ECLI:NL:GHARL:2023:10799

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
22/2159 en 22/2160
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2023 uitspraak gedaan op het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 11 april 2023. In die eerdere uitspraak was het hoger beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. De belanghebbende had echter op 23 mei 2022 een hogerberoepschrift per aangetekende post verzonden, maar dit was abusievelijk in het dossier van een andere zaak terechtgekomen. Het Hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep op 27 mei 2022 door het Hof was ontvangen, wat betekent dat de belanghebbende tijdig in hoger beroep was gekomen. Het Hof heeft daarom het verzet gegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak van 11 april 2023 komt te vervallen en het onderzoek in de stand wordt voortgezet waarin het zich bevond. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 104,63. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 22/2159 en 22/2160
uitspraakdatum: 19 december 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 11 april 2023 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 april 2022, nummers LEE 21/2608 en 21/2609, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 11 april 2023 niet-ontvankelijk verklaard omdat het hoger beroep niet tijdig was ingediend. De uitspraak is op 12 april 2023 aangetekend aan partijen verzonden.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend.
1.3.
Partijen zijn op 28 november 2023 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het verzet op 12 december 2023. Het Hof heeft partijen op 6 december 2023 geïnformeerd dat de mondelinge behandeling geen doorgang zal vinden en aangekondigd dat het Hof het verzet gegrond zal verklaren.

2.Beoordeling van het verzet

2.1.
Een door belanghebbendes gemachtigde op 23 mei 2022 per aangetekende post verzonden envelop bevatte de hogerberoepschriften tegen een drietal uitspraken van de Rechtbank, waaronder het pro forma hoger beroep tegen de bovenvermelde uitspraak.
2.2.
Belanghebbendes hoger beroep is blijkens het daarop geplaatste stempel door het Hof ontvangen op (vrijdag) 27 mei 2022, de dag na Hemelvaartsdag 2022.
2.3.
Het hogerberoepschrift is abusievelijk in het dossier van een andere zaak terechtgekomen en niet als zodanig onderkend, zodat registratie achterwege is gebleven.
2.4.
Op 15 september 2022 heeft het Hof de motivering van het hoger beroep ontvangen. Dit geschrift is aangemerkt als (inleidend) hogerberoepschrift en als zodanig geregistreerd. Bij de bestreden uitspraak van het Hof is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend.
2.5.
Op 24 mei 2023 heeft belanghebbende zijn verzetschrift ingediend. Bij dat verzetschrift heeft belanghebbende onder meer een bewijs van aangetekende verzending van 23 mei 2022 gevoegd. Op dat verzendbewijs heeft de gemachtigde genoteerd voor welke drie hogerberoepszaken hij stukken heeft verstuurd.
2.6.
Na onderzoek heeft het Hof vastgesteld dat naast het onderhavige hoger beroep een dossier is aangelegd in een van de andere door de gemachtigde op het verzendbewijs genoteerde hogerberoepszaken. In het dossier van die andere zaak is de onder 2.1. vermelde envelop aangetroffen, waarvan het op de frankeersticker geprinte barcodenummer overeenkomt met het op het overlegde verzendbewijs vermelde nummer, tezamen met twee ongeregistreerde pro forma hogerberoepschriften, waaronder dat in de onderhavige zaak.
2.7.
Uit het op het aldus aangetroffen inleidende hogerberoepschrift geplaatste ontvangststempel blijkt dat het hoger beroep op 27 mei 2022 is ingediend. Het afschrift van de uitspraak van de Rechtbank is op 14 april 2022 verzonden. Het Hof concludeert dat belanghebbende tijdig in hoger beroep is gekomen.
2.8.
Op grond van het voorgaande moet het verzet gegrond worden verklaard. Dit betekent dat de uitspraak van 11 april 2023 komt te vervallen en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. [1]

3.Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het verzet heeft moeten maken [2] en stelt die kosten overeenkomstig het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht vast op € 104,63 (verzetschrift 0,5 punt x wegingsfactor 0,25 x € 837).

4.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het verzet gegrond, en
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 104,63.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.
De griffier, De voorzitter,
K. de Jong-Braaksma J.W. Keuning
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 20 december 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:55, negende lid, van de Awb.
2.Vergelijk Hoge Raad 18 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4781, r.o. 3.3 en 3.4, en Hoge Raad 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1336, r.o. 2.3.2.