ECLI:NL:HR:2011:BP4781
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W.M. Tijnagel
- M.W.C. Feteris
- R.J. Koopman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over proceskostenvergoeding in belastingzaak na gegrondverklaring verzet
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 februari 2010, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005. De Inspecteur had de aanslag na bezwaar gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank te Haarlem. De Rechtbank verklaarde het beroep op 12 augustus 2008 niet-ontvankelijk, maar na verzet op 5 december 2008 werd het verzet gegrond verklaard. De Rechtbank oordeelde dat in de uitspraak op het beroep een oordeel over de proceskostenvergoeding zou worden gegeven. Uiteindelijk verklaarde de Rechtbank het beroep ongegrond zonder de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Hierop stelde belanghebbende beroep in cassatie in.
De Hoge Raad oordeelt dat het beroep in cassatie gegrond is. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd, maar uitsluitend voor zover deze de beslissing over het verzoek om een proceskostenvergoeding betreft. De Hoge Raad gelast dat de Staat aan belanghebbende het griffierecht vergoedt, evenals de kosten van rechtsbijstand. De Hoge Raad benadrukt dat indien een belanghebbende in een belastingzaak een rechtsmiddel aanwendt en in het gelijk wordt gesteld, het bestuursorgaan in de kosten van het geding moet worden veroordeeld. Dit geldt ook voor het rechtsmiddel van verzet. De Hoge Raad concludeert dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd door geen proceskostenvergoeding toe te kennen voor het gegrond verklaarde verzet. De Staatssecretaris van Financiën en de Inspecteur worden veroordeeld in de kosten van het geding.