ECLI:NL:GHARL:2023:1191

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
200.294.806/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overeenkomst tussen curator en Neuzer KFT inzake boedelbijdrage en overdracht Ahold-order in faillissement Big Wholesale B.V.

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Neuzer KFT, een Hongaarse onderneming, en de curator van het faillissement van Big Wholesale B.V. De curator had een overeenkomst gesloten met Neuzer over de overdracht van een order van Ahold, die tot de failliete boedel van Big Wholesale behoorde. De centrale vraag is of Neuzer een boedelbijdrage van € 57.500,- verschuldigd is aan de curator voor deze overdracht. Big Wholesale B.V. werd op 12 februari 2020 failliet verklaard, waarna de curator de Intergamma-order aan Neuzer verkocht en later overeenstemming bereikte over de overdracht van de Ahold-order. Neuzer heeft echter de boedelbijdrage niet betaald, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Overijssel heeft de vorderingen van de curator toegewezen en Neuzer veroordeeld tot betaling van het bedrag, wat Neuzer in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft de grieven van Neuzer verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de curator zijn verplichtingen is nagekomen en dat Neuzer de boedelbijdrage verschuldigd is. De curator heeft geen toerekenbare tekortkoming gepleegd en de overeenkomst was geldig, ondanks het ontbreken van een machtiging van de rechter-commissaris. Neuzer wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.294.806/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 254898)
arrest van 7 februari 2023
in de zaak van
Neuzer KFT,
gevestigd in Hongarije,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
Neuzer,
advocaat: mr. F.M. van Hasselt, die kantoor houdt in Deventer,
tegen
[naam1] , in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Big Wholesale B.V.,
die kantoor houdt in Zwolle,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser in conventie en gedaagde in reconventie,
hierna:
de curator,
advocaat: mr. L.M. Goeree, die kantoor houdt in Zwolle (voorheen mr. J. van der Meer).

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 14 december 2021 heeft op 19 januari 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat, met de pleitaantekeningen van beide advocaten, aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft Neuzer op 4 juli 2022 acht producties en heeft de curator op 7 juli 2022 één productie in het geding gebracht. Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen arrest gevraagd.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Het gaat in deze procedure om een door de curator met Neuzer gesloten overeenkomst met betrekking tot de overdracht van een tot de failliete boedel van Big Wholesale B.V. behorende order van Ahold. De vraag die partijen verdeeld houdt is of Neuzer daarvoor een boedelbijdrage aan de curator verschuldigd is. Dit geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
Big Wholesale B.V. was actief in de verkoop van fietsen. Op 12 februari 2020 is zij failliet verklaard. De curator is benoemd tot curator in het faillissement.
2.3
Neuzer is indirect aandeelhouder van Big Wholesale en een belangrijke toeleverancier van fietsen aan Big Wholesale.
2.4
Big Wholesale had voor haar faillissement overeenkomsten gesloten voor de verkoop van een partij fietsen, te weten met Ahold Delhaize European Sourcing B.V.
(de Ahold-order) en met Intergamma B.V. (de Intergamma-order).
2.5
Op 14 februari 2020 heeft de curator de Intergamma-order aan Neuzer verkocht. Neuzer heeft in dat kader € 50.000,- op de derdengeldenrekening van het kantoor van de curator overgemaakt. Het bedrag zou vrijkomen als boedelactief zodra Intergamma de bestelde fietsen zou afnemen. Dat is niet gebeurd.
2.6
Op 27/28 februari 2020 hebben de curator en Neuzer overeenstemming bereikt over de overdracht van de Ahold-order. De curator schrijft in een emailbericht van donderdag 27 februari 2020 aan de heer [naam2] (bestuurder van Neuzer ) en zijn gemachtigde mr. Van Hasselt onder meer het volgende:
“Subject to the following conditions, I am prepared to submit your bid to the examining magistrate for approval:
Your client pays -without possibility of setoff and/or compensation- an estate contribution in the amount of EUR 57,500 to the estate for the cooperation in the transfer of Ahold-deal, consisting of 1,200 Hollandia Optima Basic and 1,500 Hollandia Optima Basic e-bikes, parties sufficiently known. I do not vouch for the existence and scope of this order and therefore do not provide any guarantee. Your client is free to conclude a new agreement with Ahold exclusively for the aforementioned order.
(…)
This is subject to the approval of the bankruptcy judge.”
De heer [naam2] beantwoordt deze e-mail dezelfde dag en schrijft:
“I comfirm your offer with condition availabilliti of the brand.
Alma promice her answer until tomorrow 9am from TCB Brand.”
Op vrijdag 28 februari 2020 om 12.25 uur schrijft de heer [naam2] aan de curator onder verwijzing naar zijn eerdere e-mail van 27 februari 2020:
“Neuzer Kft. accepts the terms below and we will deliver according to the deadline. We ask you to arrange Ahold to make the contract with Neuzer until 2nd of March. (…)”
2.7
Op 1 maart 2020 schrijft de heer [naam2] aan de curator het volgende:
“Dear [naam1] !
I did not hear from you on Friday.
Please confirm that Ahold accepts Neuzer Kft. as contract partner in stead of BIG, for the existing orders. This is the basis for our deal I would like to know tomorrow (2 March), before I make payment.”
2.8
Op 2 maart 2020 stuurt mevrouw [naam3] , werkzaam bij Ahold, (hierna: [naam3] ) een e-mailbericht aan de heer [naam2] , in cc aan [naam4] waarin zij het volgende schrijft:
“We cancelled the promotion, due to fact that last week Wednesday we couldn’t settle the deal including after sales services and that was really our deadline to give it a go or no go.
We can discuss another promotion week (fe week 17), but we need to re-discuss and re-negotiate full deal from scratch.”
2.9
[naam3] schrijft op 6 maart 2020 om 1.30 PM aan [naam4] in een e-mail met de aanhef ‘Fietsen week 13’:
“Ik heb vorige week woensdagochtend de hele actie afgeblazen, omdat er nog geen concreet voorstel lag waar we mee aan de slag konden. Dit hebben we dinsdagavond ook zo telefonisch besproken. (…)”
2.1
Op 9 maart 2020 schrijft [naam3] in een e-mailbericht aan de heer [naam2] het volgende:
“Dear [naam2] ,
I have informed [naam4](hierna [naam4] ), voormalig bestuurder van Big Wholesale, toevoeging hof]
by phone that I cancelled the promotion in wk 13 IF no agreement on Wednesday morning 8.00. On Wednesday morning the 26th I have send [naam4] a mail in which I confirmed this. Later there were some sms/what’s app messages but I didn’t check my phone and email till March 2th. as I was on holidays.
And yes the deal was off.Friday we had a meeting in which we discussed possible other promotion in wk 17.I would like to receive revised offer latest this afternoon, so we can make final decision on this promotion tomorrow morning.”
2.11
Op 11 maart 2020 schrijft [naam3] in een e-mailbericht aan [naam2] en [naam4] :
“Dear [naam2] , [naam4] ,
We have a go for promotion with the e-bikes in wk 17.Contract will follow, but please confirm details:- Bike spec’s as per your confirmation mail of 8 march.(…)- Supplier is 100% responsible for order and service follow up, which will be taken care of by [naam4] , same as agreed for last promotion.(…)”
2.12
Op 24 juni 2020 schrijft de advocaat van Ahold, mr. R. Mulder, aan de curator:

Hoewel Ahold zodoende betwist dat er nog sprake is van een overeenkomst waarvan door u nakoming kan worden worden gevorderd, stelt Ahold u een termijn ex artikel 37 Fw.”
2.13
Neuzer heeft het bedrag aan boedelbijdrage van € 57.500,- exclusief btw niet aan de curator betaald.
2.14
Neuzer heeft in een kort geding gevorderd dat de curator opdracht zou geven tot het vrijgeven van het bedrag van € 50.000,- dat op de derdenrekening van zijn kantoor stond onder last van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft die vordering bij vonnis in kort geding van 8 september 2020 toegewezen.
2.15
De curator heeft vervolgens beslag laten leggen op het bedrag van € 50.000,-.
2.16 Neuzer heeft op basis van de nieuwe afspraken met Ahold de fietsen geleverd aan Ahold.
2.17
De curator heeft vervolgens bij de rechtbank gevorderd dat Neuzer wordt veroordeeld tot betaling van de boedelbijdrage van € 69.575,- inclusief btw (zijnde € 57.500,- exclusief btw). Hij voert daartoe aan dat Neuzer met hem is overeengekomen dat dit bedrag zou worden betaald als boedelbijdrage voor de medewerking van de curator aan de overdracht van de Ahold-order. Neuzer heeft in reconventie terugbetaling van € 50.000,- gevorderd, te vermeerderen met rente en kosten. Zij voert daartoe aan dat de curator dit bedrag had moeten vrijgeven en dat het daarop gelegde beslag onrechtmatig is, zodat de curator het maximale bedrag aan dwangsommen van € 50.000,- heeft verbeurd. Subsidiair vordert zij schadevergoeding tot dit bedrag.
2.18
De rechtbank Overijssel, locatie Zwolle heeft op 24 maart 2021 de vorderingen van de curator toegewezen en heeft Neuzer veroordeeld tot betaling van € 69.575,- inclusief btw, vermeerderd met wettelijke handelsrente en beslagkosten. De vorderingen van Neuzer in reconventie heeft de rechtbank afgewezen, met veroordeling van Neuzer in de proceskosten in conventie en in reconventie.
2.19
Tegen die uitspraak heeft Neuzer bezwaar gemaakt, waarbij zij haar eis heeft gewijzigd. Neuzer vordert in hoger beroep dat de vorderingen van de curator alsnog worden afgewezen, met veroordeling van de curator tot terugbetaling van wat hij na tenuitvoerlegging van het vonnis van Neuzer heeft ontvangen. In reconventie vordert Neuzer veroordeling van de curator tot opheffing van het door hem op € 50.000,- gelegde beslag en tot bevestiging aan de bestuurders van de stichting derdengelden van zijn kantoor dat dit bedrag moet worden teruggestort op de bankrekening van Neuzer, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Tevens vordert Neuzer alsnog veroordeling van de curator tot betaling aan haar van € 50.000,- aan verbeurde boetes, althans vergoeding van door haar ten gevolge van het onrechtmatig gelegde beslag geleden schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

3.Het oordeel van het hof

De opzet en de conclusie van deze uitspraak
3.1
Neuzer heeft elf bezwaren (grieven) tegen het eindvonnis van de rechtbank Overijssel opgeworpen. Het hof zal deze hierna per onderwerp en met tussenkopjes bespreken.
3.2
De conclusie zal zijn dat de bezwaren van Neuzer worden verworpen en dat het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd.
Eiswijziging3.3 Neuzer heeft haar bij de rechtbank ingestelde eis bij memorie van grieven gewijzigd, zoals in 2.19 is weergegeven. De curator heeft tegen deze eiswijziging als zodanig geen bezwaar gemaakt. Het hof ziet ook ambtshalve daartegen geen processuele bezwaren, zodat het hof zal beslissen op basis van die gewijzigde eis.
Geen toerekenbare tekortkoming curator3.4 Neuzer maakt bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming door de curator, geen sprake is van een ingebrekestelling door Neuzer van de curator en derhalve geen sprake is van (schuldeisers)verzuim van de curator. Neuzer stelt in dit hoger beroep de overeenkomst tussen de curator en haar alsnog te ontbinden wegens toerekenbare tekortkoming althans schuldeisersverzuim van de curator. Zij stelt dat de curator niet heeft geleverd (geen order en ook geen medewerking), terwijl tevens duidelijk is dat de curator niet meer kan leveren. Omdat nakoming blijvend onmogelijk is, is voor het intreden van schuldeisersverzuim aan de zijde van de curator, geen ingebrekestelling vereist. De curator had volgens Neuzer moeten beseffen dat hij de Ahold-order niet aan Neuzer kon overdragen, omdat deze al niet meer bestond op het moment dat de curator en Neuzer overeenstemming bereikten over de medewerking van de curator aan overdracht daarvan. Daarmee heeft de curator niet te goede trouw en dus onzorgvuldig c.q. onrechtmatig jegens Neuzer gehandeld.
Inhoud van de overeenkomst3.5 Om de bezwaren van Neuzer te kunnen beoordelen dient eerst de inhoud van de overeenkomst tussen de curator en Neuzer te worden vastgesteld. Het hof stelt vast dat Neuzer met haar e-mail van 28 februari 2020 om 12.25 uur het aanbod van de curator van 27 februari 2020, zoals hiervoor in 2.6 is weergegeven, heeft geaccepteerd. Daaruit blijkt dat de curator zou meewerken aan de overdracht van de Ahold-order, - bestaande uit 1.200 Hollandia Optima Basic en 1.500 Hollandia Optima Basic e-bikes - aan Neuzer tegen betaling van een boedelbijdrage van € 57.500,-. Niet ter discussie staat dat dit bedrag inclusief btw neerkomt op € 69.575,-
3.6 Het hof volgt de curator in zijn standpunt dat deze overeenkomst een inspanningsverplichting van de boedel behelst om het door Neuzer beoogde resultaat van het mogen leveren van de genoemde fietsen aan Ahold te bereiken. Immers de curator heeft uitdrukkelijk opgenomen niet in te staan voor het bestaan en de omvang van deze order en derhalve geen garantie te verstrekken. Wel heeft de curator Neuzer, onder de voorwaarde van betaling van de boedelbijdrage, toestemming verleend om een nieuwe overeenkomst met Ahold te sluiten, exclusief voor de betreffende order.
3.7
Neuzer kan niet worden gevolgd in zijn in 3.4 weergegeven stelling dat de curator met het sluiten van de overeenkomst niet te goede trouw en daarmee onzorgvuldig c.q. onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, omdat hij, gelet op het annuleren van de order door Ahold op woensdag 26 februari 2020, had moeten beseffen dat hij deze order niet aan Neuzer kon overdragen.
3.8
Redengevend daarvoor is het bepaalde in artikel 37 Fw. Uit dit artikel volgt dat indien een wederkerige overeenkomst ten tijde van de faillietverklaring zowel door de schuldenaar (Big Wholesale) als door zijn wederpartij (Ahold) in het geheel niet of slechts gedeeltelijk is nagekomen en de curator zich niet binnen een hem daartoe schriftelijk door de wederpartij gestelde redelijke termijn bereid verklaart de overeenkomst gestand te doen, de curator het recht verliest zijnerzijds nakoming van de overeenkomst te vorderen. De strekking van dat artikel is dat de faillietverklaring in beginsel geen gevolgen heeft voor de bestaande wederkerige overeenkomsten, in die zin dat de rechten en verplichtingen van de schuldenaar en diens wederpartij daardoor niet worden gewijzigd.
3.9
Het hof overweegt dat Neuzer de stelling van de curator dat Ahold een dergelijke termijn niet voor 27/28 februari 2020 aan hem heeft gesteld, onvoldoende heeft weersproken. Dit gezien de e-mail van [naam3] aan Neuzer met cc aan [naam4] van 2 maart 2020
(zie 2.8), de e-mail van [naam3] aan [naam4] van 6 maart 2020 om 1.30 PM (zie 2.9) en de daarvoor gegeven verklaring van [naam4] van 19 januari 2021.
schrijft in haar verklaring van 19 januari 2021 dat de betreffende e-mails van Ahold niet goed worden uitgelegd en dat Ahold alleen de promotiecampagne heeft afgelast en de order slechts heeft uitgesteld. Het hof stelt vast dat dit ook daadwerkelijk zo heeft plaatsgevonden en dat Ahold hiermee geen termijn, als bedoeld in artikel 37 Fw, aan de curator heeft gesteld.
Dit wordt overigens bevestigd door de e-mail van de advocaat van Ahold van 24 juni 2020 (zie 2.12), waarin alsnog (en dus veel later) een termijn, als bedoeld in artikel 37 Fw, aan de curator wordt gesteld. Het hof leidt hieruit af dat dit dus niet eerder heeft plaatsgevonden.
3.10 Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt namelijk dat Neuzer op basis van de e-mail van [naam3] van 2 maart 2020 (zie 2.8) op 6 maart 2020 met Ahold aan tafel heeft gezeten en een nieuwe deal met Ahold heeft uit onderhandeld voor hetzelfde type fietsen. In een e-mail van 11 maart 2020 (zie 2.11) heeft [naam3] aan Neuzer en [naam4] bevestigd dat Neuzer alsnog de fietsen mag leveren. Dat volgt overigens ook uit de e-mail van Neuzer aan [naam3] van 9 maart 2020 (zie 2.10), waarin hij bevestigt dat hij de fietsen in voorraad houdt voor week 17 en dat [naam3] een nieuw contract met Neuzer kan maken voor deze fietsen, waarbij de after sales service zal worden gedaan door (de vennootschap van) [naam4] . Neuzer heeft haar stelling dat dit een hele andere deal was, met andere aantallen, een andere looptijd en andere marges, in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door de curator, onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat zij in dit stadium van de procedure niet zal worden toegelaten tot bewijslevering.
3.11
Ook het hof is van oordeel dat de curator er, gelet op het voorgaande, vanuit kon gaan dat de Ahold-order nog bestond en dat Ahold de aan Neuzer over te dragen overeenkomst met Big Wholesale gestand zou doen, zodat in zoverre geen beletsel voor de curator bestond om de overeenkomst van 27/28 februari 2020 met Neuzer te sluiten. Daarmee falen de grieven 2 en 5.
3.12
Maar ook als de order niet meer bestond en contractsoverneming als bedoeld in artikel 6:159 BW vanwege het ontbreken van medewerking van Ahold niet mogelijk zou zijn, valt de curator geen verwijt te maken, vanwege de slechts op de boedel rustende inspanningsverplichting én het feit dat Neuzer een nieuwe overeenkomst met Ahold met betrekking tot dezelfde order heeft uit onderhandeld, in welke laatste mogelijkheid de overeenkomst tussen de curator en Neuzer ook voorzag. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom het door de curator in de overeenkomst opgenomen voorbehoud - dat hij niet instaat voor het bestaan en de omvang van de order - en zijn beroep hierop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarmee faalt ook grief 3.
Geen vertegenwoordiging curator door [naam4]3.13 Gelet op het voorgaande behoeft de stelling van Neuzer dat [naam4] als een rechtsgeldige vertegenwoordiger van de curator kan worden gezien geen nadere bespreking. In zoverre ten overvloede overweegt het hof net als de rechtbank dat Neuzer deze stelling overigens onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, in het licht van artikel 68 lid 1 Fw, waarin is bepaald dat de curator belast is met het beheer en de vereffening van de failliete boedel. Dat betekent dat de curator bij het vervullen van zijn taak de vermogensrechten van de schuldenaar (Big Wholesale) uitoefent. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de curator dat zou overlaten aan de voormalig bestuurder van de gefailleerde vennootschap, of dat Ahold daarvan uitging. De curator heeft gemotiveerd gesteld dat Ahold rechtstreeks met [naam4] communiceerde in verband met het feit dat (een vennootschap van) [naam4] de aftersales zou doen, hetgeen ook blijkt uit voornoemde e-mail van Neuzer van 9 maart 2020 aan Ahold. Grief 4 faalt.
Toestemming rechter-commissaris3.14 Met zijn zesde grief maakt Neuzer bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank dat de door de curator overgelegde stukken geen aanleiding geven om te vermoeden dat de rechter-commissaris zijn toestemming zou hebben onthouden. Neuzer stelt dat onderdeel van de overeenkomst met de curator was de (opschortende) voorwaarde dat de rechter-commissaris zijn toestemming verleent. Neuzer betwist dat deze toestemming is gegeven, waaruit zij de conclusie trekt dat niet van een overeenkomst tussen de curator en Neuzer (die Neuzer verplicht tot het betalen van een boedelbijdrage) kan worden uitgegaan, zodat reeds om die reden de vordering van de curator moet worden afgewezen.
3.15
Hoewel aan Neuzer kan worden toegegeven dat het oordeel van de rechtbank waartegen Neuzer bezwaar maakt, niet geheel begrijpelijk is, kan dit bezwaar haar niet baten.
Niet ter discussie staat dat de curator voor de vervreemding van tot het faillissement behorende goederen (door openbare verkoop of onderhands, zoals in het onderhavige geval) de toestemming van de rechter-commissaris nodig heeft (artikel 101 jo 176 Fw). In een aantal bepalingen in de Faillissementswet wordt gesproken van een door de curator benodigde machtiging voor bepaalde rechtshandelingen. Artikel 72 Fw bepaalt dat het ontbreken van de machtiging van de rechter-commissaris, ‘waar die vereist is, (…) voor zoveel derden betreft, geen invloed heeft op de geldigheid van de door de curator verrichte handeling’. De curator is vanwege het ontbreken van een machtiging (mogelijk) alleen jegens de gefailleerde en de schuldeisers aansprakelijk, als door de betreffende handeling de belangen van de boedel en daarmee de verhaalsmogelijkheden van de desbetreffende schuldeisers zijn geschaad [1] . De curator hoeft daarom in een procedure ook niet te stellen dat hij op grond van artikel 68 lid 2 Fw tot het verrichten van de handeling gemachtigd is [2] . Zelfs als tijdens de procedure blijkt dat de machtiging van de rechter-commissaris ontbreekt, blijft de handeling van de curator geldig. Artikel 72 lid 1 Fw is ook van toepassing op handelingen waar toestemming of goedkeuring van de rechter-commissaris voor vereist is, althans voor zover bij die handeling belangen van derden betrokken zijn. Hieruit volgt dat het eventueel ontbreken van de door de curator benodigde toestemming van de rechter-commissaris geen afbreuk doet aan de geldigheid van de overeenkomst. Curatoren nemen in de regel een voorwaarde met betrekking tot het verkrijgen van toestemming van de rechter-commissaris op in overeenkomsten met derden, ter beperking van hun hiervoor genoemde aansprakelijkheid jegens de gefailleerde en schuldeisers. Ook in dit geval heeft de curator dat gedaan blijkens de e-mail van 27 februari 2020 aan Neuzer en de toelichting die hij daarop heeft gegeven. Tegen deze achtergrond is door Neuzer onvoldoende gesteld dat de in de overeenkomst opgenomen voorwaarde in dit geval een andere betekenis heeft, dan de hier weergegeven, op de wet gebaseerde en gebruikelijke betekenis. Gesteld noch gebleken is evenmin welk belang Neuzer bij deze voorwaarde en de vervulling daarvan heeft, anders dan dat zij bevrijd wil worden van haar verplichting tot betaling van de overeengekomen boedelbijdrage. Het hof acht dit, gelet op het voorgaande, geen rechtens te honoreren belang. Om die reden faalt ook grief 6.
De conclusie3.16 De curator heeft op goede gronden nakoming van de door hem op 27/28 februari 2020 met Neuzer gesloten overeenkomst gevorderd en niet valt in te zien waarom Neuzer de overeengekomen boedelbijdrage niet verschuldigd zou zijn. Uit het voorgaande volgt dat Neuzer een overeenkomst met Ahold heeft uit onderhandeld op basis van de Ahold-order. Daarvoor is de boedelbijdrage (ook) bedoeld. De curator heeft gemotiveerd gesteld dat dit niet kan worden aangemerkt als ‘nieuwe business’, welke stelling onvoldoende gemotiveerd is weersproken door Neuzer. Het enkele feit dat Neuzer groot-aandeelhouder is van Big Wholesale geeft haar niet het recht vermogensbestanddelen (waaronder de Ahold-order) van de gefailleerde vennootschap over te nemen, zonder daarvoor de overeengekomen boedelbijdrage te voldoen. Voorts is niet komen vast te staan dat de curator zijn uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen, nu gesteld, noch gebleken is wat de curator meer of anders had kunnen doen en tot welk ander resultaat dit dan zou hebben geleid. Aan Neuzer komt dan ook niet de bevoegdheid toe om deze overeenkomst te ontbinden. Het door Neuzer gestelde onrechtmatig handelen van de curator is hiermee evenmin komen vast te staan. Grief 1 faalt daarmee ook.
Bewijsaanbod
3.17
Neuzer heeft bewijs aangeboden van haar stellingen. Omdat zij haar verweer onvoldoende heeft gemotiveerd wordt aan bewijslevering echter niet toegekomen. Het bewijsaanbod is om die reden niet ter zake dienend en wordt gepasseerd.
De slotsom3.18 De grieven 7 tot en met 11 missen zelfstandige betekenis en delen daarom het lot van de andere grieven. Het vonnis van 24 maart 2021 wordt bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij wordt Neuzer veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Die kosten worden begroot op:
griffierecht: € 5.610,-
salaris advocaat: € 6.962,-,- (2 procespunten x appeltarief V € 3.481,-)

4.4. De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Neuzer tot betaling van de volgende proceskosten van de curator:
- € 5.610,- aan griffierecht;
- € 6.962,- aan salaris van de advocaat (2 procespunten x appeltarief V);
verklaart de veroordeling in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Lorist, M.M.A. Wind en J.E. Wichers en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
7 februari 2023.

Voetnoten

1.HR 26 november 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4487.
2.HR 19 maart 1936, NJ 1936/447.