In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van de onroerende zaak gelegen aan [adres1] 26 te [woonplaats] voor het kalenderjaar 2020, vastgesteld door de Heffingsambtenaar op € 293.000. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en is in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, waarbij hij een lagere waarde van € 277.000 voorstelt.
Tijdens de zitting op 1 februari 2023 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, terwijl de Heffingsambtenaar de vastgestelde waarde verdedigde. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de Heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Het Hof heeft daarbij de vergelijkingsmethode gehanteerd en verwezen naar een referentieobject in de buurt, dat een vergelijkbare waarde had. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar de waarde op een juiste wijze heeft vastgesteld, en heeft het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen redenen gevonden voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.