bijzijn van andere personen, hetgeen ook in de samenleving tot gevoelens van angst en onveiligheid kan leiden. Dit alles rekent het gerechtshof de verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
17 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld. Tevens volgt daaruit dat de verdachte na de pleegdatum van het in deze zaak ter beoordeling staande feit onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een verkeersvoorschrift. Daarmee is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing;
- de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het recente reclasseringstoezicht in september 2022 positief is afgerond. Daarnaast is de verdachte voornemens met zijn gezin te emigreren naar [land] om daar een nieuw leven op te bouwen.
Voorts houdt het gerechtshof rekening met het tijdsverloop dat is gemoeid met de berechting van de zaak. De verdachte heeft op 12 december 2018 hoger beroep ingesteld.
Het arrest van het gerechtshof wordt uitgesproken op 3 maart 2023. Daarmee is de redelijke termijn in ernstige mate, te weten met ruim twee jaar en twee maanden overschreden. Het gerechtshof zal vanwege de ernstige termijnoverschrijding niet volstaan met enkele de constatering van het verzuim.
Het gerechtshof acht de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, in beginsel aangewezen. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, acht het gerechtshof – evenals de advocaat-generaal – oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De verdachte wordt partieel vrijgesproken van het tenlastegelegde waardoor de gestelde schade van [benadeelde 1] zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 285,00, bestaande uit immateriële schade. Tevens is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 285,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 285,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2017 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte is jegens de benadeelde partij [benadeelde 2] niet tot vergoeding van dit bedrag gehouden, voor zover zijn mededader het bedrag reeds heeft voldaan.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling.

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 11 maart 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, parketnummer 18-730433-15. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot afwijzing van de vordering.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één maand reeds is geëxecuteerd. Daarom zal het gerechtshof de vordering na voorwaardelijke veroordeling afwijzen. [1]

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 285,00 (tweehonderdvijfentachtig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 285,00 (tweehonderdvijfentachtig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 november 2017.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Noord-Nederland van 4 augustus 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 11 maart 2016, parketnummer 18-730433-15, voorwaardelijk opgelegde 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. M.C. van Linde en mr. F.A. Hartsuiker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 3 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4387, r.o. 3.3.4.