ECLI:NL:GHARL:2023:10749

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.318.446/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid onderaannemer voor schade door geleverde betonmortel in tunnelproject N381 Oosterwolde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep tussen Reimert Bouw en Infrastructuur B.V. en Kijlstra Betonmortel Drachten B.V. Reimert, de onderaannemer, houdt Kijlstra aansprakelijk voor schade die zij stelt te hebben geleden door de geleverde betonmortel voor de bouw van een tunnel onder de N381 in Oosterwolde. Reimert stelt dat Kijlstra tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst, omdat het geleverde beton niet voldeed aan de overeengekomen eigenschappen en Kijlstra haar zorgplicht niet heeft nageleefd. Kijlstra heeft op haar beurt betaling gevorderd van openstaande facturen en schadevergoeding wegens een door Reimert gelegd derdenbeslag.

De procedure begon met een mondelinge behandeling op 30 oktober 2023, na een eerder arrest van 1 augustus 2023. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak grondig onderzocht, inclusief deskundigenrapporten van SGS Intron en Concrefy. Het hof concludeert dat de gebreken in de noordwand van de tunnel niet uitsluitend te wijten zijn aan de geleverde betonmortel, maar ook aan de uitvoering en coördinatie van het werk door Reimert en haar onderaannemer. Het hof oordeelt dat Reimert tekort is geschoten in de voorbereiding en uitvoering van het werk, en dat Kijlstra niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade.

Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, met uitzondering van de beslissing over de schadevergoeding aan Kijlstra, die wordt afgewezen. Reimert wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Kijlstra in het principaal hoger beroep, terwijl Kijlstra de kosten van Reimert in het incidenteel hoger beroep moet dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.318.446/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 153661)
arrest van 19 december 2023
in de zaak van
Reimert Bouw en Infrastuctuur B.V.,
die is gevestigd in Almere,
die hoger beroep heeft ingesteld,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Reimert,
advocaat: mr. F.W. Aartsen, die kantoor houdt te Harderwijk,
tegen
Kijlstra Betonmortel Drachten B.V., voorheen Kijlstra Betonmortel B.V.,
die is gevestigd in Drachten,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
Kijlstra,
advocaat: mr. J.M.H.W. Bindels, die kantoor houdt te Arnhem.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

Naar aanleiding van het arrest van 1 augustus 2023 heeft op 30 oktober 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Reimert houdt Kijlstra aansprakelijk voor de schade die zij stelt te hebben geleden in verband met door Kijlstra geleverde betonmortel [1] voor het werk dat Reimert heeft uitgevoerd aan een tunnel onder de N381 in Oosterwolde. Volgens Reimert is Kijlstra tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst die partijen hebben gesloten, omdat het geleverde beton niet de overeengekomen eigenschappen had en omdat zij na de aflevering niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. Kijlstra heeft op haar beurt betaling gevorderd van openstaande facturen en vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van een door Reimert gelegd derdenbeslag onder een van haar debiteuren. Dit geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
Reimert heeft in juli 2016 in opdracht van hoofdaannemer Gebr. van der Lee V.O.F. werkzaamheden aangenomen met betrekking tot het werk 'N381 Drachten', waaronder het betonwerk voor de bouw van 'kunstwerk 1400'. Kunstwerk 1400 is een tunnel onder de N381 ter plaatse van de Duistereweg te Oosterwolde.
2.3
Op 22 april 2016 heeft Kijlstra aan Reimert een offerte uitgebracht voor de levering van ongeveer 3.445 m³ betonmortel. In de offerte staat dat alle leveringen geschieden volgens verkoopvoorwaarden van de VOBN [2] , tenzij schriftelijk anders overeengekomen.
2.4
Op 13 mei 2016 heeft Reimert aan Kijlstra opdracht gegeven tot het leveren van betonmortel. In deze door Kijlstra ondertekende brief staat dat op deze overeenkomst de Algemene Voorwaarden voor aannemingen in het bouwbedrijf 1992 van toepassing zijn en dat deze deel uitmaken van de overeenkomst voor zover van die voorwaarden niet is afgeweken in deze overeenkomst van onderaanneming of in de daarbij behorende voorwaarden van onderaanneming. Voor zover de voorwaarden waaronder de overeenkomst tussen de aannemer en diens opdrachtgever is aangegaan zich niet verdragen met de aard van de rechtsverhouding tussen de aannemer en de onderaannemer, blijven deze voorwaarden buiten toepassing.
2.5
De betonmortel moest worden geleverd in de zogenoemde consistentieklasse F4 (zeer plastisch) en moest voldoen aan de eisen die zijn geformuleerd in de Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO® productcertificaat voor BETONMORTEL van 16 maart 2016 (BRL 1801). In de richtlijn staat dat de maximum laad- en transporttijd voor betonmortel die tijdens het transport in beweging wordt gehouden 1,5 uur bedraagt en dat bij aankomst op het bouwwerk de betonspecie de overeengekomen consistentie dient te bezitten en nog 30 minuten dient te behouden. Uitgangspunt was dat ongeveer 28 m³ betonmortel per uur zou kunnen worden verwerkt.
2.6
Kijlstra heeft op 12 augustus 2016 met haar truckmixers in dertien ladingen betonmortel afgeleverd voor de noordelijke wand van de tunnel. De betonmortel is in opdracht van Reimert verwerkt door medewerkers van Slaman & Vos. Dat werk bestond onder meer uit het verpompen en verdichten van de betonmortel. Bij het verdichten zijn pvc-buizen gebruikt. Tijdens deze werkzaamheden bleek dat aanvankelijk ongeveer 12 m³ betonmortel per uur werd verwerkt. De duur van het begin van het laden van de truckmixers tot het einde van het lossen is steeds langer geweest dan twee uur, behalve wat betreft de laatste aflevering.
2.7
Nadat het werk aan de noordwand was afgerond en de bekisting was verwijderd, bleek dat bij deze wand de verschillende stortlagen zichtbaar waren en dat luchtbellen, holle ruimten en ongemengde grindnesten in het beton aanwezig waren. Op 26 augustus 2016 heeft Reimert Kijlstra aansprakelijk gesteld voor de schade die daarvan het gevolg was. De zuidelijke wand, die later is gestort en waarbij een lagere stortsnelheid is aangehouden, vertoonde geen gebreken.
2.8
Op 8 september 2016 heeft Nebest de noordwand onderzocht. Aanvankelijk is bezien of herstel mogelijk was, met behoud van de garantie van een levensduur van 100 jaar. Op 19 september 2016 heeft Ingenieursbureau Westenberg hierover advies aan Reimert uitgebracht. Op 22 september 2016 is daarvoor een plan van aanpak opgesteld. Op 26 september 2016 heeft Ingenieursbureau Wagemaker echter aan hoofdaannemer Gebr. Van der Lee meegedeeld dat met het plan van aanpak niet kon worden aangetoond dat zou worden voldaan aan de eisen van waterdichtheid en duurzaamheid.
2.9
Nebest heeft op 29 september 2016 haar bevindingen bij het onderzoek van 8 september 2016 als volgt samengevat:
“- De afzonderlijke stortlagen zijn zichtbaar in het oppervlak en niet goed doorgemengd met de trilnaald. Elke stortnaad vormt een zwakke plek voor wat betreft waterdichtheid van de wand en tevens voor lokale wapeningscorrosie door toetreding van vocht en zuurstof.
- Er komen veel slecht verdichte plekken / grindnesten voor in het oppervlak, met name aan de zichtzijde. Opmerkelijk is dat holle ruimtes tot achter de wapening doorlopen. Ook achter de wapening laat de verdichting dus te wensen over. Deze gebreken zijn slecht zichtbaar en dus ook lastig te kwantificeren zonder nader onderzoek.
- Het beton vertoont veel grote luchtbellen in het oppervlak en oogt tevens opvallend poreus (veel kleine luchtbellen). Feitelijk kun je concluderen dat de zichtzijde van de wand, en dan vooral de dekkingszone, nauwelijks verdicht is. Mede door de schuine stand van de wand (en de veronderstelde snelle terugloop van de verwerkbaarheid van de mortel) heeft de verdichtingsenergie het voorste deel van de betondoorsnede niet of onvoldoende kunnen bereiken.
Risico’s bij het handhaven van de betreffende wand:
- De stortnaden’ zijn mogelijk over een groot deel van de doorsnede aanwezig, met consequenties voor druk- maat vooral ook treksterkte. De constructieve consequenties hiervan zijn nog niet beoordeeld.
- De stortnaden vormen een blijvend zwakke plek t.a.v. de waterdichtheid.
- De holle ruimtes / grindnesten dieper in de doorsnede hebben mogelijk constructieve consequenties, dit is lastig te kwantificeren.
- Door de poreuze oppervlaktestructuur is de wand op termijn vatbaarder voor schademechanismen zoals chloride-indringing en carbonatatie.
Natuurlijk kun je voor de bovengenoemde risico’s maatregelen bedenken. Wat mij echter zorgen baart is dat we niet weten in welke mate de holle ruimtes dieper in de doorsnede voorkomen. Je kunt vermoedelijk niet volstaan met alleen maar het oppervlak te herstellen. Als besloten wordt de wand te handhaven, is nader onderzoek noodzakelijk om de omvang van het probleem beter inzichtelijk te maken. Vervolgens dienen de blijvende constructieve consequenties te worden beoordeeld door een constructeur. Hiervoor zullen aannames moeten worden gedaan voor de mate van blijvende gebreken, wat best lastig is.”
2.1
Op basis van onder andere deze expertise heeft de hoofdaannemer aan Reimert meegedeeld dat de noordwand in zijn geheel diende te worden gesloopt en te worden heropgebouwd, omdat ernstige twijfels bestonden over de constructieve kwaliteit van het werk, waardoor de vereiste 100-jarige levensduur niet gegarandeerd kon worden en herstel was uitgesloten. De kosten voor het slopen en het wederopbouwen van de wand komen binnen deze relatie voor rekening van Reimert.
2.11
Reimert houdt Kijlstra verantwoordelijk voor deze schade. Zij heeft daarom facturen van Kijlstra tot in totaal € 55.744,26 onbetaald gelaten en heeft op 22 december 2016 ten laste van Kijlstra conservatoir beslag laten leggen onder Beugel Infrastructuur B.V., een zustervennootschap van Reimert. Reimert heeft Kijlstra daarna gedagvaard en heeft gevorderd Kijlstra te veroordelen aan haar een schadevergoeding van € 777.696,29 te betalen, met rente en kosten. Kijlstra heeft tegenvorderingen ingesteld. Zij vorderde Reimert te veroordelen om aan Kijlstra € 55.744,26 te betalen, met contractuele rente en kosten, om het beslag dat Reimert ten laste van Kijlstra heeft gelegd onder Beugel op te heffen, Reimert te veroordelen om aan Kijlstra contractuele rente te betalen over de factuurbedragen die Kijlstra van Reimert heeft te vorderen en Reimert te veroordelen om aan Kijlstra incassokosten te vergoeden die samenhangen met een tegen Beugel gevoerd kort geding.
2.12
De rechtbank heeft de vorderingen van Reimert op 4 mei 2022 afgewezen en heeft haar veroordeeld in de proceskosten van die procedure (de conventie). In reconventie heeft de rechtbank Reimert veroordeeld tot betaling aan Kijlstra van € 55.744,26, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 30 dagen na de factuurdata tot de dag van volledige betaling, en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 40. De rechtbank heeft het door Reimert ten laste van Kijlstra onder Beugel gelegde beslag opgeheven en Reimert veroordeeld tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van de wettelijke handelsrente over het door het derdenbeslag (van Reimert, gelegd onder de derde Beugel) getroffen bedrag, over de periode vanaf 22 december 2016 tot aan de datum van het vonnis. Reimert is in de proceskosten in reconventie veroordeeld. Na het vonnis heeft Beugel het beslagen bedrag aan Kijlstra betaald.
2.13
De bedoeling van het hoger beroep van Reimert is dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen en die van Kijlstra alsnog worden afgewezen. Kijlstra wil met haar hoger beroep bereiken dat haar vorderingen alsnog volledig worden toegewezen. In haar vordering maakt zij (meer subsidiair) melding van de AVA 1992, maar ter zitting heeft zij opgemerkt dat dat een verschrijving is. Van een eiswijziging is op dit punt dus geen sprake.

3.Het oordeel van het hof in het hoger beroep van beide partijen

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat de bestreden beslissingen nagenoeg onverkort in stand blijven. Dat wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) zullen daarbij thematisch worden behandeld. Het hof zal met name ingaan op de deskundigenonderzoeken die inmiddels hebben plaatsgevonden. Het gaat daarbij om rapportages van de door Reimert ingeschakelde SGS Intron (16-12-2016 en 18-01-2023) en Witteveen-Bos (26-02-2021) en de door de rechtbank benoemde Concrefy (22-11-2019).
De vorderingen van Reimert (de oorspronkelijke conventie)
De bewijslast
3.2
Het hof ziet in de omstandigheden van dit geval geen aanleiding af te wijken van de hoofdregel uit het bewijsrecht, die erop neerkomt dat Reimert de feiten en omstandigheden die zij aan haar vordering ten grondslag legt moet onderbouwen en zo nodig moet bewijzen.
De deskundigenrapporten; de totstandkoming van het rapport van Concrefy
3.3
De rechtbank heeft op eenstemmig verzoek van partijen [naam1] , werkzaam bij Concrefy, tot deskundige benoemd om zich te laten voorlichten over de vraag of de betonmortel is geleverd in consistentieklasse F4 en of deze mortel voldeed aan de eisen die zijn genoemd in artikel 5.2.6 leden 1 en 2 BRL 1801. De antwoorden van de deskundige op de door de rechtbank gestelde vragen zijn opgenomen in een rapport van
22 november 2019.
3.4
Op de rapportage van Concrefy is op 26 februari 2021 gereageerd door Witteveen-Bos, en op 18 januari 2023 door SGS Intron – in beide gevallen op verzoek van Reimert. De opmerkingen die naar aanleiding van de vragen van de rechtbank in deze rapportages zijn gemaakt, zullen hierna worden besproken. Maar voordat daaraan wordt toegekomen, zullen eerst enkele overwegingen worden gewijd aan de totstandkoming van het rapport van Concrefy.
3.5
De rapportage van Concrefy heeft aanzienlijke vertraging opgelopen die door de deskundige niet is verklaard. De rechtbank heeft 11 aanmaningen moeten versturen voordat het rapport werd afgerond. Deskundige [naam1] heeft bovendien kennelijk gebruik gemaakt van coauteurs die in de rapportage niet worden genoemd. Volgens Reimert had de rechtbank dit deskundigenbericht daarom niet, althans niet zonder meer in de beoordeling kunnen meenemen.
3.6
Het hof verwerpt deze redenering, omdat uit enkel deze omstandigheden niet blijkt dat aan enig onderdeel van de gerapporteerde bevindingen zou moeten worden getwijfeld.
De vraag of het betonmengel aan de gestelde eisen voldeed
3.7
Op het werk zijn geen metingen uitgevoerd, zodat van geen enkele geleverde lading kan worden vastgesteld wat bij levering de consistentieklasse is geweest. Ook kan niet worden vastgesteld of de consistentie gedurende 30 minuten na aankomst behouden is gebleven. Op de fabriek is wel van 3 van de 13 ladingen de consistentieklasse gecontroleerd: bij rit 1 werd consistentieklasse F4 (zeer plastisch) gemeten, bij rit 7 F5 (vloeibaar) en bij rit 11 S3 (plastisch). De gemeten F5 was voor rit 7 volgens SGS Intron ‘verklaarbaar’ en, zo begrijpt het hof, niet non-conform, omdat er kennelijk voor kon worden gekozen een hogere klasse (plastischer, meer vloeibaar) van de centrale naar het bouwwerk te laten vertrekken. De reistijd en de weersomstandigheden geven geen aanleiding om aan te nemen dat de consistentie
klassevan deze ladingen bovenmatig is teruggelopen (dat de consistentie bovenmatig is toegenomen). De vastgestelde laad- en reistijd vallen binnen de toegestane grenzen en bij temperaturen van 20 - 23,5 °C hoeft normaal gesproken geen noemenswaardige invloed op de consistentie te worden verwacht.
3.8
Voor rit 11 (S3, plastisch) geldt echter dat de gemeten lading niet aan de overeengekomen consistentieklasse voldeed. Het hof acht het met SGS Intron aannemelijk dat deze lading ook op het moment van aankomst van de truckmixer op het bouwwerk niet voldeed aan de overeengekomen consistentieklasse F4. Omdat de consistentie in de tijd alleen maar toeneemt, heeft die betonmortel ook niet gedurende de aansluitende 30 minuten verwerkingstijd aan deze klasse voldaan.
3.9
Van de zijde van Reimert is aangevoerd dat (voorshands aannemelijk is dat) de andere twee metingen onjuist zijn uitgevoerd, en dat daarbij moet worden uitgegaan van een andere consistentie bij aflevering dan de meetgegevens suggereren. Op grond van de tijdregistratie van Kijlstra gaat zij er namelijk vanuit dat de monstername heeft plaatsgevonden voordat de truckmixer geheel geladen was, en ook voordat de kleurstof werd toegevoegd. SGS Intron merkt daarover het volgende op.
3.1
Ten eerste: bij 2 van de 3 leveringen is het monster voor het bepalen van de consistentieklasse genomen bij aanvang van het laden van de truckmixer. Dat betekent dat het monster afkomstig is uit de eerste charge gemengde betonmortel. Een volledig gevulde truckmixer bevat altijd meerdere charges. Het aantal is afhankelijk van de grootte van de menginstallatie van de centrale. Dit betekent dat het meetresultaat niet representatief is voor de consistentie van de betonmortel op het moment dat de truckmixer gevuld is met meerdere charges en naar het werk vertrekt.
3.11
Ten tweede: aan het betonmengsel is op de betoncentrale een kleurstof toegevoegd om een antracietkleurig betonoppervlak te verkrijgen. Het is gebruikelijk om deze kleurstof als laatste aan de truckmixer toe te voegen, na het vullen van de truckmixer met meerdere charges gemengde betonmortel. Dit om besmetting/vervuiling van de menginstallatie op de centrale te voorkomen. Kleurstof is een toevoeging van gekleurde fijne bestanddelen waardoor de consistentie van het betonmengsel wordt veranderd Dit wordt ook bevestigd met de door Concrefy beschreven werkwijze: in principe dient monstername plaats te vinden nadat de kleurstof is gedoseerd en de truckmixer enige tijd op hoge snelheid heeft gedraaid om de kleurstof goed te mengen. Omdat de monsters op de centrale op een eerder tijdstip (uit één van de aangemaakte charges) zijn genomen en daarna nog kleurstof aan het betonmengsel is toegevoegd, is de consistentieklasse op het moment van vertrek van de mixers van de centrale lager geweest dan de door de centrale gemeten klasse. Door het toevoegen van kleurstoffen neemt de waterbehoefte van betonspecie namelijk sterk toe.
3.12
Deze veronderstellingen zijn geheel gebaseerd op de tijdregistratie van Kijlstra. Reimert heeft zich erop beroepen dat de geregistreerde tijden van de starttijd van het laden en van de monsterafname gelijk zijn. Kijlstra heeft daartegen aangevoerd dat die registratie achteraf wordt ingevoerd en niet correct is. Dat kan volgens haar ook niet, omdat de door Reimert geschetste gang van zaken feitelijk niet mogelijk is: de kleurstof kan praktisch gesproken alleen tijdens het laden van de batches via een trechter vanaf het bordes in de centrale worden toegevoegd. Als de truckmixer eenmaal geladen is en uit die ruimte rijdt, bestaat niet meer de mogelijkheid om (van bovenaf) nog kleurstof toe te voegen. De metingen zijn volgens Kijlstra pas daarna, en conform de voorschriften uitgevoerd.
3.13
Dit verweer komt het hof niet op voorhand onaannemelijk voor. De conclusie moet daarom zijn dat – hoewel de tijdregistratie ruimte geeft voor het verdedigen van het standpunt van Reimert – niet op voorhand als vaststaand kan worden aangenomen dat de meetgegevens van metingen 3 en 7 onjuist zijn, en dat de desbetreffende ladingen bij aflevering een te hoge consistentie hadden.
De vraag of gebreken aan het betonmengsel tot schade hebben geleid
3.14
Wat hiervoor is besproken, leidt tot de conclusie dat alleen van de elfde lading kan worden aangenomen dat deze niet voldeed aan de eisen zoals genoemd in artikel 5.2.6.
leden 1 en 2 van de Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO® productcertificaat voor BETONMORTEL van 16 maart 2016 (BRL 1801). Het hof zal hierna echter toelichten waarom niet aannemelijk is dat deze tekortkoming tot schade heeft geleid.
3.15
Zelfs wanneer de betonspecie structureel in consistentieklasse S3 zou zijn geleverd, zou het beton in het eindresultaat volgens Concrefy niet per definitie de geconstateerde mate van onvolkomenheden hebben vertoond. Bij correctie zou dan volgens deze deskundige slechts sprake zijn van esthetische schade (luchtbellen). Uit het dossier blijkt volgens hem bovendien dat vracht nr. 11 zonder problemen of schade is verwerkt. De schade op basis waarvan de wand is gesloopt (en die de basis is van de vordering), is ontstaan in het onderste derde deel van de wand, waar de eerste vrachten zijn gestort. In het bovenste tweederde deel was wel schade zichtbaar, maar in mindere mate (al was ook daar de verwerkingssnelheid lager dan 28 m3/uur). Die schade gaf, zo begrijpt het hof Concrefy, geen aanleiding tot sloop. Dat standpunt vindt ondersteuning in de tekening die in het kader van het hersteladvies is gemaakt.
3.16
SGS Intron heeft zich slechts in algemene zin uitgelaten over de schadelijke gevolgen van de aanlevering van ladingen in een lagere consistentieklasse dan was overeengekomen. In die gevallen is de verwerkbaarheid minder, zowel bij het verpompen van de betonspecie (vanaf het afleverpunt door de truckmixer naar de locatie van de wand waar het betonspecie moet worden verwerkt), als bij het verspreiden en verdichten van de betonspecie in de wanden. De kans op het ontstaan van gebreken in het betonoppervlak neemt dan toe, en de problemen stapelen zich op: het lossen van de op het werk gearriveerde truckmixers wordt vertraagd, waardoor de kans toeneemt dat de verwerkingstijd wordt ingekort of de consistentie van het aangeleverde terugloopt (het hof leest: oploopt), zodat de betonmortel minder makkelijk verwerkbaar is.
3.17
Het hof stelt vast dat dit alles niet ter discussie staat. Gelet op wat Concrefy heeft gerapporteerd, kan het echter niet de conclusie dragen dat gebreken aan de 11e lading ertoe hebben geleid dat de noordwand moest worden afgebroken. Ook verder biedt het dossier daarvoor geen aanknopingspunten – temeer niet omdat alternatieve oorzaken van de ontstane problemen niet zijn uit te sluiten, en volgens alle deskundigen zelfs in belangrijke mate aan de schade hebben bijgedragen. Het hof zal daar hierna op ingaan, nadat enkele andere verwijten zijn besproken: het toevoegen van kleurstof en het niet toevoegen van vertrager. De discussie over het water dat op het werk aan het mengsel is toegevoegd, zal het hof verderop in deze uitspraak bespreken bij de vraag of Kijlstra in haar zorgplicht is tekortgeschoten. Op deze plaats constateert het hof wat dat betreft alvast wel dat er onvoldoende aanleiding betstaat om te veronderstellen dat deze maatregel nodig was omdat het mengsel al bij aflevering niet de vereiste consistentie had. Hierna zal het hof namelijk vaststellen dat de verwerkbaarheid van de specie door vertraging in de uitvoering is verminderd. Die vertraging kan daarom ook aanleiding hebben gegeven tot verdunning van het mengsel. Het dossier geeft daarover geen uitsluitsel.
- Toevoeging van kleurstof aan het geleverde product
3.18
Aan het betonmengsel is een kleurstof toegevoegd. Die toevoeging maakte onderdeel uit van de overeengekomen samenstelling en is op zichzelf dus niet ondeugdelijk. SGS Intron merkt hierover op dat het toevoegen van kleurstof geen oorzaak kan zijn van de gebreken in de noordwand wanneer bij het ontwerp van het betonmengsel door de betonmortelcentrale rekening is gehouden met die toevoeging, en de kleurstof homogeen door het betonmengsel is gemengd. Geconstateerd is weliswaar dat bij de verwerking klonten kleurstof zijn gezien, maar niet is onderbouwd dat dit gelet op de omvang, hoeveelheid en constructieve effecten ervan (mede) aanleiding is geweest tot het afbreken van de noordwand.
- Geen toevoeging van vertrager aan het geleverde product
3.19
Aan geen van de ladingen die voor de noordwand zijn gebruikt, is vooraf vertrager toegevoegd, zoals dat later wel is gebeurd bij de zuidwand (waar geen problemen zijn opgetreden; de afgesproken verwerkingssnelheid was daar ook lager). Een vertrager wordt in verschillende scenario’s toegepast, bijvoorbeeld wanneer de omgevingstemperaturen ruim boven 20°C liggen, een lange reistijd wordt verwacht of bij een lage stortsnelheid en grote hoeveelheden specie. Op dit project was van een dergelijk scenario geen sprake. Er was geen reden om een vertrager toe te passen. Hierbij moet men zich volgens Concrefy realiseren dat gebruik van een vertrager niet leidt tot behoud van verwerkbaarheid. De vertrager stelt het moment van begin van de binding van het cement uit, waardoor de bekistingsdruk niet afneemt. De terugloop van verwerkbaarheid in de tijd gaat onverminderd door.
3.2
Uit verslagen en foto’s blijkt ook dat de schade in het bovenste tweederde gedeelte van de wand beperkt is. Dit bevestigt dat vertrager niet noodzakelijk was: de specie kon in het bovenste deel blijkbaar zonder al te veel problemen worden verwerkt, aldus nog steeds Concrefy.
3.21
Volgens SGS Intron heeft het toevoegen van een vertragende hulpstof aan betonspecie als doel de (hydratatie-)reactie (binding) van het cement te vertragen en zo de verwerkingsduur van de betonspecie te verlengen. Bij een voorgenomen verwerkingssnelheid van 28 m3/u is een dergelijke hulpstof bij het ontwerp van de betonsamenstelling door Kijlstra ook volgens deze deskundige niet noodzakelijk. Bij deze snelheid wordt op de eerder verwerkte laag in de bekisting immers voldoende snel een volgende laag betonmortel aangebracht. Naar oordeel van SGS Intron is het niet toevoegen van een vertrager aan de betonspecie niet de oorzaak van de gebreken.
3.22
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, met uitzondering van een enkele lading, niet aannemelijk is dat het geleverde betonmengel niet de eigenschappen bevatte die Reimert daarvan op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. Voor die uitzondering geldt dan weer dat niet aannemelijk is dat het gebrek tot schade heeft geleid. Denkbaar is dan nog wel dat de schade alleen
kanzijn opgetreden als het geleverde niet aan de overeenkomst voldeed (waardoor dat toch aannemelijk wordt). Daarom zal het hof hierna ingaan op mogelijke alternatieve oorzaken van de ontstane problemen.
- Stortsnelheid
3.23
De start van een betonstort is de meest kritische fase voor een stortploeg. Tijdens de start blijkt of de aannames juist waren en of stort- en verwerkingstempi goed matchen. Uit het dossier blijkt dat voorafgaand aan de stort tot diep in de nacht is doorgewerkt om te kunnen starten. Slaman & Vos is blijkbaar een half uur te laat gestart met verwerken. Om die reden had nog vóór de start vanaf de bouwplaats een melding naar de centrale moeten gaan om het aanvoertempo te vertragen. Iedere stortploeg hoort te weten dat er dan al meerdere mixers onderweg zijn en worden geladen. Van een dergelijke melding is niet gebleken.
3.24
De samenstelling van de gebruikte betonspecie wijkt volgens Concrefy af van traditionele betonspecie, waarin niet de gebruikelijke hulpstoffen zijn toegevoegd. Het is daarom niet waarschijnlijk dat de stortploeg veel ervaring heeft gehad met een dergelijk bijzonder mengsel. De specie gedraagt zich als een dilatante vloeistof, dus stug of taai, net als honing. Bij een dilatante vloeistof onder druk neemt de viscositeit toe. Daalt de belasting, dan wordt de vloeistof weer meer vloeibaar. Een dergelijke specie moet onder lage druk verpompt worden, omdat een hoge druk leidt tot meer weerstand. De ontstane weerstand en daarmee de vertraging is naar de mening van Concrefy dus niet het gevolg van de terugloop van de consistentie, zoals gedacht werd tijdens de uitvoering, maar van de te grote druk op de specie tijdens het verwerken.
3.25
Het dossier bevat geen argumenten om deze redenering als onaannemelijk te verwerpen.
- Het werken met PVC-buizen
3.26
Het gebruik van PVC-buizen bij het verdichten van het beton in plaats van spiralen geldt als een provisorische oplossing en maakt het verwerken extra complex, aldus Concrefy. Deze methode leidt tot een matige verdichting aan de voorzijde van de wand en is zeer gevoelig voor verstopping en vertraging.
3.27
De trilnaald wordt bij deze techniek vanuit de onderzijde van de PVC-buis in de vers aangebrachte laag specie gedompeld om deze te verdichten. Om homogeniteit met de reeds eerder verdichte laag te verkrijgen, moet de naald bovendien 100 tot 150 mm in die laag komen. De trilnaald wordt vervolgens uit het beton en in de PVC buis getrokken, waarna de buis en trilnaald horizontaal worden verplaatst om op kleine afstand van het verdichte punt het beton verder te verdichten.
3.28
De buizen dienden ter geleiding van de trilnaalden door de wapening. Het gebruik ervan is arbeidsintensief en niet nauwkeurig, en gevoelig voor fouten. Het verdichten vraagt veel aandacht. De specie kan snel aan de PVC buizen blijft plakken. Hoe groter de diepte van het betonfront in de 5 meter hoge bekisting, hoe moeilijker het is om te bepalen of de PVC-buis zich boven het betonfront bevindt (en niet hierin steekt) en de trilnaald ook in de eerder verdichte betonlaag terechtkomt. De plaats van verdichten wordt geheel bepaald door de bedieners van de trilnaald. Door de hellingshoek zal het samenstel van buis en trilnaald zich steeds in de richting van de achterkist verplaatsen, waardoor minder verdichting aan de voorzijde plaatsvindt. Dat is een systematische fout in de werkmethode. Bijkomend risico is dat de PVC-buizen tijdens de uitvoering tot in de verse specie kunnen reiken. Op dat moment verdicht de trilnaald alleen de specie in de buis. Dat gebeurt dan extreem intensief, waardoor de trilnaald ook komt vast te zitten. De enige oplossing voor dit probleem is om de buis en trilnaald gezamenlijk naar boven te halen en de specie uit de buis te verwijderen, waardoor forse vertraging optreedt, zoals die bij de eerste stort ook is opgetreden. De consistentie (het hof leest: de consistentieklasse en daarmee de verwerkbaarheid) van het mengsel kan dan verder teruglopen, waardoor het alsnog verdichten van de reeds in de bekisting aangebrachte betonmortel steeds minder goed mogelijk is. Dat deze problemen zich daadwerkelijk hebben voorgedaan, blijkt uit een verslag van een bespreking op 05 oktober 2016. Daarin staat: "Wanneer de trilnaalden door het opstijvende betonmengsel in de pvc buizen vast kwam te zitten, is (na het verwijderen van de buizen uit het beton) met hamers op de buizen geslagen om de trilnaalden los te krijgen. Door deze maatregel neemt de verwerkingstijd toe". Concrefy concludeert dat dit duidt op meerdere verstoppingen.
3.29
De negatieve effecten van de methode met PVC-buizen spelen met name een rol aan de onderzijde van de wand. Naarmate men hoger komt, zijn de trilnaalden makkelijker te positioneren en zijn de buizen ook niet meer nodig.
3.3
Het hof neemt de conclusie van Concrefy over dat dit kan verklaren dat de schade met name onderin de wand is ontstaan.
De vraag of Kijlstra in haar zorgplicht is tekortgeschoten
- Regie en coördinatie (bouwplaatsbegeleiding)
3.31
Reimert verwijt Kijlstra dat zij niet heeft voldaan op de zorgplicht die op haar als opdrachtnemer rustte ten tijde van de verwerking van het door haar aangeleverde betonmengsel (artikel 7:401 BW). Het hof begrijpt dat zij dat baseert op de beoordeling van SGS Intron. Die deskundige heeft opgemerkt dat een gevolg van het niet behalen van de verwerkingssnelheid is dat er meerdere truckmixers op het werk komen te staan, in afwachting van het moment dat de betonspecie kan worden gelost. Hiermee neemt dan de kans toe dat de totale tijdsduur van 30 minuten wordt overschreden waarbinnen de betonspecie de overeengekomen consistentieklasse dient te behouden. Wanneer dit het geval is, loopt de verwerkbaarheid van de betonspecie terug. Om deze reden moet de betonmortelcentrale worden geïnformeerd bij het niet (kunnen) realiseren van de voorgenomen verwerkingssnelheid, waarna de centrale de aanvoersnelheid van betonspecie naar het werk moet worden verlaagd. Wanneer dat niet gebeurt, nemen de uitvoeringsproblemen op het werk verder toe.
Het verwijt komt erop neer dat Kijlstra, die behalve als verkoper ook als opdrachtnemer moet worden gezien, desalniettemin truckmixers met betonmortel naar het werk bleef sturen.
3.32
Het hof volgt Reimert hierin niet: de tabel met tijdregistraties voor de verschillende ritten van de truckmixers en leveringen van betonspecie wijst erop dat de problemen met de verwerkingssnelheid nog niet bij de betoncentrale bekend waren op het moment dat rit 3 vertrok. Er kan dan ook niet van worden uitgegaan dat Kijlstra de aanvoer had moeten terugschroeven in de fase waarin de grootste problemen ontstonden (bij de eerste stortingen). Verder overweegt het hof het volgende.
3.33
In haar rapport heeft Concrefy een aantal algemene opmerkingen gemaakt. Hetzelfde geldt voor SGS Intron, dat in opdracht van Reimert een onderzoek naar de oorzaak van de gebreken heeft uitgevoerd en daarover al op 16 december 2016 heeft gerapporteerd. Reimert beroept zich op dat rapport. Op grond van de algemene uitgangspunten die in deze beide rapporten zijn terug te vinden, en op grond van wat verder is aangevoerd, gaat het hof ervan uit dat het volgende tussen partijen als vaststaand kan worden aangenomen.
3.34
De stort van schuin achteroverliggende wanden in een antracietgrijze kleur kan niet als standaard worden gekwalificeerd. Goede communicatie van de projectspecificaties en een werkplan voor het werken met schoonbeton zijn daarom noodzakelijk. De opdrachtnemer is verplicht een dergelijk werkplan schoonbeton op te stellen. Reimert heeft echter geen werkplan of stortprotocol opgesteld waarin de projectspecificaties conform CUR-Aanbeveling 100 zijn uitgewerkt. SGS Intron daarover: voorafgaand aan de stort heeft geen overleg plaatsgevonden waarbij de mengselsamenstelling, de leveringssnelheid, de wijze van verwerken/verdichten en de uitvoeringsomstandigheden op elkaar zijn afgestemd. Hierdoor is de kans op gebreken in de noordwand relatief groot. Concrefy onderschrijft dat: omdat het vervaardigen van de wanden in kunstwerk 1400 geen standaard werk is, had de kans op problemen tijdens de uitvoering en daarmee het ontstaan van gebreken in de te vervaardigen noordwand met een goede werkvoorbereiding aanzienlijk kunnen worden verkleind. De (verwerkings-)eigenschappen van het mengselontwerp, de aanvoersnelheid en wijze van verwerken van de betonspecie hadden hierbij met betrokken partijen moeten worden afgestemd en worden vastgelegd in werkplannen. Op de dag van de betonstort hadden de volgende maatregelen moeten worden getroffen om de gebreken in de betonwand te voorkomen, dan wel de omvang van de gebreken te beperken:
• Controle van de consistentie van de betonspecie op de centrale en na aflevering op het werk.
• Aanpassen van de consistentie indien deze niet aan de overeengekomen klasse voldoet.
• Terugsturen levering(en) betonspecie (truckmixer) met onjuiste consistentie.
• Overleg over corrigerende maatregelen na geconstateerde problemen met de consistentie.
• Aanpassen betonsamenstelling en aanvoersnelheid.
• Toezicht/begeleiding tijdens de stort en zo nodig bijsturen/stilleggen van de gehanteerde stortmethode.
3.35
SGS Intron komt tot dezelfde analyse; omdat Reimert zowel de leverancier van de betonspecie als de verwerker van de aangeleverde specie afzonderlijk heeft gecontracteerd, is deze aannemer volgens haar de aangewezen partij om het vereiste overleg te initiëren [3] . De vaststelling dat tijdens deze belangrijke stort namens haar geen of slechts tijdelijk een beslissingsbevoegde vertegenwoordiger op het werk aanwezig was, heeft het vinden van een oplossing voor de problemen met de verwerking van het ingekochte betonmengsel niet bevorderd. Als gevolg van de uitvoering van de stort op 12 augustus 2016, midden in de vakantieperiode, was de personele bezetting bij de betrokken bedrijven lager dan gebruikelijk. Reimert heeft echter de coördinatie met betrekking tot de betonstort opgedragen aan onderaannemer Slaman & Vos. Daardoor heeft overleg over de geconstateerde problemen met de verwerking van de aangeleverde betonspecie voornamelijk plaatsgevonden tussen de voorman van Slaman & Vos en een betontechnoloog/laborant op de centrale van Kijlstra. Dit overleg is niet effectief gebleken: er zijn geen adequate acties ondernomen die de problemen met het verpompen/verwerken hebben opgelost en/of de omvang van de uiteindelijke gebreken hebben beperkt. Door Slaman & Vos zijn geen truckmixers met een afwijkende consistentie mortel weggestuurd van het werk en het toevoegen van extra water op het werk en het verhogen van de consistentie in de centrale (rit 7) door Kijlstra hebben evenmin een oplossing geboden.
3.36
Concrefy onderschrijft dat: tijdens uitvoering verliep de communicatie tussen de betrokken partijen moeizaam en leidde overleg niet tot structureel ingrijpen in het aanpassen van het betonmengsel of de leveringen. Pas na herhaaldelijk berichten over de problemen tijdens de uitvoering is 's middags de heer [naam2] van Reimert aanwezig geweest. Maar op dat moment had ingrijpen geen zin meer, het grootste gedeelte van de specie was immers al verwerkt. Op het werk zelf was geen vertegenwoordiging van Reimert aanwezig, en Slaman & Vos was al vanaf de start van het werk niet in staat de verse specie in het beoogde tempo van 28m3/h te verwerken. De door Kijlstra aangeleverde mixers kwamen daardoor op het werk in een wachtrij te staan. Ten tijde van het vertrek van de eerste mixer (nadat die gelost was) waren al drie nieuwe mixers op het werk gearriveerd. De wachttijd op het werk liep bij de eerste ritten op. Dergelijke vertragingen hebben een ongunstig effect op de consistentie van het betonmengsel. Die consistentie veranderde op het werk ook bovenmatig. Dat heeft een ongunstige invloed gehad op het verpompen, het storten en het verdichten van de specie. De oorzaak daarvan is echter niet onderzocht en kan ook niet meer met zekerheid worden achterhaald. Op het werk is de consistentie niet gemeten.
3.37
Het hof maakt uit dit alles op dat Reimert is tekortgeschoten in de voorbereiding van het werk, en ten onrechte niet heeft gezorgd voor een goede overlegstructuur en coördinatie bij de uitvoering ervan. Tijdens de werkzaamheden is over de ontstane problemen weliswaar met Kijlstra overleg gevoerd, maar onduidelijk blijft wie wat op welk moment met wie heeft gesproken, wat de inhoud van die gesprekken was, en tot welke afspraken dat heeft geleid. Reimert heeft daarover ook onvoldoende aangevoerd om tot enige bewijsvoering op dit punt te worden toegelaten. Onaannemelijk is bij dat alles dat Kijlstra niet bereid zou zijn geweest de aanvoer van de betonmortel desgevraagd te vertragen. Daaromtrent is ook niets aangevoerd. Vast staat wel dat de onderaannemer van Reimert, Slaman & Vos, het mengsel is blijven verwerken, hoewel gedurende de gehele dag klachten over de verminderde consistentie zijn gemeld en daardoor vertraging van de stortsnelheid is ontstaan. Zij heeft geen truckmixer naar de betoncentrale teruggestuurd. Het overleg heeft er uiteindelijk alleen toe geleid dat door de chauffeur van de betoncentrale aan een of enkele vrachten betonspecie water aan het betonmengsel is toegevoegd (zie daarover 3.37 en verder). Vertrager is niet toegevoegd.
- Toevoeging van water
3.38
Uit het dossier blijkt dat de chauffeur van de truckmixer (een medewerker van Kijlstra) na overleg met en toestemming van de betontechnoloog bij de ritten 2, 3 en 4 water aan de truckmixer heeft toegevoegd. Hij deed dat in een poging de slechte verwerkbaarheid te verbeteren. Concrefy heeft hierover opgemerkt dat dit bij voorkeur vermeden moet worden, al is het volgens SGS Intron incidenteel toegestaan om op de bouwplaats water toe te voegen ter correctie van de consistentie van de betonspecie. Dat gebeurt dan, zoals ook hier, onder verantwoordelijkheid van de betonproducent.
3.39
SGS Intron heeft berekend dat in dit geval drie keer zoveel water is toegevoegd als op grond van de BRL is toegestaan. Dat de chauffeur meer dan de toegestane hoeveelheid heeft toegevoegd, doet volgens haar vermoeden dat de consistentie/verwerkbaarheid van de betreffende leveringen erg slecht was. De overgelegde informatie vermeldt niet dat dit probleem met deze toevoeging is opgelost. SGS Intron geeft daarvoor als verklaring dat water bij specie ouder dan twee uur niet meer homogeen wordt opgenomen, waardoor ‘de esthetische kwaliteit en de duurzaamheid op de lange termijn kunnen afnemen'. Niet homogeen opgenomen water wordt door SGS Intron als mogelijke (mede) oorzaak voor het ontstaan van de grindnesten in het betonoppervlak aangemerkt. Daarnaast is SGS Intron van oordeel dat het toevoegen van water dat wel wordt opgenomen (mede) oorzaak is van de kleurverschillen in het betonoppervlak en het ontstaan van een poreuzer beton.
3.4
Concrefy deelt die opvatting niet: bij de eerste vrachten is water toegevoegd om de verwerking te verbeteren. Die maatregel heeft volgens Concrefy wel een negatief effect op de esthetische kwaliteit, maar is niet de oorzaak van de gebreken.
3.41
Het hof kan op grond van het voorgaande niet tot de conclusie komen dat de gebreken die tot afbraak van de noordwand hebben geleid deels of geheel zijn veroorzaakt doordat Kijlstra (in strijd met de op haar rustende zorgplicht) te veel water aan het betonmengsel heeft toegevoegd.
- Overige verwijten
3.42
Reimert verwijt Kijlstra verder dat zij (als opdrachtnemer) geen nadere monsters heeft genomen om de consistentie te bepalen, niet heeft gecontroleerd of het mengsel haar consistentie zou behouden, en niet heeft gewaarschuwd dat de mortel haar consistentie zou kunnen verliezen. Die verwijten zien voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid van Reimert die hiervoor is besproken, en moeten het verder ook zonder een deugdelijke onderbouwing stellen. Het hof gaat er daarom aan voorbij.
3.43
De conclusie van al het voorgaande luidt dat onvoldoende is onderbouwd dat Kijlstra is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht tijdens de uitvoering van het werk door de aanvoer van de betonmortel niet te vertragen.
Geen nadere bewijsvoering
3.44
Het bewijsaanbod van Reimert stuit af op het feit dat haar stellingen onvoldoende zijn onderbouwd of dat bewijs is aangeboden van feiten die niet ter discussie staan. Reimert heeft bijvoorbeeld aangeboden te bewijzen dat de schade zich in de gehele wand voordeed. Dat is echter niet in geschil; waar het om gaat (en niet afdoende is bestreden), is dat de schade die aanleiding was voor de afbraak overwegend is opgetreden in het deel van de wand dat als eerste is gestort.
De vorderingen van Kijlstra (de oorspronkelijke reconventie)
Inleiding
3.45
De bezwaren van Reimert tegen de toewijzing van vorderingen van Kijlstra zijn overwegend gebaseerd op de standpunten die hiervoor zijn verworpen. Die bezwaren treffen dus evenmin doel. Daarop moet de volgende uitzondering worden gemaakt.
- De gevorderde schade
3.46
Kijlstra heeft gevorderd dat Reimert wordt veroordeeld tot betaling van de schade die zij heeft geleden doordat ten laste van haar beslag is gelegd. Die schade heeft zij begroot op de met Beugels overeengekomen contractuele rente dan wel de wettelijke (handels)rente. De redenering is daarbij dat de derde-beslagene, Beugel, door de onrechtmatige beslaglegging door Reimert niet aan haar betalingsverplichting kon voldoen. De met die partij (ook) overeengekomen verplichting tot betaling van contractuele rente op grond van de VOBN (althans de wettelijke rente) is Kijlstra misgelopen.
3.47
Het hof volgt Kijlstra hierin niet: de schade wordt bepaald door een vergelijking te maken tussen de situatie dat geen beslag zou zijn gelegd en de ongunstiger situatie dat dat wel is gebeurd. Er is geen aanleiding voor analoge toepassing van artikel 6:119 BW of een contractueel rentebeding (waarbij wordt geabstraheerd van werkelijk geleden schade) op de situatie dat onrechtmatig beslag is gelegd en gehandhaafd op een aan Kijlstra toekomende vordering [4] . Dat Kijlstra door de beslaglegging schade heeft geleden, moet dus worden onderbouwd – en dat is niet gebeurd.
3.48
Kijlstra zelf heeft enkele bezwaren geformuleerd tegen de afwijzing van gedeelten van haar vordering. Deze bezwaren worden hierna besproken.
- De contractuele rente (1,25% per maand) en de door Kijlstra daadwerkelijk gemaakte incassokosten
3.49
Kijlstra baseert de vorderingen tot betaling van contractuele rente en daadwerkelijke gemaakte incassokosten op de VOBN. Die voorwaarden maken volgens de rechtbank echter geen deel uit van de tussen partijen gesloten overeenkomst: op de offerte van Kijlstra staat dat alle leveringen geschieden volgens AV VOBN, tenzij schriftelijk anders overeengekomen. Reimert heeft daarna opdracht gegeven voor het leveren van de betonmortel. In die brief wordt niet verwezen naar de offerte van Kijlstra, maar naar de Algemene Voorwaarden voor aannemingen in het bouwbedrijf 1992 (die gelden tussen de hoofdaannemer en Reimert), behalve voor zover van die voorwaarden is afgeweken en die voorwaarden zich niet verdragen met de overeenkomst. Met inachtneming daarvan zijn ze op de overeenkomst van toepassing verklaard. Kijlstra heeft deze opdracht vervolgens voor akkoord getekend.
3.5
Uit de uitdrukkelijke en uitvoerige omschrijving van de voorwaarden in de opdracht heeft Kijlstra volgens de rechtbank moeten opmaken dat Reimert wenste dat de overeenkomst onder die voorwaarden werd aangegaan en dat de overeenkomst op dit punt afweek van de offerte. Uit het feit dat Kijlstra vervolgens de opdracht voor akkoord heeft ondertekend, heeft Reimert op haar beurt mogen opmaken dat Kijlstra daarmee instemde. Dat geldt te meer nu Kijlstra in de offerte zelf heeft vermeld dat de VOBN voorwaarden gelden, tenzij schriftelijk anders zou worden overeengekomen. Dat laatste is dus het geval.
De conclusie ten aanzien van beide vorderingen
3.51
De bestreden vonnissen zullen slechts worden vernietigd voor zover de gevorderde schadevergoeding van Kijlstra is toegewezen. Voor het overige zullen ze worden bekrachtigd. In hoger beroep zal Reimert als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in het principaal appel tot betaling van de proceskosten van Kijlstra worden veroordeeld. In het incidenteel appel moet Kijlstra de kosten van Reimert dragen.
3.52
Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [5]
4.
De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden van
14 maart 2018, 20 maart 2019 en 4 mei 2022, behalve de beslissing onder 3.7 in het vonnis van 4 mei 2022 en hetgeen daartoe is overwogen, hetgeen hierbij wordt vernietigd en wijst dit deel van de vordering van Kijlstra alsnog af;
veroordeelt Reimert tot betaling van de volgende proceskosten van Kijlstra in het principaal hoger beroep:
€ 5.689,- aan procedurele kosten
€ 10.304 aan salaris van de advocaat van Kijlstra (2 procespunten x appeltarief VII)
veroordeelt Kijlstra tot betaling van de volgende proceskosten van Reimert in het incidenteel hoger beroep:
Nihil aan procedurele kosten
€ 1.183 aan salaris van de advocaat van Reimert (1 procespunt x appeltarief II)
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, M.W. Zandbergen en K.M. Makkinga en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
19 december 2023.

Voetnoten

1.Hierna ook wel specie genoemd.
2.Algemene Verkoopvoorwaarden Van de Vereniging van Ondernemingen van Betonmortelfabrikanten in Nederland voor de verkoop, levering en betaling van betonmortel en Metselmix; hierna: AV VOBN.
3.Rapport van 16 december 2016.
4.Vergelijk HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1823, NJ 2011/309.
5.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.