ECLI:NL:GHARL:2023:10864

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
200.315.688
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de echtscheiding tussen de man en de vrouw is uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is vastgesteld. De man, die de Turkse nationaliteit heeft, en de vrouw, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit bezit, zijn in 2019 in Turkije gehuwd. De vrouw heeft op 25 oktober 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft op 9 juni 2022 de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij de kosten van de procedure zijn gecompenseerd.

In hoger beroep heeft de man grieven ingediend tegen de bestreden beschikking, waarbij hij verzoekt om een andere beslissing met betrekking tot verschillende bankrekeningen en de verdeling van goederen. De vrouw heeft verweer gevoerd en daarnaast voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof heeft de grieven van de man verworpen en geoordeeld dat er sprake was van volledige overeenstemming tussen partijen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, zoals vastgelegd in de bestreden beschikking.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, de kosten van waterschapsbelasting en andere kosten door partijen bij helfte laten betalen, en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd. De beslissing is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.315.688
(zaaknummers rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 395023 en 399131)
beschikking van 21 december 2023
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Kaya in Nijmegen,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Gürcan in Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 9 juni 2022 (hierna ook: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 september 2022;
- het verweerschrift tevens (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een brief van mr. Gürcan van 9 oktober 2023, met daarin een vermeerderingsverzoek in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep;
- een brief van (de griffier van) dit hof aan partijen van 19 oktober 2023;
- een journaalbericht van mr. Gürcan van 6 november 2023;
- een journaalbericht van mr. Kaya van 6 november 2023.

3.De feiten

3.1.
De vrouw heeft de Nederlandse en Turkse nationaliteit en de man de Turkse nationaliteit. Zij zijn [in] 2019 te [plaats1] , Turkije met elkaar gehuwd.
3.2.
De vrouw heeft op 25 oktober 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.3.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is, onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, zijn de kosten van de procedure gecompenseerd in die zin dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft en is het meer of anders verzochte afgewezen.
3.4.
Het huwelijk van partijen [in] 2022 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof ten aanzien van de bankrekeningen [nummer1] , [nummer2] , [nummer3] , [nummer4] , [nummer5] en [nummer6] en de facturen van de waterschapsbelasting en [naam1] een andere beslissing te nemen.
4.2.
De vrouw voert verweer in het principaal hoger beroep en heeft daarnaast voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld van de bestreden beschikking.
4.3.
De man voert verweer in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar voorwaardelijk incidenteel hoger beroep dan wel tot afwijzing daarvan en verzoekt het hof beslissingen te nemen over de waarde van de BMW, de waarde en betaling van de vrouw aan hem van de gouden sieraden en de inboedel en over een gebruiksvergoeding.
4.4.
De vrouw heeft bij brief van 9 oktober 2023 op de aanvullende verzoeken van de man gereageerd en haar verzoek in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep nader gespecificeerd.
4.5.
De mondelinge behandeling van 19 oktober 2023 is vanwege ziekte van een van de advocaten niet doorgegaan. Het hof heeft bij brief van 19 oktober 2023 partijen vervolgens aangeboden om de procedure schriftelijk af te doen en hen in de gelegenheid gesteld om in dat geval kort schriftelijk te reageren op de laatste gewisselde stukken.
4.6.
Partijen hebben het hof gevraagd de zaak schriftelijk af te doen zonder dat zij nog een nadere toelichting op de stukken hebben gegeven.

5.De motivering van de beslissing

IPR: rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
De rechtbank heeft ambtshalve vastgesteld dat aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van (het echtscheidingsverzoek en) de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Het hof onderschrijft dat oordeel.
5.2.
Tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht het huwelijksvermogensregime beheerst is door geen van partijen een grief geformuleerd. De appelrechter is gebonden aan dit oordeel van de rechter in eerste instantie (HR 11 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:394 en HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1525). Dat betekent dat het hof, net als de rechtbank, Nederlands recht zal toepassen.
procesrechtelijk
5.3.
De man heeft in zijn verweerschrift in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep zijn verzoeken aangevuld (zie rov. 4.3). In hoger beroep kan bij uitzondering voor het eerst een nieuw verzoek worden gedaan als sprake is van een nevenvoorziening bij scheiding. Voorwaarde daarvoor is dan wel dat dat nieuwe verzoek direct bij het beroepschrift wordt gedaan of bij de indiening van het incidenteel hoger beroep. Het hof stelt vast dat de man zijn nieuwe verzoeken niet meteen bij de indiening van zijn beroepschrift heeft gedaan, maar pas veel later in de procedure en heeft daarmee in strijd gehandeld met de tweeconclusieleer. Gelet hierop zal het hof de aanvullende verzoeken van de man, zoals geformuleerd in zijn verweer in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, niet in behandeling nemen en beslissen op het oorspronkelijke verzoek van de man.
huwelijksgoederenregime
5.4.
Partijen zijn gehuwd na 1 januari 2018, zonder dat zij huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Tussen partijen bestaat daarom een door de wet beperkte gemeenschap van goederen. Dit betekent dat alleen wat de echtgenoten tijdens het huwelijk hebben opgebouwd en ook de goederen die vóór het huwelijk aan hen gezamenlijk toebehoorden, tot de huwelijksgemeenschap behoren. Het overige voorhuwelijkse vermogen en ook schenkingen en erfenissen blijven privé. Wat haar lasten betreft omvat de gemeenschap alle vóór het bestaan van de gemeenschap ontstane gemeenschappelijke schulden, alle schulden betreffende goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en alle tijdens het bestaan van de gemeenschap ontstane schulden van ieder van de echtgenoten.
inhoudelijk
5.5.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank vastgesteld dat partijen op de mondelinge behandeling ten aanzien van de huwelijksgoederengemeenschap tot volledige overeenstemming zijn gekomen. Tegen deze vaststelling, en de gevolgen daarvan voor de verdeling, richten de grieven van de man zich. Hij stelt dat de op de mondelinge behandeling bereikte overeenstemming niet de volledige afwikkeling van de huwelijksgemeenschap bevatte, maar slechts de afspraken betrof over een deel daarvan: de door de man verzochte gebruiksvergoeding; de BMW, de gouden sieraden en de inboedel (grief 2). Ook stelt hij dat een van de rekeningen, op naam van de vrouw, met een negatief saldo op de peildatum, niet tot het huwelijksvermogen behoort. Verder voert hij aan dat de vrouw nalaat om de informatie te geven over tenaamstelling en saldi op de peildatum, zodat verdeling op de overeengekomen en de beschikking vastgelegde wijze niet mogelijk is (grief 1).
5.6.
Omdat de overeenstemming zoals die blijkt uit de bestreden beschikking niet op of na de mondelinge behandeling door partijen is opgemaakt en ondertekend, maar door de rechtbank is weergegeven in de beschikking zonder dat partijen vooraf nog in de gelegenheid zijn geweest om te contoleren of de weergave van de rechtbank overeenstemde met hun verklaringen, is wel sprake van een rechterlijke uitspraak waartegen hoger beroep mogelijk is. Het hof zal daarom beoordelen of, en zo ja over welke onderwerpen, er sprake is van overeenstemming tussen partijen. Het hof is van oordeel dat uit de uit het proces-verbaal blijkende verklaringen van partijen ter zitting bij de rechtbank afgeleid kan worden dat er sprake was van wilsovereenstemming tussen partijen. Niet alleen hebben partijen dat verklaard, maar uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 juni 2022 blijkt ook dat de rechter op de mondelinge behandeling de gemaakte afspraken nog eens ‘op een rij gezet’ heeft en vervolgens aan partijen heeft meegedeeld dat de gemaakte afspraken in de beschikking zullen worden opgenomen. Van enig voorbehoud van een van de partijen blijkt niets. Het hof is dus van oordeel dat de afspraken kunnen worden aangemerkt als een overeenkomst in het kader van de vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap en niet slechts gezien moeten worden als een deelafspraak. Partijen hebben afspraken gemaakt over alle relevante geschilpunten van de vermogensrechtelijke gevolgen van de beëindiging van het huwelijk. Dat er ondergeschikte punten niet met name worden genoemd in de beschikking maakt niet dat geen sprake is van volledige overeenstemming.
5.7.
Dit geldt in het bijzonder ook voor de grief over de banksaldi. Ook op dit punt blijkt zowel uit de bestreden beschikking als uit het proces-verbaal dat sprake is van overeenstemming over het bij helfte delen van de diverse banksaldi. Partijen hebben afgesproken dat zij de saldi op de peildatum van 25 oktober 2021 bij helfte zullen verdelen. Alle door de man in zijn beroepschrift genoemde bankrekeningen worden genoemd. Ook het voorbehoud dat gemaakt is voor de rekening met nummer [nummer6] blijkt uit het proces-verbaal. Partijen hebben daarover afgesproken dat de vrouw een verklaring van de bank aan de man overlegt en dat, wanneer blijkt dat de rekening niet op naam van de man en/of de vrouw staat, het saldo buiten de verdeling valt. Daarmee is voor het hof voldoende duidelijk hoe partijen hun aanvankelijke geschil over die rekening hebben willen oplossen.
De overige bezwaren van de man tegen de beslissing van de rechtbank raken niet de beslissing van de rechtbank over de verdeling bij helfte, maar stellen de weigerachtigheid van de vrouw, die dit overigens betwist, bij het uitvoeren van die afspraken aan de orde. Dat kan niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, maar zal bij de tenuitvoerlegging door de meest gerede partij betrokken moeten worden.
Ten overvloede merkt het hof op dat zich in het dossier zich stukken met betrekking tot de en/of bankrekeningen van partijen zitten waaruit de saldi van die bankrekeningen kunnen worden afgeleid.
5.8.
Ook blijkt uit het proces-verbaal dat over de kosten van waterschapsbelasting en [naam1] door partijen afspraken zijn gemaakt, namelijk dat die kosten door partijen ieder voor de helft gedragen moeten worden. Dat is door de advocaat van de vrouw ook met zoveel woorden erkend, waarbij zij aangaf dat hiervoor geen beslissing in het dictum noodzakelijk was. Omdat partijen blijkbaar toch niet eenvoudig tot uitvoering van de gemaakte afspraken kunnen komen zal het hof deze afspraak alsnog in het dictum opnemen.
conclusie
5.9.
Op grond van wat hiervoor is overwogen, falen de grieven en kan dat wat de man verzoekt niet tot een ander dictum dan dat van de rechtbank leiden. Dat betekent ook dat het hof niet toekomt aan het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vrouw, nog daargelaten dat de vrouw weliswaar voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, maar niet bij die gelegenheid grieven en concrete verzoeken heeft geformuleerd. Eerst bij brief van 9 oktober 2023 heeft de vrouw in strijd met de tweeconclusieleer een verzoek ‘
In (voorwaardelijk) incident’ gedaan en stellingen ingenomen.
5.10.
Het verzoek om een dwangsom zal het hof afwijzen. Op grond van de gemaakte afspraken - zoals deze voldoende duidelijk in de bestreden beschikking zijn vastgelegd - kan in het geval een van partijen zich aan een gemaakte afspraak niet houdt, een dergelijke afspraak afgedwongen worden.
5.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep:
6.1.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 9 juni 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
6.2.
verstaat dat de kosten van waterschapsbelasting en [naam1] door partijen bij helfte moeten worden betaald;
6.3.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, M.L. van der Bel en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier, en is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.