ECLI:NL:GHARL:2023:10208

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
21-005307-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van vermeende dwang jegens journalist

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van dwang, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken. De zaak betreft een incident tussen de verdachte en een journalist, waarbij de verdachte en haar vader, medeverdachte, het adres en telefoonnummer van de journalist op sociale media hebben gedeeld en de journalist op zijn verjaardag hebben bezocht met een muzikant. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van een ernstige aantasting van de persoonlijke vrijheid van de journalist. Het hof concludeerde dat de gedragingen van de verdachte niet als wederrechtelijke dwang konden worden gekwalificeerd, omdat de journalist niet gedwongen was om de acties te dulden. De verdachte had geen opzet om de journalist te intimideren en de gedragingen waren niet van zodanige aard dat ze als strafbaar konden worden aangemerkt. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005307-22
Uitspraak d.d.: 30 november 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 6 december 2022 met parketnummer 18-074100-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de bewezenverklaring en tot vernietiging van dat vonnis voor zover betrekking hebbende op de strafmaat en verdachte voor het bewezenverklaarde een taakstraf van 30 uren (bij niet te voldoen te vervangen door 15 dagen hechtenis) op te leggen en de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. R.A. Korver en hetgeen namens de benadeelde partij [benadeelde] door zijn raadsman mr. B.A.E.J. Koster naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 6 december 2022 verdachte ter zake van het haar ten laste gelegde medeplegen van dwang veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 15 tot en met 19 juni 2021 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een ander, te weten [benadeelde] - door enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, te weten [benadeelde] - wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten:
- te dulden dat zijn woonadres en mobiele telefoonnummer bekend worden gemaakt, door een bericht met een foto te posten of te delen op de Facebookpagina van [naam 1] , onder het artikel dat die [benadeelde] over [naam 2] had geschreven, inhoudende: "Dankzij een welwillende [kenmerk] kunt u nu ook de fietsen in [plaats] ophalen. Adres: [adres van [benadeelde] in [plaats] ] Tel: [mobiele telefoonnummer van [benadeelde] ]", en/of
- te dulden dat ongewild een aantal mensen aan zijn voordeur verschenen om (op sarcastische wijze) zijn verjaardag te vieren en/of te dulden dat hij werd gefilmd, door op de verjaardag van die [benadeelde] met een muzikant bij diens voordeur te verschijnen, die [benadeelde] te 'feliciteren' en die [benadeelde] (daarbij) te (laten) filmen.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het gerechtshof overweegt daartoe het volgende.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het haar tenlastegelegde medeplegen van dwang.
Zij heeft betoogd dat dwang zoals bedoeld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) een ruim toepassingsbereik heeft. De bedoeling van de strafbaarstelling van dwang is iemands psychische en fysieke vrijheid te waarborgen. In de onderhavige situatie was sprake van een ernstige inbreuk op die vrijheid door een samenstel van feitelijkheden, te weten het publiceren van de adresgegevens en het telefoonnummer van de heer [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) en het bezoeken van die [benadeelde] bij zijn woning, op zijn verjaardag. Het handelen was gericht tegen de journalist [benadeelde] . Juist door dit opzoeken van [benadeelde] in de privé-omgeving maakt dat het gedrag intimiderend en dus ongeoorloofd is. Het door een cameraman laten vastleggen van de reactie van [benadeelde] maakt onderdeel uit van die inbreuk. Iemands persoonlijke woonomgeving dient niet betrokken te worden bij een conflict.
Standpunt van de verdediging
Namens verdachte is door haar raadsman aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden voor het haar tenlastegelegde medeplegen van dwang.
Het publiceren van het adres en telefoonnummer van [benadeelde] , zonder te noemen dat het zijn adres was, is niet wederrechtelijk en verdachte heeft ook geen opzet gehad op de eventuele wederrechtelijkheid daarvan, zou het hof die vaststellen.
De wetgever heeft het publiceren van persoonsgegevens met intimiderende doeleinden wel strafbaar willen stellen, maar die nieuwe wet 'doxing' was nog niet in werking getreden op het moment van de gedragingen van verdachte.
Voor wat betreft het bezoek aan [benadeelde] op zijn verjaardag, had hij de mogelijkheid zich te onttrekken aan die situatie. [benadeelde] is zelf naar buiten gekomen en kon terug naar binnen gaan. Hij heeft zelf de keuze gemaakt om van de gelegenheid gebruik te maken om zijn eigen standpunt naar voren te brengen. Zodoende ontbreekt het aan enige mate van dwang.
De intentie van verdachte was om de verjaardag van [benadeelde] op een ludieke wijze te vieren met de achterliggende gedachte dat hiermee de hoogopgelopen spanning enigszins kon worden weggenomen. Zij verkeerde in de veronderstelling dat haar vader (medeverdachte), voor wie zij naar [benadeelde] toeging, met humor de lucht wilde klaren en dat wilde zij zelf ook graag. Op de beelden is te zien dat verdachte zich duidelijk geen houding weet te geven als [benadeelde] over de onenigheid tussen hem en haar vader begint. De door [benadeelde] niet gewaardeerde, maar voor haar onverwachte opmerkingen van de cameraman kunnen haar niet toegerekend worden.
Ten slotte had verdachte geen kwade bedoelingen bij het uitvoeren van de opdrachten van haar vader en was zij ook niet betrokken bij het conflict tussen hem en [benadeelde] . Zij wil graag in het kader van mediation in gesprek gaan met [benadeelde] .
Overwegingen van het gerechtshof
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
De vader van verdachte, medeverdachte, heeft op 15 juni 2021 fietsen, die foutief geparkeerd stonden bij een hem toebehorend pand aan de [adres] te [plaats] , verplaatst naar [dorp] . [benadeelde] heeft daarover op diezelfde dag, als journalist bij [naam 1] , een [kenmerk] mediaplatform, een artikel geschreven en gepubliceerd op de website van [naam 1] . In dat artikel beschuldigt hij medeverdachte van het stelen van de fietsen. Op 16 juni 2021 publiceert [benadeelde] hier opnieuw een artikel over op [naam 1] en geeft daarin aan dat het niet van de eigenaren van de fietsen verwacht kan worden dat zij hun fietsen in [dorp] ophalen. Daarop heeft medeverdachte besloten om de fietsen door zijn werknemers terug te laten brengen naar [plaats] en die op 17 juni 2021 te laten plaatsen op een strook gras aan de overzijde van de straat waaraan [benadeelde] woont, ter hoogte van zijn woning. Medeverdachte heeft zijn dochter, verdachte, een bericht laten plaatsen op de Facebookpagina van [naam 1] , onder een van voornoemde door [benadeelde] gepubliceerde artikelen. Dat artikel luidde: “Dankzij een welwillende [kenmerk] kunt u nu ook de fietsen in [plaats] ophalen. Adres:
[adres van [benadeelde] ]. Tel:
[mobiele telefoonnummer van [benadeelde] ]”, met daarbij een foto van de in het gras geparkeerde fietsen aan de overzijde van de woning van [benadeelde] .
Het hof stelt vast dat verdachte daarbij weliswaar het adres van [benadeelde] heeft genoemd, maar niet heeft aangegeven dat het adres het adres van [benadeelde] betrof. Diezelfde dag heeft [benadeelde] screenshots van dat bericht op [naam 1] geplaatst met daarbij de mededeling dat de fietsen voor zijn huis staan.
Op 17 juni 2021 heeft [benadeelde] in een interview op [nieuwszender] gezegd dat hij de actie nog wel zou hebben kunnen waarderen als medeverdachte er een bloemetje voor de eigenaren van de fietsen bij zou hebben gedaan.
Op 19 juni 2021, op de verjaardag van [benadeelde] , heeft medeverdachte verdachte naar de woning van [benadeelde] gestuurd alwaar zij [benadeelde] een bloemetje en flesje wijn moest aanbieden. Medeverdachte heeft een muzikant geregeld die daarbij een verjaardagsliedje speelde en op zijn verzoek heeft een kennis het geheel gefilmd.
[benadeelde] kon deze actie niet waarderen en vertelde verdachte dat hij niet gediend was van deze actie. Daarop ging de filmende man in discussie met [benadeelde] over de publicaties van [benadeelde] over medeverdachte. Na korte tijd liepen verdachte, de muzikant en de filmende man weg. Namens [benadeelde] heeft [naam 3] , directeur van de toenmalige [mediagroep] en verantwoordelijk voor [naam 1] , aangifte gedaan van dwang.
Juridisch kader 'dwang'
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de overige aan verdachte tenlastegelegde en door haar erkende gedragingen het in artikel 284 Sr strafbaar gestelde ‘dwang’ opleveren.
Op grond van artikel 284 Sr is hij die een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht hetzij tegen die ander hetzij tegen derden, wederrechtelijk dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden, strafbaar.
Aan verdachte is, kort samengevat, tenlastegelegd dat zij [benadeelde] , samen met medeverdachte,
door enige andere feitelijkheidheeft
gedwongentot het
duldenvan het delen van zijn adres- en telefoongegevens op sociale media en te dulden dat er ongewild een aantal mensen aan zijn voordeur verscheen.
Van door een feitelijkheid wederrechtelijk dwingen iets te dulden als bedoeld in artikel 284 Sr kan slechts sprake zijn als de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer tegen zijn of haar wil iets heeft geduld. [1] Deze handelingen moeten wel van zodanige aard zijn, dat zij in de gegeven omstandigheden leiden tot een zodanige psychische druk dat het slachtoffer hieraan geen weerstand kan bieden.
Artikel 284 Sr is een algemene dwangbepaling waarvan door de ruime delictsomschrijving het toepassingsbereik vrij groot is. [2] Een algemeen criterium dat de werkingssfeer van artikel 284 Sr aan banden legt is weliswaar niet te geven, maar wel kan de rechter in de tenlastegelegde delictsbestanddelen ‘wederrechtelijk’ en ‘dwingen’ het ernst- en onrechtkarakter van de verboden handeling afgrenzen. Dat geldt temeer indien aan het bestanddeel wederrechtelijk de betekenis ‘in strijd met het recht’ wordt gegeven. Voor ogen moet daarbij worden gehouden dat het doel van artikel 284 Sr is gelegen in het voorkomen van een
ernstigeaantasting van de persoonlijke vrijheid, hetgeen onder meer meebrengt dat hinder of overlast in beginsel buiten de reikwijdte van deze strafbaarstelling valt. Bij de objectieve beoordeling van de ernst van de inbreuk op de persoonlijke vrijheid kunnen verschillende factoren van belang zijn, zoals de aard, ernst, duur en intensiteit van de dwang. Met het toepassen van deze factoren kan voldoende rekening worden gehouden met de opvattingen die in een bepaald tijdsgewricht in de samenleving over het betreffende gedrag bestaan (de maatschappelijke betamelijkheid) en kan voorts worden gemeten in welke verhouding het middel en het dwanggevolg of -doel tot elkaar staan (de verwerpelijke vorm van (dis)proportionaliteit).
Bekendmaken adres en telefoonnummer
Het hof stelt vast dat verdachten weliswaar het adres en telefoonnummer van [benadeelde] hebben gedeeld op sociale media, maar dat zij daarbij niet hebben vermeld dat die van [benadeelde] waren. Het was de aanduiding van de plek waar de fietsen opgehaald konden worden. De vaststelling van de politierechter dat het door het plaatsen van dit bericht onder het artikel van [benadeelde] onmiskenbaar was dat dit het adres van [benadeelde] betrof, deelt het hof niet. Weliswaar zou die relatie makkelijk te leggen kunnen zijn, maar dat betekent niet dat verdachten als zodanig bekend hebben gemaakt dat dit het adres van [benadeelde] was. Het was [benadeelde] zelf die kort daarna in een eigen publicatie op [naam 1] aangaf dat het zijn woonadres betrof. Terzijde merkt het hof op dat is gebleken dat het telefoonnummer van [benadeelde] is vermeld op de website van de redactie van [naam 1] , die voor een ieder vrij toegankelijk is. Op grond van het vorenstaande kan niet vastgesteld worden dat er sprake is geweest van enige feitelijkheid van de zijde van verdachte waardoor [benadeelde] heeft moeten dulden dat zijn woonadres en mobiele telefoonnummer bekend werden gemaakt.
Maar ook als wel sprake zou zijn geweest, van het plaatsen van [benadeelde] telefoonnummer en adres op internet, is het plaatsen van iemands adres- en telefoongegevens op internet, zelfs met een slechte intentie, tot op heden nog niet strafbaar.
Op 7 juli 2022 is een wetsvoorstel [3] ingediend om ‘doxing’ strafbaar te maken. ‘Doxing’ is het openbaar maken van iemands persoonlijke informatie zoals het adres en het telefoonnummer. De reden om deze wet in te voeren is gelegen in het feit dat het openbaar maken van iemands privégegevens die zich niet concreet openbaren in bijvoorbeeld bedreiging, belediging en dwang niet altijd te kwalificeren is als een strafbaar feit. Uit de Memorie van Toelichting bij dit wetsvoorstel blijkt dat de voorgestelde strafbaarstelling van het gebruik van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden zich onderscheidt van de strafbaarstelling van dwang doordat strafrechtelijke aansprakelijkheid (bij ‘doxing’) reeds ontstaat bij het handelen – het ter beschikking stellen van gegevens – met een bepaald oogmerk. De dader beoogt het slachtoffer vrees aan te (laten) jagen, ernstige overlast aan te (laten) doen of hem in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig te (laten) hinderen. Hieruit volgt dat de wetgever kennelijk van oordeel is dat het enkele delen van iemands persoonlijke gegevens nu nog niet strafbaar is, omdat de invoering van de wet die ‘doxing’ strafbaar stelt anders onnodig zou zijn geweest.
Het hof stelt vast dat het delen van de gegevens van [benadeelde] niet is tenlastegelegd als het dulden van iets meer dan alleen het delen ervan en dus zou dit handelen eerder, als ook aan de andere vereisten ervan wordt voldaan, te kwalificeren kunnen zijn als ‘doxing’. De strafbaarstelling daarvan zal waarschijnlijk pas op 1 januari 2024 in werking treden. Het handelen van verdachte was op het moment dat dat plaatsvond dus nog niet strafbaar. Haar handelen kan, mede gelet op het in artikel 1 lid 1 Sr neergelegde legaliteitsbeginsel, niet tot een veroordeling leiden. Verdachte dient dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijgesproken te worden.
Journalistieke vrijheid
De politierechter heeft bijzondere waarde gehecht aan de hoedanigheid van [benadeelde] als journalist en heeft de gedragingen van verdachte, in onderlinge samenhang bezien, als ernstige inbreuk op de persvrijheid van [benadeelde] beschouwd.
Het is evident dat het handelen van verdachte het rechtstreekse gevolg is geweest van de publicatie(s) van journalist [benadeelde] . Het in vrijheid publiceren van, ook voor sommigen onwelgevallige, artikelen is noodzakelijk voor het goed kunnen functioneren van een democratie. Niet voor niets is de journalistieke vrijheid verankerd in de Grondwet. Journalisten moeten in alle vrijheid hun werk kunnen doen, zonder zich daarbij belemmerd te hoeven voelen en een afweging te moeten maken of het publiceren van een artikel gevolgen voor hen persoonlijk kan hebben. Het intimideren van journalisten is kwalijk en dient voorkomen te worden. Specifiek voor [benadeelde] heeft het bekend worden van zijn adres uiteindelijk zeer ingrijpende gevolgen gehad, doordat anderen later een brandbom in zijn woning hebben gegooid. Dat gebeuren is verdachten echter niet aan te rekenen en wordt hen ook niet verweten.
Verjaardagsbezoek
Het gerechtshof stelt wel vast dat het handelen van verdachte een reactie was op de publicaties van journalist [benadeelde] . Verdachte was op de hoogte van het conflict tussen haar vader, medeverdachte, en [benadeelde] . Het kan niet anders dan dat zij begreep dat het door haar vader aan haar verzochte bezoek aan [benadeelde] in het licht daarvan moest worden bezien. Het gerechtshof hecht weinig waarde aan de verklaring van verdachte dat het bezoek aan [benadeelde] thuis op zijn verjaardag louter ingegeven was door goede bedoelingen zoals het normaliseren van de verhouding tussen medeverdachte en [benadeelde] . Het was een pesterij van medeverdachte, die het niet kon verkroppen dat hij naar zijn zeggen onterecht negatief in de publiciteit kwam.
Het hof overweegt dat het in het algemeen ongewenst is dat journalisten fysiek in hun persoonlijke leefomgeving benaderd worden in reactie op een door hen gepubliceerd artikel, omdat journalisten dan de indruk kunnen hebben dat invloed wordt uitgeoefend op welke zaken zij wel en niet kunnen publiceren. Daarmee wordt de persvrijheid beperkt.
De vraag is of dit ongewenste gedrag in de onderhavige situatie maatschappelijk onbetamelijk was in de zin van artikel 284 Sr. Het handelen van zowel [benadeelde] als verdachte lijkt het gevolg te zijn van een gaandeweg ontstaan persoonlijk conflict tussen beiden.
Het door medeverdachte als ludiek beschouwde bezoek aan het huisadres van [benadeelde] , dat hij door verdachte liet doen, was ongepast, zeker nu dat bezoek gefilmd werd. Deze handelingen zijn naar het oordeel van het hof weliswaar een inbreuk op de persoonlijke vrijheid van [benadeelde] , maar geen
ernstigeinbreuk daarop. Het gedrag heeft mogelijk geleid tot hinder bij [benadeelde] , maar niet elke vorm van hinder is strafbaar gesteld in artikel 284 Sr. Door deze ongepaste ‘ludieke’ acties van verdachten te beschouwen als dwang, zou de strafbaarstelling van dwang dusdanig verruimd worden, dat men in de samenleving niets meer van elkaar zou hoeven dulden.
Daarbij let het hof op de aard van de acties. Het spelen van een verjaardagsdeuntje en het aanbieden van een bos bloemen en een fles wijn leveren objectief gezien qua aard geen ernstige hinder of overlast op. Uit de gemaakte filmbeelden van dit bezoek blijkt niet dat verdachte zich langdurig of op een intensieve wijze opdrong aan [benadeelde] . Anders dan [benadeelde] zelf, begon zij niet over het conflict tussen [benadeelde] en haar vader, dan wel over de publicaties van [benadeelde] . Zij reageerde zelf ook niet op hetgeen [benadeelde] daarover aangaf. [benadeelde] had zich verder op eenvoudige wijze kunnen onttrekken aan dit bezoek op de openbare weg en lijkt niet onder dusdanige psychische druk te hebben gestaan dat hij aan dat bezoek geen weerstand had kunnen bieden. Verdachte drong zich niet op intimiderende wijze aan hem op en vertrok, met de filmende man, toen haar duidelijk werd dat [benadeelde] het bezoek niet waardeerde.
Het hof overweegt dat de uitlatingen van de man die het geheel filmde en die [benadeelde] aansprak op zijn publicaties als opdringerig en intimiderend beschouwd kunnen worden. Daarbij heeft [benadeelde] zich beperkt kunnen voelen in zijn (pers)vrijheid. Verdachten hebben echter stellig ontkend dat het hun bedoeling was dat de filmende man dergelijke opmerkingen zou maken. Hij was er, volgens verdachte, louter bij om het geheel vast te leggen, zodat, zou [benadeelde] daar later iets over schrijven, verdachten zouden kunnen laten zien hoe de ontmoeting werkelijk was verlopen.
Het hof kan niet vaststellen dat verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, had op het gedrag en de uitlatingen van de filmende man, wat overigens ook niet als zodanig als expliciet verwijt aan verdachte is tenlastegelegd.
Samenstel van feitelijkheden
Het hof overweegt aldus dat de afzonderlijke gedragingen van verdachten (het delen van het adres en telefoonnummer van [benadeelde] en het bezoek aan [benadeelde] , terwijl dat gefilmd werd) niet dusdanig waren dat [benadeelde] daarmee wederrechtelijk gedwongen werd dit te dulden. De vraag ligt voor, zoals door de advocaat-generaal is betoogd, of door het samenstel van feitelijkheden de grenzen van het maatschappelijk betamelijke zijn overschreden en daarmee een ernstige inbreuk op de persoonlijke vrijheid van [benadeelde] is gemaakt.
Hoewel sprake was van twee aan verdachte tenlastegelegde incidenten, vonden die in een relatief kort tijdsbestek plaats, waarbij sprake was van het op elkaar reageren van medeverdachte en [benadeelde] .
Met deze handelingen hebben verdachten [benadeelde] niet gedwongen tot méér dan alleen het accepteren van deze acties, die in hun aard objectief gezien – voor zover vast te stellen en verdachten toe te rekenen – niet agressief of intimiderend van aard waren. Het hof concludeert dat ook het samenstel van de vastgestelde feitelijkheden niet wederrechtelijk waren. Verdachte dient daarom vrijgesproken te worden van dwang.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 30 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 13 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5834
3.Kamerstukken, vergaderjaar 2021-2022, 36171