Uitspraak
1.Het vervolg van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
geven toestemming om rechtshandelingen te verrichten ex artikel 234 Burgerlijk Wetboek Boek 1 met het bepaalde doel het cameratoezicht op het Gerrit Rietveld College, dat strijdig is met de fundamentele rechten en de AVG, te doen stoppen en de geleden schade vergoed te krijgen alsmede het bewerkstelligen van andere vorderingen die betrekking hebben op het cameratoezicht. Waaronder expliciet valt het voeren van een gerechtelijke procedure, en alle daarvoor benodigde rechtshandelingen.”
Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de rechtbank, dan wel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.”
Minderjarigen zijn immers op grond van de wet - behoudens in enkele uitdrukkelijk in de wet geregelde gevallen die in dit geding niet aan de orde zijn - niet procesbekwaam (art. 1:245 lid 4 BW). Hoewel de processuele positie van minderjarigen in de afgelopen jaren herhaaldelijk ter discussie is gesteld, heeft de wetgever tot dusverre geen aanleiding gezien daarin wijziging te brengen”; [2]
Ingeval de minderjarige niet ingevolge een bijzondere wettelijke bepaling procesbekwaam is (…), dient hij of zij zich daarvoor te wenden tot zijn of haar wettelijk vertegenwoordiger(s).
Indien een minderjarige meent dat zijn of haar belang terzake door de wettelijk vertegenwoordiger(s) onvoldoende wordt behartigd, kan hij of zij aan de rechter bij wie de procedure aanhangig is, verzoeken een bijzondere curator te benoemen. Met die mogelijkheid is het in art. 6 lid 1 EVRM en art. 12 IVRK verankerde recht op toegang tot de rechter voldoende gewaarborgd, mits die mogelijkheid effectief kan worden benut. [3]
Ingevolge het huidige artikel 250 Boek 1 B.W. kan voor het kind een bijzondere curator worden benoemd indien de belangen van het kind met die van zijn beide ouders in strijd zijn. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het hier in de eerste plaats gaat om vermogensrechtelijke belangentegenstellingen. (…) Bestaan tussen ouder en kind over een bepaald opvoedingsvraagstuk wezenlijke problemen, dan moet het mogelijk zijn, ook voor het kind zelf, om benoeming van een bijzondere curator te verzoeken.” [8]
Deze bepaling ziet op de benoeming van een bijzondere curator, indien er sprake is van een belangenconflict tussen de gezagsdrager(s) en het kind. (…)”. [9]
Uit dit een en ander moet worden afgeleid dat het weliswaar niet de bedoeling is geweest algemene opvoedingsproblemen met behulp van een bijzondere curator tot een oplossing te brengen, maar dat wel is beoogd te voorzien in de mogelijkheid van benoeming van een bijzondere curator wanneer met betrekking tot de verzorging en opvoeding een wezenlijk conflict is ontstaan tussen de minderjarige en degene die als wettelijke vertegenwoordiger met zijn verzorging en opvoeding is belast. De wetgever heeft daarbij gedacht aan concrete problemen, die, indien de bijzondere curator niet buiten rechte een oplossing weet te bereiken, zo nodig in een door deze aanhangig te maken procedure zullen moeten worden beslist.(…)”. [10]
Volgens art. 1:250 BW kan de rechter overgaan tot benoeming van een bijzondere curator indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht vanwege strijdigheid tussen de belangen van de minderjarige en die van de met het gezag belaste ouder(s) of voogd(en); daaronder valt blijkens de wetsgeschiedenis ook het geval dat sprake is van een wezenlijk conflict tussen de ouder(s) of voogd(en) en de minderjarige met betrekking tot diens verzorging en opvoeding (…). Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijke benoeming is aangewezen, zal het belang van de minderjarige de eerste overweging voor de rechter moeten vormen. De benoeming van een bijzondere curator dient echter niet plaats te vinden met als doel in het algemeen de belangen van de minderjarige te beschermen. (…)” [11]
Ingevolge art. 1:250 BW kan de rechter overgaan tot benoeming van een bijzondere curator indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, onder meer wanneer met betrekking tot de verzorging en opvoeding een wezenlijk conflict is ontstaan tussen de minderjarige en degene die als wettelijke vertegenwoordiger met zijn verzorging en opvoeding is belast. De minderjarige kan ook zelf om benoeming van een bijzondere curator verzoeken (…).” [12]