ECLI:NL:GHARL:2023:10391

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
22/2337, 22/2338, 22/2339 en 22/2340
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek inzake naheffingsaanslagen loonbelasting en premies volksverzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2023 uitspraak gedaan op een herzieningsverzoek van [verzoekster] B.V. Het verzoek betreft de herziening van een eerdere uitspraak van het Hof van 25 juni 2013, waarin naheffingsaanslagen loonbelasting en premies volksverzekeringen voor de jaren 2004 tot en met 2008 waren opgelegd. De Inspecteur had in totaal vier naheffingsaanslagen opgelegd, die door de rechtbank Leeuwarden in 2012 waren verminderd. De belanghebbende heeft in 2022 verzocht om herziening, omdat zij meent dat er nieuwe feiten zijn die de eerdere uitspraak zouden kunnen beïnvloeden. Het Hof heeft vastgesteld dat de verzoekster pas in 2013 kennis heeft gekregen van de kladnotities van de Inspecteur, die betrekking hebben op de jaren 2004, 2005, 2007 en 2008. Het Hof oordeelt dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk is verklaard voor zover het niet ziet op de bestuurlijke boeten, omdat verzoekster onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van het verzoek. Het verzoek om herziening van de uitspraak voor zover het ziet op de bestuurlijke boeten is ontvankelijk, maar het Hof heeft geoordeeld dat verzoekster geen objectieve feiten heeft aangetoond die de herziening rechtvaardigen. Het verzoek om herziening is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 22/2337, 22/2338, 22/2339 en 22/2340
uitspraakdatum: 5 december 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
[verzoekster] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: verzoekster, tevens belanghebbende genoemd)
om herziening als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer van dit Hof van 25 juni 2013, nummers 12/00197, 12/00198, 12/00199 en 12/00200, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het verzoek

1.1
De Inspecteur heeft belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB/PVV) ten bedrage van € 4.219 opgelegd. Tegelijkertijd heeft de Inspecteur een beschikking heffingsrente ten bedrage van € 113 en een boetebeschikking ten bedrage van € 1.055 gegeven.
1.2
De Inspecteur heeft belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag LB/PVV ten bedrage van € 3.665 opgelegd. Tegelijkertijd heeft de Inspecteur een beschikking heffingsrente ten bedrage van € 516 en een boetebeschikking ten bedrage van € 916 gegeven.
1.3
De Inspecteur heeft belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag LB/PVV ten bedrage van € 7.428 opgelegd. Tegelijkertijd heeft de Inspecteur een beschikking heffingsrente ten bedrage van € 668 en een boetebeschikking ten bedrage van € 952 gegeven.
1.4
De Inspecteur heeft belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag LB/PVV ten bedrage van € 7.351 opgelegd. Tegelijkertijd heeft de Inspecteur een beschikking heffingsrente ten bedrage van € 282 en een boetebeschikking ten bedrage van € 903 gegeven.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor - onder 1.1 tot en met 1.4 - genoemde naheffingsaanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 31 januari 2011 de bezwaren ongegrond verklaard.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 19 juni 2012 heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank) de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslagen verminderd tot € 3.164 (2004/2005), € 2.231 (2006), € 2.308 (2007) en € 2.391 (2008), de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de boetebeschikkingen verminderd tot € 633 (2004/2005), € 446 (2006), € 462 (2007) en € 478 (2008).
1.7
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft op 25 juni 2013, nummers 12/00197, 12/00198, 12/00199 en 12/00200, ECLI:NL:GHARL:2013:4377, uitspraak gedaan (hierna: de uitspraak van 25 juni 2013). Belanghebbende heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 28 februari 2014, nummer 13/03438, ECLI:NL:HR:2014:431, het beroep in cassatie onder verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard.
1.8
Belanghebbende heeft het Hof bij brief van 20 oktober 2022 verzocht om herziening van de uitspraak van 25 juni 2013. Belanghebbende heeft bij brief van 24 november 2022 een aanvulling op dit verzoek ingestuurd.
1.9
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.1
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2023 te Leeuwarden. Partijen zijn met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1
In de uitspraak van 25 juni 2013, waarvan herziening wordt gevraagd, zijn de feiten aldus vastgesteld:

2.1
Directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende is [naam1] (hierna: [naam1] ). Belanghebbende had gedurende de tijdvakken waarop de naheffingsaanslagen betrekking hebben, tot 1 december 2008, nog één andere werknemer, [naam2] (hierna: [naam2] ), in dienst.
2.2
Op 1 oktober 2008 heeft de Inspecteur aangekondigd een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangifte loonheffingen voor het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 te zullen instellen bij belanghebbende. Het onderzoek is aangevangen op 16 oktober 2008. Het onderzoeksrapport is uitgebracht op 17 juni 2009. In het onderzoeksrapport heeft de controlerend ambtenaar, de heer [naam3] , op grond van de bevindingen voor het tijdvak 2006, niet alleen correcties voor dat tijdvak voorgesteld, maar ook voor de tijdvakken 2004/2005, 2007 en 2008. Van deze uitbreiding van de reikwijdte van het onderzoek tot de tijdvakken 2004/2005, 2007 en 2008, is belanghebbende bij brief van 13 november 2008 op de hoogte gebracht.
2.3
In het onderzoeksrapport is onder meer het volgende vermeld:
5.2 Zorgverzekeringswet
Over het loon van direkteur/aandeelhouder [ [naam1] ] werden geen premies zorgverzekeringswet berekend/ingehouden en afgedragen.
De motivering van inhoudingsplichtige was dat de premies al werden ingehouden over de ontvangen pensioenen van de diverse pensioenmaatschappijen.
(…)
Ook de directeur-grootaandeelhouder is AWBZ-verzekerd en dus verzekeringsplichtig.
In de Zvw geldt dat de B.V. waar de directeur-grootaandeelhouder voor werkt, een inkomensafhankelijke bijdrage moet inhouden op het loon. Nu de aangifte inkomstenbelasting over het kalenderjaar 2006 is vastgesteld wordt van verder afwikkeling in de loonheffingssfeer afgezien.
(…)
Te corrigeren:
premie zorgverzekeringswet 2007 6,5% en 2008 7,2% is respectievelijk € 1990 en € 2060
Hierdoor tevens meer netto-loon door het niet inhouden van de premie zorgverzekeringswet t.w. 2007 € 1.990 en 2008 € 2.060.
M.b.t. kalenderjaar 2008 is loon betaald t/m november.

6.Spaarregeling

Er werd aan werknemer [naam2] een bedrag van € 43,66 per vier weken betaald voor een spaarregeling. (= € 567,88 op jaarbasis)
Ingaande 1994 is er een spaarloonregeling.
Per kalenderjaar mag per werknemer een bepaald bedrag onbelast op een geblokkeerde rekening worden gestort. Daar er in het onderhavige geval maandelijks bedragen aan de werknemer worden betaald is hier geen sprake van een spaarloonregeling en dient het gehele bedrag als netto loon te worden aangemerkt.
(…)

7.Kostenvergoedingen werknemer [ [naam2] ]

(…)
7.2.
Reiskosten woning-werk
Er is met inhoudingsplichtige overeengekomen dat we uitgaan van een enkele reisafstand van 31 km.
De onbelaste vergoeding op jaarbasis bedraagt dan
31 km x 2 x € 0,19 x 210 werkdagen = € 2473,80
Er werd een onbelaste vergoeding betaald van€ 3159,00
Het bovenmatig deel bedraagt € 685,00
7.3.
Bewassing en energie
Er werd een onbelaste vergoeding betaald voor
bewassing € 12 per vier weken
energie € 39 per vier weken
energie € 22 per vier weken
Aan deze vergoeding ligt geen berekening ten grondslag,
Volgens de verklaring van inhoudingsplichtige mocht deze vergoeding volgens “de handleiding voor de loonbelasting” onbelast worden vergoed.
Met mijn voorstel inzake bewassing en aanschaf werkkleding kan inhoudingsplichtige niet accoord gaan, zodat de vergoeding als bovenmatig wordt aangemerkt.
De bovenmatig vergoeding bedraagt € 876.
7.4.
Vergoeding telefoonkosten
Voor telefoonkosten werd een onbelaste vergoeding betaald van € 20,88 per vier weken.
(= € 271,44 op jaarbasis)
Aan deze vergoeding ligt eveneens geen berekening ten grondslag.
Inhoudingsplichtige deelde mij mee dat de vergoeding werd verstrekt omdat werknemer [naam2] bereikbaar voor hem moest zijn.
Daar er geen sprake is van werkelijk gemaakte (gespreks)kosten door de werknemer is de vergoeding als bovenmatig aan te merken.
7.5.
Vergoeding ziektekostenverzekering
Er werd een bedrag van € 47,00 per vier weken betaald met als omschrijving ziektekostenverzekering.
( = € 611,00 op jaarbasis)
Deze vergoeding behoort niet tot de onbelaste vergoedingen.
De vergoedingen voor [eerdere jaren dan, toevoeging Hof] 2006 (onder de ziekenfondswet en particuliere ziektekostenverzekering) behoorden tot het loon voor de loonbelasting en premies volksverzekeringen.
Ingaande 2006 is de nieuwe Zorgverzekering van toepassing.
(…)

9.Looncorrecties

2004 2005 2006 2007 2008
spaarregeling
meer netto loon werknemer [naam2] € 567 € 567 € 567 € 567 € 520
reiskosten woon-werkverkeer
meer netto loon werknemer [naam2] € 685 € 685 € 685 € 686 € 628
bewassing en energie
meer netto loon werknemer [naam2] € 876 € 876 € 876 € 876 € 803
vergoeding telefoonkosten
meet netto loon werknemer [naam2] € 271 € 271 € 271 € 271 € 248
vergoeding ziektekostenverzekering
meer netto loon werknemer [naam2] € 611 € 611 € 611 € 611 € 560
zorgverzekeringswet
Niet berekend en afgedragen over het loon van werknemer [naam1] € 1990 € 2060
Hierdoor tevens een netto looncorrectie.
meer netto loon werknemer [naam1] € 1990 € 2060”.
2.4
Tevens bevat het onderzoeksrapport de aankondiging dat bij de vaststelling van de naheffingsaanslagen 2004/2005, 2006, 2007 en 2008 vergrijpboeten zullen worden opgelegd op basis van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
2.5
Naar aanleiding van haar bezwaren is belanghebbende op 8 november 2010 gehoord. De gemachtigde van belanghebbende, de heer E.W. Kupers, heeft op 9 november 2010 een berekening van de na te heffen loonbelasting aan de Inspecteur gestuurd. Daarop heeft Inspecteur de gemachtigde bij brief van 15 november 2010 meegedeeld dat hij twee onderdelen van diens berekening wilde wijzigen en hem gevraagd daarop spoedig te reageren. Toen een reactie van de gemachtigde uitbleef heeft de Inspecteur bij brief van 4 januari 2011 aan de gemachtigde een compromis (vaststellingsovereenkomst) voorgelegd. Het compromis voorzag in een vermindering van de naheffingsaanslagen overeenkomstig de berekening van de gemachtigde, met dien verstande dat de correctie reiskosten woon-werkverkeer geheel verviel en dat de looncorrectie in verband met het achterwege blijven van de afdracht van premie Zorgverzekeringswet over het loon van [naam1] voor 2007 werd gehandhaafd op € 1.990 (6,5%). Op 14 januari 2011 heeft [naam1] aan de Inspecteur meegedeeld dat hij het compromisaanbod van de Inspecteur niet accepteerde. Daarop heeft de Inspecteur uitspraak op de bezwaren van belanghebbende gedaan.
2.6
In de beroepsfase heeft de Inspecteur bij brief van 10 oktober 2011 meegedeeld dat hij bij de correcties van de vergoeding telefoonkosten en de vergoeding ziektekostenverzekering ten onrechte is uitgegaan van 13 periodes van vier weken; dit moet zijn 12 periodes van vier weken.
2.7
Na daartoe door de Rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft de Inspecteur het volgende aangepaste overzicht van de correcties van het loon van [naam2] en de gevolgen daarvan voor de naheffingsaanslagen en de boeten overgelegd:
2004 2005 2006 2007 2008
Spaarregeling 567 567 567 567 567
Bewassing en energie (vaste verg) 876 876 876 876 876
Vergoeding telefoonkosten 250 251 251 251 251
Ziektekostenverzekering564 564 564 564 564
Totaal 2.257 2.258 2.258 2.258 2.258
Naheffing gebruteerd tabeltarief 68% 72.2%
Naheffing wordt 1.534 1.630
Naheffing volgens loonprogramma 2.231 2.308 2.391
Boete 25% 383 407 557 577 597”.
2.2
Het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 2 mei 2013, die vooraf ging aan de uitspraak van 25 juni 2013, vermeldt onder meer:

Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat hij uit uitlatingen van de controleur
[naam3] mocht verwachten dat alleen over 2006 zou worden nageheven, verklaart de
Inspecteur dat tijdens de controle bleek dat de betreffende kosten ook in andere jaren waren
gemaakt en dat nog vóór de afronding van het onderzoek met belanghebbende over de
uitbreiding naar andere jaren is gecommuniceerd. Vóór het opleggen van de
naheffingsaanslagen is belanghebbende nog om cijfers gevraagd, maar daar is niet op
gereageerd.
De gemachtigde verklaart dat de onkosten voor 2006 waren gespecificeerd, dat voor 2004
geen specificatie aanwezig was en dat hij de specificatie voor 2005 heeft aangevuld met de
getallen van 2006. De controleur heeft op de controledag niets over uitbreiding van het
onderzoek gezegd, dat kwam pas later.
De Inspecteur verklaart desgevraagd dat geen sprake is van extrapolatie van de gegevens van
2006 naar de andere jaren. Blijkens de kladnotities is voor elk jaar in de administratie van
belanghebbende nagezocht welke vergoedingen betaald zijn. De correcties zijn voor alle
jaren gelijk omdat sprake is van vaste vergoedingen.”.
en voorts:

De gemachtigde verklaart tot slot dat [naam3] in principe alleen 2006 onderzocht en nooit
gesproken heeft over uitbreiding naar andere jaren. [naam3] was tevreden over de
loonvergoedingen en wilde niet controleren dat hij geen kledingkosten in de administratie
had opgenomen. Voor 2006 heeft hij zelfs niet naar het nettoloon van de werknemer
gevraagd; deze heeft nu als weduwnaar 10% minder dan hij bij belanghebbende verdiende.”.
2.3
Bij schrijven aan het Hof, ontvangen op 5 juni 2014, heeft belanghebbende het volgende medegedeeld:

Ter attentie van rechter Mr G.J.Leijenhorst.
Betreft Nummers 11/00197 tot en met 12/00200 Het nummer 11/00197 is fout dit zou 12/00197 moeten zijn.
Op de zitting dd 2 mei 2013 heeft de [naam4] U verteld dat er bij het onderzoek dd 16
october 2008„kladnotities„ gemaakt zouden zijn door controleur [naam3] over de jaren anders dan 2006. Dit is een leugen (is dit meineed?).
Pas 3 september 2013 kreeg ik deze „ kladnotities„ toegestuurd door [naam5] en [naam4] . Helaas te laat voor de cassatie Mijn schrijven had 6 september in den Haag moeten zijn.
De „kladnotities„ waren gemaakt op het schrijven van op het aan mij gerichte schrijven van 13 november 2008 (dus meer dan een maand later). In dit schrijven vraagt [naam3] mij om de gegevens (de vergoedingen betreffend) over de jaren 2004,2005,2007 en 2008. Hiermee is duidelijk dat hij hierover geen gegevens had. Deze kladnotities hadden uitsluitend betrekking op de uitbreiding der aanslagen over de andere jaren.
In dat schrijven kondigt de [naam3] een vervolgonderzoek aan (Hij wilde het onderzoek uitbreiden tot andere jaren). Dit is nooit gebeurd. De reden hiervan is het feit dat hij alle gegevens van de andere jaren ook gezien had.
U heeft nagelaten om de kladnotities in te mogen zien (een beetje rechter zou dat hebben moeten doen). Tevens had ook ik inzage moeten hebben in deze kladnotities omdat hierover voor de eerste maal gerept werd. Bij de zitting heb ik het woord kladnotities niet gehoord omdat U mij had opgedragen mijn schrijven van 16 November aan [naam3] op te zoeken. Ook op dit schrijven dat ik begin augustus terug mocht ontvangen stonden ook kladnotitie waaruit duidelijk is dat [naam3] geen verdere gegevens dan over 2006 had.
Een tweede leugen van [naam4] was dat hij beweerde dat de door mij te veel afgedragen
belasting over de jaren 2006,2007 en 2008 verrekend zou zijn . Ik heb nooit een berekening
gekregen ondanks herhaald verzoek. De enige reactie was toon dat aan met bankafschriften. Ik heb een overzicht gemaakt van de betalingen met data. Geen reactie.
Ik ga na of ik geen strafrechtelijke procedure kan beginnen.”.
2.4
Gedagtekend 13 november 2014 stuurt belanghebbende opnieuw een brief naar het Hof, waarin zij klachten indient
“tegen de rechters van het Hof onder leiding van Rechter Leijenhorst”. In deze brief schrijft zij onder meer:

Klacht 1 Rechter Leijenhorst vraagt niet om inzage van de door [naam4] genoemde
Kladnotities. Dit heeft verstrekkende gevolgen. De aanslagen van 2006 worden 5x zo hoog.
(…)
Pas dd 2 mei 2013 bij de zitting van het Hof heeft de rechter gevraagd aan de vertegenwoordiger van de Belasting (Inspecteur [naam4] ) wat voor bewijs er was van vergoedingen over andere jaren. Inspecteur [naam4] heeft tegen toe aan de rechter Leijenhorst van het Hof verklaard dat er „kladnotities„ gemaakt waren gedurende het onderzoek, Hiermee werd aangenomen dat [naam1] toch vergoedingen over de andere jaren gegeven zou hebben. De rechter van het Hof heeft niet om inzage van de kladnotities gevraagd. Ik had de vraag niet gehoord omdat ik in opdracht van de rechter mijn schrijven aan [naam3] dd 16 november 2008 aan het zoeken was en las deze vraag en antwoord pas in het Proces verbaal dat te samen met de uitspraak was toegezonden.”.
2.5
De klacht is bij schrijven van 10 december 2014 door de President van het Hof kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
2.6
Belanghebbende heeft bij verzoekschrift van 20 oktober 2022, bij het Hof binnengekomen op 21 oktober 2022, verzocht om herziening van de uitspraak van 25 juni 2013. In dat verzoekschrift schrijft belanghebbende onder meer:

Bij het hoger beroep stelde de rechter de ambtenaar in de gelegenheid te liegen door mij op te dragen een schrijven van mij aan controleur [naam3] dd 16 Oktober 2008 op te zoeken. Ik hoorde op de achtergrond de term kladnotities vallen. Achteraf bleek dat het antwoord te zijn op de vraag of er bewijs was of ook de jaren 2004,2005,2007 en 2008 kladnotities gemaakt waren. De notities bleken gemaakt te zijn gemaakt op een schrijven aan mij dd 13 november 2008. Helaas kreeg ik toen ik om deze notities vroeg aan [naam5] begin augustus 2013 pas 1 september 2013 Ik was te laat om in cassatie te gaan Ik was hiermee het griffierecht van Euro 600,- kwijt. Ik sprak 3 september 2013 [naam4] . Hij deelde mij mee dat «tegen een ambtenaar begin je niets. Het blijkt zo te zijn.
en

Ik vorder:
Veroordeling van het Hof Euro 7500,-
Cassatie geld door het niet mogelijk maken in cassatie te gaan Euro 600,-
100 % Boete Euro 8100,-
Totaal Euro 16200,-
Renten a 4 % vanaf 2008 De Euro 7500,- was ingehouden. Euro 11988,-
Totaal inclusief renten Euro 28188,-”.

3.Beoordeling van het verzoek

3.1
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2
Uit de tekst van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb volgt dat een verzoek om herziening alleen dan kan slagen indien gelijktijdig aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Onder feiten en omstandigheden zoals in dat artikel bedoeld, kunnen alleen die feiten en omstandigheden worden begrepen die objectief bestonden voordat de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd onherroepelijk is geworden.
Ontvankelijkheid
3.3
Van degene die om herziening verzoekt, mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.4
Een verzoek om herziening wordt als regel als onredelijk laat aangemerkt, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nova dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht (vgl. HR 20 februari 2015, 14/05686, ECLI:NL:HR:2015:357).
3.5
Naar het Hof begrijpt, stelt verzoekster dat de omstandigheid dat er voor de jaren 2004, 2005, 2007 en 2008 door de Inspecteur kladnotities gemaakt waren, het novum is dat herziening rechtvaardigt. Verzoekster stelt dat deze kladnotities gemaakt zijn op een brief van de Inspecteur aan haar van 13 november 2008, welke kladnotities zij pas desgevraagd onder ogen kreeg op 3 september 2013. Verzoekster heeft daarmee op 3 september 2013 kennis gekregen van het door haar gestelde novum. Daaruit volgt dat het verzoek van 20 oktober 2022 om herziening van de uitspraak van 25 juni 2013 meer dan negen jaar nadat verzoekster kennis had gekregen van het door haar gestelde novum is ingediend.
3.6
In dit geval, waarin een belanghebbende op de hoogte raakt van een door haar als novum aangemerkte omstandigheid op een moment waarop nog niet op het ingestelde beroep in cassatie is beslist in de zaak waarop dat gestelde novum betrekking heeft, acht het Hof het niet onredelijk dat de belanghebbende met het instellen van het herzieningsverzoek wacht totdat de Hoge Raad in de betreffende zaak arrest heeft gewezen. Voor de vraag of verzoekster niet onredelijk lang heeft gewacht met de indiening van haar verzoek zal het Hof daarom als aanvangsdatum de datum hanteren waarop het arrest is gewezen, te weten 28 februari 2014. Na evenvermeld arrest is bijna acht jaar en negen maanden verstreken tot het indienen van het herzieningsverzoek, in welke periode verzoekster achtereenvolgens op 5 juni 2014 een brief aan de voorzitter van de behandelende kamer van het Hof heeft gestuurd zonder een herzieningsverzoek te doen en op 13 november 2014 een klacht heeft ingediend tegen de behandelende raadsheren. Verzoekster heeft geen verklaring gegeven waarom zij zo lang heeft gewacht met het indienen van een verzoek om herziening.
3.7
Het vorenoverwogene brengt mee dat verzoekster onredelijk lang heeft gewacht met de indiening van het herzieningsverzoek. Het Hof zal het verzoek daarom voor zover dit niet op de boeten ziet niet-ontvankelijk verklaren.
3.8
De hiervoor geformuleerde regel omtrent de tijdigheid geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan een termijn gebonden.
3.9
Het verzoek om herziening van de uitspraak voor zover het ziet op de bestuurlijke boeten is derhalve ontvankelijk.
Verzoek tot herziening uitspraak over de bestuurlijke boeten
3.1
Verzoekster beroept zich op het bestaan van kladnotities van de Inspecteur over de jaren 2004, 2005, 2007 en 2008. Zij heeft deze kladnotities evenwel niet overgelegd. Het Hof begrijpt uit de hiervoor – onder 2.3 en 2.4 – aangehaalde brieven dat verzoekster stelt dat de controleur, die aanvankelijk een looncontrole voor het jaar 2006 uitvoerde en dit onderzoek later uitbreidde met de jaren 2004, 2005, 2007 en 2008, de resultaten van het onderzoek over het jaar 2006 nadien heeft geëxtrapoleerd naar de jaren 2004, 2005, 2007 en 2008, zonder over die jaren daadwerkelijk onderzoek te doen. Zij heeft uit het proces-verbaal van de zitting van het Hof opgemaakt dat de Inspecteur desgevraagd heeft verklaard dat geen sprake is van extrapolatie van de gegevens van 2006 naar de andere jaren, maar dat blijkens kladnotities van de controleur voor elk jaar in de administratie van belanghebbende is nagezocht welke vergoedingen betaald zijn. De correcties zouden volgens de Inspecteur voor alle jaren gelijk zijn omdat sprake is van vaste vergoedingen. Verzoekster wijst erop dat nu juist in de bedoelde brief van 13 november 2008, waarop deze kladnotities gemaakt zouden zijn, is gevraagd om nadere informatie over de vergoedingen die zijn verstrekt aan werknemer [naam2] over de jaren 2004, 2005, 2007 en 2008, welke informatie zij niet verstrekt heeft en voorts dat nadien geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden. Overigens heeft zij geen novum gesteld. Nu verzoekster de bedoelde brief met kladnotities niet heeft overgelegd en ook anderszins niets naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat er over de jaren 2004, 2005, 2007 en 2008 geen onderzoek is gedaan naar de hiervoor bedoelde vergoedingen, maar heeft volstaan met de enkele stelling dat de bedoelde kladnotities zouden zijn gemaakt, heeft zij, naar het oordeel van het Hof, geen objectieve feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb aannemelijk gemaakt. Zelfs als het Hof veronderstellenderwijs zou uitgaan van het bestaan van de bedoelde kladnotities op de brief van 13 november 2008, valt niet uit te sluiten dat het door de Inspecteur gestelde onderzoek uit andere kladnotities blijkt.
3.11
Het Hof zal het verzoek om herziening van de uitspraak over de bestuurlijke boeten dan ook afwijzen.
Slotsom
Het Hof wijst het verzoek om herziening van de uitspraak van het Hof van 25 juni 2013 af voor zover het ziet op de bestuurlijke boeten en verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk voor zover het niet ziet op de bestuurlijke boeten.

4.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Hof:
- wijst het verzoek om herziening van de uitspraak van 25 juni 2013 voor zover het ziet op de bestuurlijke boeten af en
- verklaart het verzoek om herziening van de uitspraak van 25 juni 2013 voor zover het niet ziet op de bestuurlijke boeten niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 december 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 6 december2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.