ECLI:NL:GHARL:2023:1307

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
22/00048
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 124.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde van de woning lager zou moeten zijn, namelijk € 115.000. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 11 januari 2023 zijn de gemachtigde van belanghebbende en een taxateur namens de heffingsambtenaar gehoord. De heffingsambtenaar onderbouwde zijn waardebepaling met een waardematrix, opgesteld door een gediplomeerd WOZ-taxateur, waarin vergelijkingsobjecten werden gebruikt. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, mede door te verwijzen naar een recente verkoopprijs van de onroerende zaak die aanzienlijk hoger was dan de vastgestelde WOZ-waarde. Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier was verhinderd de uitspraak te ondertekenen. De voorzitter heeft de uitspraak ondertekend. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/00048
uitspraakdatum: 14 februari 2023
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 10 december 2021, nummer UTR 21/247 in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Wijdemeren(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 251 v te [plaats1] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 124.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2020 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] , taxateur, namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een in 1978 gebouwde etagewoning met een inhoud van 182 m3.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum te hoog is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en bepleit een waarde van € 115.000. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend.
3.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de specifieke gronden die in deze zaak aan de orde zijn toegelicht en heeft hij het geschil uitdrukkelijk beperkt tot de WOZ-waarde van de woning, zodat zijn overige grieven verder geen bespreking behoeven.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde worden bepaald op de waarde die aan een onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de onroerende zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.2.
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde dan door de heffingsambtenaar is vastgesteld. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is. De vraag of de heffingsambtenaar in deze bewijslast is geslaagd moet worden bezien in het licht van hetgeen belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde verwijst de heffingsambtenaar naar de door hem overgelegde, door een gediplomeerd Woz-taxateur opgestelde, waardematrix waarin de waarde van de onroerende zaak is bepaald op € 124.000 naar waardepeildatum en toestandsdatum 1 januari 2019. De taxateur heeft op basis van de vergelijkingsmethode drie etagewoningen in dezelfde straat als referentieobjecten gebruikt. Daarbij is rekening gehouden met kwaliteit (K), onderhoud (O), uitstraling (U), doelmatigheid (D) en voorzieningen (V) van de onroerende zaak en de referentieobjecten. Voor ligging (L) is zowel voor de onroerende zaak als voor de referentieobjecten factor 3 toegekend. In de navolgende matrix zijn de objecten weergegeven:
Object
Bouw-jaar
KOUDV
Bruto inhoud
Opstal (m3)
- Koopsom (€)
- Datum koop- contract
- Koopsom (€) geïndexeerd naar wpd
Prijs per m3 (€) (bij gelijke KOUDV factoren als onroerende zaak)
Bijzonderheden
WOZ-waarde
[adres1] 251 v te [plaats1]
1978
3 2 3 3 3
182
683
124
[adres1] 251 m te [plaats1]
1978
2 2 3 3 2
182
- 100.000
- 27-11-2018
-101
635
Matige woning ten tijde van verkoop
101
[adres1] 251 u te [plaats1]
1978
3 3 3 3 3
182
- 170.000
- 18-10-2019
-157
806
Nette woning
136
[adres1] 251 t te [plaats1]
1978
3 3 3 3 3
182
- 140.000
- 7-8-2019
-144.2
740
Nette woning
130
4.4.
De gehanteerde referentieobjecten hebben een identieke ligging (in hetzelfde complex), bruto inhoud en bouwjaar en zijn goed vergelijkbaar met de onroerende zaak. Met de verschillen tussen de onroerende zaak en de referentieobjecten heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof voldoende rekening gehouden. De vergelijkingsobjecten hebben - bij gelijke KOUDV-factoren als de onroerende zaak - een gemiddelde prijs van € 727 per kubieke meter, terwijl voor de onroerende zaak een waarde van € 683 per kubieke meter is gehanteerd. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat voor de onroerende zaak moet worden uitgegaan van een factor ‘2’ voor kwaliteit. De heffingsambtenaar heeft daartegen ingebracht dat indien de stelling van belanghebbende wordt gevolgd de kubieke meterprijs van de onroerende zaak nog altijd lager is dan de gemiddelde kubieke meterprijs van de referentieobjecten. Aldus biedt de taxatiematrix voldoende steun aan de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde. Voorts neemt het Hof in aanmerking dat de onroerende zaak op 20 september 2021 is verkocht voor € 220.000. De verkoopprijs is € 96.000 hoger dan de vastgestelde WOZ-waarde. Weliswaar was de verkoop bijna 22 maanden na de waardepeildatum, maar aan de verkoopprijs van de onroerende zaak hoeft naar het oordeel van Hof niet geheel voorbij te worden gegaan. Met de verwijzing naar het verkoopcijfer van de onroerende zaak en de vergelijking met de referentieobjecten heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.
4.5.
Voor het toekennen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat geen aanleiding, aangezien die termijn niet is overschreden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
De heffingsambtenaar heeft het Hof verzocht belanghebbende te veroordelen in de door de heffingsambtenaar gemaakte proceskosten. In artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een natuurlijk persoon slechts in de proceskosten veroordeeld kan worden in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is sprake als op grond van bijzondere omstandigheden kan worden vastgesteld dat ten tijde van het instellen van beroep voor de belanghebbende evident was dat van het beroep geen positief resultaat was te verwachten. [1] Het Hof ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit in deze procedure voor belanghebbende of zijn gemachtigde bij voorbaat duidelijk was. Ook het door gemachtigde slechts aanvoeren van algemene bezwaar- en beroepsgronden op basis van standaard stukken tekst betekent niet dat sprake is van misbruik van procesrecht. Weliswaar zijn de standpunten in de standaard stukken tekst niet altijd relevant, maar het instellen van beroep tegen de uitspraak op bezwaar kan ertoe leiden dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak wordt aangepast. Nu naar het oordeel van het Hof geen sprake is van misbruik van procesrecht bestaat geen aanleiding tot het veroordelen van belanghebbende in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. E. Breedveld en mr. J.A. Monsma in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. Breedveld.
(E. Breedveld)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 februari 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. ABRvS 20 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR2299.