In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de echtscheiding tussen de man en de vrouw is uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is vastgesteld. De man, die de Turkse nationaliteit heeft, en de vrouw, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit bezit, zijn in 2019 in Turkije gehuwd. De vrouw heeft op 25 oktober 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft op 9 juni 2022 de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij de kosten van de procedure zijn gecompenseerd.
In hoger beroep heeft de man grieven ingediend tegen de bestreden beschikking, waarbij hij verzoekt om een andere beslissing met betrekking tot verschillende bankrekeningen en de verdeling van goederen. De vrouw heeft verweer gevoerd en daarnaast voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof heeft de grieven van de man verworpen en geoordeeld dat er sprake was van volledige overeenstemming tussen partijen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, zoals vastgelegd in de bestreden beschikking.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, de kosten van waterschapsbelasting en andere kosten door partijen bij helfte laten betalen, en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd. De beslissing is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar.