ECLI:NL:HR:2012:BY3968

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/02078
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot benoeming van een bijzondere curator voor een minderjarige in het kader van belangenconflict

In deze zaak hebben de ouders van een minderjarige, geboren in Thailand, cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden. De ouders verzochten om de benoeming van een bijzondere curator op basis van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek, omdat zij van mening waren dat er een belangenconflict bestond tussen hen en hun kind. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat er geen concreet belangenconflict was aangetoond. Het hof bevestigde deze beslissing, met de overweging dat niet in elke zaak van ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing automatisch een bijzondere curator aangesteld hoeft te worden.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de benoeming van een bijzondere curator alleen noodzakelijk is als er daadwerkelijk een belangenconflict is tussen de ouders en de minderjarige. De ouders stelden dat de omstandigheden, waaronder de mogelijke uitzetting van de moeder naar Thailand, een optimale bescherming van de belangen van de minderjarige vereisten. De Hoge Raad oordeelde echter dat het hof zonder schending van enige rechtsregel had kunnen besluiten om geen bijzondere curator te benoemen. De door de ouders aangevoerde omstandigheden waren niet voldoende om tot een andere conclusie te komen. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het hof.

Uitspraak

23 november 2012
Eerste Kamer
12/02078
EE/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
2. [Verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. M-J.E. de Boorder-Gilsing,
t e g e n
1. STICHTING BUREAU JEUGDZORG FRIESLAND,
gevestigd te Leeuwarden,
2. RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Leeuwarden,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de ouders en BJZ en de Raad.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 112567/FA RK 11-855 van de rechtbank Leeuwarden van 8 juni 2011;
b. de beschikking in de zaak 200.090.312 van het gerechtshof te Leeuwarden van 19 januari 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof hebben de ouders beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
BJZ en de Raad hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Het kind] is in november 2002 in Bangkok, Thailand, geboren uit een niet-huwelijkse relatie tussen de ouders. De vader heeft [het kind] in Thailand erkend.
(ii) In de periode 2006 - 2007, toen [het kind] in Nederland verbleef, is zij onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Zij verbleef in die periode in het pleeggezin waarin zij ook verbleef op de datum waarop de thans bestreden beschikking werd uitgesproken. Vervolgens is zij teruggekeerd naar haar moeder in Thailand. De ouders zijn in 2007 in Thailand met elkaar gehuwd.
(iii) Spoedig na de terugkeer van [het kind] met haar ouders naar Nederland in oktober 2008, is [het kind] wederom onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Deze maatregelen zijn nadien diverse malen verlengd.
(iv) BJZ heeft op 18 november 2010 een aanwijzing gegeven die ertoe strekte dat de omgang tussen [het kind] en de ouders aanzienlijk werd beperkt. De ouders hebben zich tegen deze aanwijzing verzet. Dit verzet is onderwerp van de beschikking van de Hoge Raad van 25 mei 2012, LJN BV9538, NJ 2012/436.
(v) Op 18 april 2011 heeft BJZ de hiervoor onder (iv) vermelde aanwijzing ingetrokken en in een nadere aanwijzing bepaald dat in het geheel geen omgang meer zou plaatsvinden. De ouders hebben zich ook tegen deze aanwijzing verzet. De hieruit voortvloeiende procedure heeft geleid tot de bij de Hoge Raad aanhangige zaak met nr. 12/02079, waarin heden uitspraak wordt gedaan.
(vi) In januari 2011 heeft de Raad een verzoek ingediend tot ontheffing van de ouders uit het ouderlijk gezag.
De ouders hebben zich ook tegen dit verzoek verzet.
De hieruit voortvloeiende procedure heeft geleid tot de bij de Hoge Raad aanhangige zaak met nr. 12/02077, waarin eveneens heden uitspraak wordt gedaan.
(vii) De verblijfsvergunning van de moeder is bij besluit van 13 april 2011 van de IND ingetrokken op de grond dat zij niet langer voldoet aan de voorwaarde waaronder deze vergunning is verleend namelijk, zakelijk weergegeven, dat tussen de moeder en [het kind] een zodanig contact bestaat dat sprake is van een gezinsleven.
3.2 Het onderhavige geding betreft het verzoek van de ouders tot benoeming van een bijzondere curator op de voet van art. 1:250 BW. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat er aanleiding is voor de benoeming van een bijzondere curator indien sprake is van een belangenconflict tussen (één van) de ouders en de minderjarige. Van een concreet belangenconflict tussen de ouders en [het kind] is echter niet gebleken, aldus de rechtbank.
3.3 Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd met overneming van de gronden. Het hof heeft daaraan nog toegevoegd dat er geen aanleiding is tot een zodanig ruime uitleg van art. 1:250 BW dat in elke zaak betreffende een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing waarin sprake is van een tegengestelde visie van de ouders en de Raad of BJZ, op daartoe strekkend verzoek een bijzondere curator zou moeten worden aangesteld.
3.4 Het middel betoogt dat in de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval, waarin in verband met de hiervoor in 3.1 onder (v) en (vi) vermelde procedures een optimale bescherming van de belangen van de minderjarige geboden is, aanleiding is tot de benoeming van een bijzondere curator ook zonder dat sprake is van een concreet belangenconflict tussen de ouders en de minderjarige. Het middel wijst erop dat de moeder door de (hiervoor in 3.1 onder (v) vermelde) aanwijzing haar verblijfstitel verliest en naar Thailand zal worden uitgezet, waardoor de omgang en het contact met de minderjarige ook in de toekomst zijn uitgesloten dan wel drastisch worden beperkt. Dit komt een optimale ontwikkeling van de minderjarige niet ten goede, vooral gegeven het feit dat de band tussen de minderjarige en de moeder goed is en de minderjarige aan haar moeder is gehecht. Het bestendigen van deze relatie is dan ook van wezenlijk belang voor het welzijn en de ontwikkeling van de minderjarige, aldus het middel.
3.5 Volgens art. 1:250 BW kan de rechter overgaan tot benoeming van een bijzondere curator indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht vanwege strijdigheid tussen de belangen van de minderjarige en die van de met het gezag belaste ouder(s) of voogd(en); daaronder valt blijkens de wetsgeschiedenis ook het geval dat sprake is van een wezenlijk conflict tussen de ouder(s) of voogd(en) en de minderjarige met betrekking tot diens verzorging en opvoeding (vgl. HR 4 februari 2005, LJN AR4850, NJ 2005/422). Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijke benoeming is aangewezen, zal het belang van de minderjarige de eerste overweging voor de rechter moeten vormen. De benoeming van een bijzondere curator dient echter niet plaats te vinden met als doel in het algemeen de belangen van de minderjarige te beschermen. Voorts verdient opmerking dat de rechter bij beantwoording van de vraag of de benoeming van een bijzondere curator nodig is, een grote mate van beoordelingsvrijheid heeft.
Het hof heeft in dit geval zonder schending van enige rechtsregel benoeming van een bijzondere curator achterwege kunnen laten. Kennelijk en niet onbegrijpelijk was het hof van oordeel dat de door de ouders gestelde omstandigheden niet tot de benoeming van een bijzondere curator noopten. Het middel faalt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 23 november 2012.