ECLI:NL:HR:2005:AT5834

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02950/04 M
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J. de Hullu
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijk dwingen tot seksuele handelingen binnen militaire gezagsverhouding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, een militaire meerdere, was beschuldigd van het wederrechtelijk dwingen van een ondergeschikte tot seksuele handelingen. De feiten, zoals vastgesteld door het hof, tonen aan dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van zijn gezagspositie om het slachtoffer naar een kamer te leiden, waar hij werd blootgesteld aan seksueel getinte vernederingen door meerdere mariniers. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte en zijn mededaders een zodanige psychische druk op het slachtoffer uitoefenden dat hij zich gedwongen voelde om te voldoen aan de eisen die aan hem werden gesteld. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof dat er sprake was van wederrechtelijk handelen en dat het opzet van de verdachte gericht was op de wederrechtelijkheid van zijn gedragingen. Het verweer van de verdachte dat hij verschoonbaar had gedwaald, werd door het hof verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de wederrechtelijkheid en het opzet op de juiste wijze had gemotiveerd en dat de bewezenverklaring toereikend was. Het beroep in cassatie werd verworpen, waarmee de veroordeling van de verdachte in stand bleef.

Uitspraak

13 september 2005
Strafkamer
nr. 02950/04 M
SG/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, van 26 mei 2004, nummer
21/005449-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 27 oktober 2003 - de verdachte ter zake van "het medeplegen van een ander door enige andere feitelijkheid dan geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen of te dulden" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Goudswaard, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van mr. J. Goudswaard en mr. I. van Straalen op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de bewezenverklaring van de wederrechtelijkheid, dan wel van het opzet op de wederrechtelijkheid ontoereikend heeft gemotiveerd. Voorts klaagt het middel dat het Hof het verweer dat sprake was van verontschuldigbare dwaling op ontoereikende gronden heeft verworpen.
3.2.1. Het Hof heeft overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat de verdachte
"in de periode van 01 tot en met 15 februari 2002, te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer], door enige feitelijkheid gericht tegen voornoemde [slachtoffer], wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen of te dulden, hierin bestaande dat voornoemde [slachtoffer] toen daar door hem, verdachte en verdachtes mededader als meerdere van die [slachtoffer] werd opgedragen tussen twee in rij opgestelde personen (mariniers) door te lopen waarna die [slachtoffer] een (legerings)kamer werd binnengeduwd en zich vervolgens van alle kleding heeft ontdaan en vervolgens door mariniers onder een douche is meegenomen en tijdens het douchen eenmaal is betast en waarbij door mariniers (seksistische) opmerkingen zijn gemaakt en ongekleed op een bed tussen een aantal mariniers heeft gelegen en - tegen de wil van die [slachtoffer] - op voornoemde (legerings)kamer heeft overnacht."
3.2.2. De tenlastelegging is toegesneden op art. 284 Sr, waarvan het eerste lid aanhef en onder 1º als volgt luidt:
"Met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:
1º. hij die een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht hetzij tegen die ander hetzij tegen derden, wederrechtelijk dwingt iets te doen, niet te doen, of te dulden."
3.2.3. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota is - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - aangevoerd hetgeen in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 14 is weergegeven. Dit betoog komt erop neer dat gemotiveerd is aangevoerd dat de wederrechtelijkheid, dan wel het opzet daarop niet bewezen kan worden en dat, zo die wederrechtelijkheid wel bewezen kan worden, verdachte ten aanzien daarvan verschoonbaar heeft gedwaald.
3.2.4. Het bestreden arrest houdt onder het hoofd "Strafbaarheid van de verdachte" het volgende in:
"Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Nu de overtreden norm is vastgelegd in een in het Wetboek van Strafrecht opgenomen strafbepaling is naar het oordeel van het hof niet relevant wat hieromtrent wel of niet zou zijn vastgelegd in (nadere) dienstvoorschriften, noch of deze deugdelijk zijn bekendgesteld."
3.2.5. De bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van de Koninklijke marechaussee, voorzover inhoudende als op verklaring van [slachtoffer], het slachtoffer:
"Op 24 november 2001 ben ik ingestroomd bij de Koninklijke Marine en ingedeeld bij de mariniers op de Van Gendtkazerne te Rotterdam. Mijn klas is klas A en mijn eerste en directe opleider binnen onze klas, de baksmeester, was [verdachte]. [Betrokkene 1] is de leider van de Bravo-klas. Vóór bivak 2, ik denk zelf week 6 van 2002 lag ik rond 22.00 uur op mijn kamer. Ik was nog gekleed in uniform. Op een gegeven moment kwam de korporaal binnen in uniform. Hij droeg mij op om mijn slippers aan te trekken, toilettas pakken en handdoek mee te nemen en hem te volgen. Ik volgde conform de opdracht van de korporaal. Wij gingen het hele gebouw door, dat wil zeggen, wij gingen van mijn etage, de eerste, naar de tweede en vervolgens weer de trap naar de eerste etage. Wij gingen vervolgens naar de begane grond. Daar aangekomen zag ik dat klas Bravo 7 in linie stond opgesteld. Dit is de klas van [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] stond er ook bij. Ik kreeg de opdracht van [verdachte] om naar het einde van de gang te lopen. Ik moest hierbij tussen de opgestelde linie doorlopen. De opgestelde mannen waren allemaal alleen gekleed in hun onderbroek. Terwijl ik dit deed zag en voelde ik dat de opgestelde manschappen mij aanraakten en mij toespraken. Toen ik aan het einde van de gang was werd ik door daar opgestelde mariniers van Bravo een kamer ingeduwd. Ik zag en voelde dat ik door mariniers werd vastgepakt en ik werd een kamer ingeduwd. Dit gebeurde door een man of vijf à zes. Op een gegeven moment was ik met vier mariniers, te weten [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5] in deze kamer. Nadat ik op de kamer was werd de deur gesloten. Ik werd met enige drang en druk naar het midden van de legeringskamer geduwd en getrokken. In het midden aangekomen zag ik dat de vier mariniers zich ontdeden van hun onderbroeken waardoor ze compleet naakt rondom mij heen kwamen te staan. Ik zag dat [verdachte] zijn hoofd door het raam stak. De mariniers kwamen naakt op mij aflopen en begonnen aan mijn kleding te trekken. Ik ben op een gegeven moment zelf maar mijn kleding gaan uittrekken omdat ik dacht dat als we allemaal naakt waren zouden gaan douchen en ik er vanaf zou zijn. Terwijl dit gebeurde zag ik [betrokkene 1] en [verdachte] buiten door het raam staan kijken naar wat er gebeurde. [Verdachte] stak zijn hoofd naar binnen en vroeg mij of ik dit ook lekker vond. Hij greep niet in om het gebeuren te stoppen. Ook [betrokkene 1] deed niets. Ik ben meegetrokken naar de douche door de vier mariniers en er werd mij gezegd dat wij gingen douchen omdat we naar bed gingen. Ik ben onder dwang van de vier meegegaan naar de douche. In de douche zat [betrokkene 4] aan mijn billen onder het slaken van kreten als: ik pak je; ik douw hem er even lekker in. Na het douchen wilde ik mij aankleden en de kamer verlaten. Dit werd niet toegestaan door de vier. Ik mocht de kamer niet af, maar moest blijven slapen. Dit was de opdracht van de korporaal. Ik moest daar gewoon blijven slapen. De vier schoven drie bedden tegen elkaar en ik moest naakt op bed gaan liggen. Ook zij waren alle vier naakt. Om ongeveer 01.00 uur kwam de korporaal de kamer op met [betrokkene 6]. [Betrokkene 6] riep mij bij mijn naam. Ik zag aan het postuur dat [verdachte] op de achtergrond stond. Tussen 02.00 en 03.00 uur had ik er genoeg van en heb ik mijn kleding bij elkaar gezocht, waarna de bedden van elkaar zijn gehaald en wij verder afzonderlijk in bed hebben gelegen. Ik heb de hele nacht geen oog dicht kunnen doen. In de ochtend omstreeks 05.00-05.30 uur ben ik van de kamer weggegaan zonder dat ik werd tegengehouden en ben ik naar mijn eigen kamer gegaan."
b. een proces-verbaal van de Koninklijke marechaussee, voorzover inhoudende als op verklaring van het slachtoffer:
"U vraagt mij te verklaren waaruit de dwang bestond dat ik de legeringskamer niet kon / mocht verlaten.
Ik verklaar daarover dat de opdracht van de korporaal was dat ik daar moest blijven. Een opdracht van een korporaal zie ik als een bevel. Hij is mijn militaire meerdere. Verder is het zo dat die jongens mij hebben gezegd dat ik daar moest blijven. Dat was voor mij de dwang waarbij de opdracht van de korporaal wel het belangrijkste dwangmiddel is geweest. Als er geen opdrachten waren geweest had ik mij niet uitgekleed, gedoucht en zo verder. Ik was zonder opdracht van de korporaal direct weggegaan."
c. een proces-verbaal van de Koninklijke marechaussee, voorzover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik kan u verklaren dat ik [slachtoffer] meenam om te logeren. Ik schat dat dit omstreeks 22.00 uur was. Ik zei tegen [slachtoffer] in de trant van "volgen". Ik zei tegen [slachtoffer] dat hij zijn toiletspullen moest meenemen. Nadat [slachtoffer] zijn toiletspullen had gepakt is hij achter mij aan gaan lopen. U vraagt mij waarom ik [slachtoffer] heb meegenomen. Ik heb het idee gevat om [slachtoffer] een nachtje te laten logeren bij de klas van [betrokkene 1], klas B. Het idee is ontstaan in de week na het bivak. Ik geloof dat dit in de derde week van januari 2002 was. In de week na dit bivak, op de Van Ghentkazerne heb ik mijn plan om [slachtoffer] bij hem te laten logeren aan [betrokkene 1] verteld.
[Betrokkene 1] vertelde mij dat hij dat een goed idee vond. [Betrokkene 1] vertelde mij dat hij zijn klas zou opstellen. Diezelfde dag, rond een uur of 22.00, was ik in het legeringsgebouw en ik zag dat mijn klas ging slapen. Op dat moment ben ik naar [slachtoffer] gelopen en heb ik hem vervolgens meegenomen om te gaan logeren. Ik heb [slachtoffer] gezegd dat hij mij moest volgen en dat deed hij. Ik ben via de trap naar de begane grond van het legeringgebouw gelopen. In de hal van de begane grond zag ik twee rijen staan met opgestelde mariniers. Ik zag dat [betrokkene 1] aan het begin van de twee rijen stond opgesteld. Er stonden ongeveer tien mariniers. Ik wist tevoren dat de mariniers in twee rijen zouden staan opgesteld. Ik had dit namelijk besproken met [betrokkene 1]. Verder heb ik [slachtoffer] verteld dat hij door de twee rijen moest gaan lopen. Ik zei iets als: "[slachtoffer], hier door heen en dan de eerste kamer links". Vervolgens zag ik dat [slachtoffer] door de twee rijen van mariniers liep. De mariniers van klas B waren ervan op de hoogte dat [slachtoffer] die nacht bij hen kwam logeren. [Betrokkene 1] heeft dat namelijk als klassenbegeleider van klas B tegen zijn klas gezegd.
Gekomen aan het eind van de rijen zei ik tegen [slachtoffer] dat hij de kamer aan de linkerzijde moest ingaan. Ik vertelde hem dat in de woorden: "[slachtoffer], hier, je slaapt of logeert vanavond hier".
Vervolgens zag ik dat [slachtoffer] de kamer die ik hem had aangewezen binnen ging. Ik zag dat de mariniers in deze kamer [slachtoffer] opwachtten. [Betrokkene 1] stond bij mij in de deuropening, dan wel in het halletje van de kamer. Ik zag dat in de kamer drie à vier mariniers stonden. Deze mariniers waren gekleed in hun "pendeck". Met pendeck bedoel ik dat de mariniers alleen hun onderbroek aan hadden. [Betrokkene 1] en ik stonden rustig toe te kijken. Na ongeveer vier minuten hebben wij, [betrokkene 1] en ik, de deur dichtgetrokken. Nadat de deur was dichtgetrokken hebben [betrokkene 1] en ik nog wat op de gang gestaan. Wij hebben nog staan luisteren.
Samen met [betrokkene 1] ben ik naar buiten gelopen en buiten vertelde [betrokkene 1] mij dat wij om het legeringgebouw konden lopen naar de kamer waarin [slachtoffer] was. Het was dan mogelijk om vanaf buiten door het raam van deze kamer te kijken naar het gebeuren met [slachtoffer]. Gekomen bij het raam zag ik dat alle jongens in bed lagen. Ik zag dat twee stapelbedden dicht bij elkaar stonden. Ik zag dat [slachtoffer] op het stapelbed lag welke het dichtst bij het raam stond.
Ik kan u verklaren dat ik een kreet hoorde:
"douchen". Vervolgens zag ik twee of drie mariniers gaan douchen."
d. een proces-verbaal van de Koninklijke marechaussee, voorzover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4], voorzover van belang:
"[Verdachte] deelde mede dat [slachtoffer] zou logeren op mijn legeringkamer. [Verdachte] gaf een aantal voorbeelden wat wij met de logé [slachtoffer] zouden kunnen doen. Van tevoren moest er bepaald worden wie er op de kamer met [slachtoffer] zou logeren. Het werden [betrokkene 3], [betrokkene 2], [betrokkene 5] en ikzelf. [Betrokkene 1] heeft met ons gesproken voordat [slachtoffer] er was. Hij deelde ons mede dat wij bijvoorbeeld [slachtoffer] uit konden kleden en ons zelf ook. [Verdachte] had ons verteld dat wij vragen moesten stellen over sporten en zijn verleden bij de landmacht. Wij moesten daarover rare vragen stellen van [verdachte]. (...) [Slachtoffer] moest van [verdachte] tussen de rijen door lopen. Toen [slachtoffer] aan het eind van de gang was gekomen liep [slachtoffer] mijn kamer in. (...) Wij hebben [slachtoffer] verteld dat hij zich moest uitkleden. In eerste instantie wilde [slachtoffer] niet, maar nadat wij hem gezegd hadden het spel mee te spelen, heeft hij dit gedaan. Nadat wij uitgekleed waren zijn wij allemaal gaan douchen."
en:
"Voordat wij in de douche stapten kwamen [betrokkene 1] en [verdachte] voor het raam staan. Ik hoorde [verdachte] roepen tegen [slachtoffer]: "Dit is toch wat je wil [slachtoffer]"."
e. een proces-verbaal van de Koninklijke marechaussee, voorzover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"In de periode tussen week 6 en 8 kwam [verdachte] naar mij toe. Wij kwamen tijdens het gesprek erop om [slachtoffer] te laten logeren bij mijn klas. Vervolgens gingen [verdachte] en ik het plan maken. Het idee was om [slachtoffer] door een haag van mariniers af te laten marcheren naar de kamer waar [slachtoffer] zou gaan logeren. [Verdachte] is terug gegaan naar zijn klas. Omstreeks 22.45 uur heb ik de mariniers van klas B opdracht gegeven om aan te treden op de gang. Vervolgens trad klas B aan en ik zag dat de mariniers in een haag opgesteld stonden. Ik zei tegen de klas dat [verdachte] een probleem had. Dat probleem was dat [slachtoffer] gecorrigeerd moest worden omtrent zijn nichterig gedrag en zijn uitspraken over de luchtmobiele brigade. Ik vertelde dat [slachtoffer] kwam logeren bij de B klas. Hierop vroeg ik of er vrijwilligers waren om [slachtoffer] in de kamer waar hij ging logeren op te vangen. [Betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] boden zich hierop aan. Zij vroegen mij wat te doen. Ik antwoordde hen dat ze [slachtoffer] moesten ontvangen en ik vertelde hun dat het licht van hun kamer tijdens het slapen niet uit hoefde, in tegenstelling tot de mariniers die op de andere kamers sliepen. Ik gaf hun aan dat ze de vrije hand hadden en voor mijn part de bedden tegen elkaar schoven. Ze waren niet aan restricties gebonden. Ik kan best gezegd hebben dat ze zich op hun kamer dusdanig mochten gedragen alsof ze homofielen waren en dat ze zich uit konden kleden en samen met [slachtoffer] konden gaan douchen. Even later kwam [verdachte] samen met [slachtoffer] en heb ik het overgegeven aan [verdachte]. [Verdachte] gaf aan [slachtoffer] de opdracht om door de haag van mariniers te marcheren. Gekomen bij de kamer waar [slachtoffer] zou gaan logeren vertelde [verdachte] tegen [slachtoffer] in de trant van: "dit wordt je nachtje, hier ga je logeren". Ik zag dat [slachtoffer] de kamer inging, gevolgd door [verdachte] en de vrijwilligers. Nadat mijn klas hun kamer in was gegaan ben ik naar de kamer gelopen waar [slachtoffer] zou gaan logeren. Nadat ik in de kamer was gekomen zag ik dat de bedden tegen elkaar waren geschoven, althans waren ze daarmee bezig. Ik heb de mariniers wel naakt gezien. Ik zag dat [slachtoffer] zich ook uitkleedde. Ik zag dat [verdachte] ook stond te kijken en dat hij het wel leuk vond. Vervolgens zijn [verdachte] en ik weggegaan. Op de gang hebben we nog staan lachen, van oh god, het gaat goed. [Verdachte] hoorde ik tegen mij zeggen "kom we gaan naar buiten, kijken bij het raam". Hierop zijn we naar buiten gelopen en zijn we naar het raam gelopen om te kijken wat er in de kamer gebeurde waar [slachtoffer] logeerde. Ik hoorde een hoop herrie. Ik hoorde bijvoorbeeld: "[slachtoffer] kom hier dan zal ik je pakken" of in de trant van "in je kont neuken". [Verdachte] en ik hadden de indruk dat het in de kamer goed ging, zoals het bedoeld was. Vervolgens hebben [verdachte] en ik naar binnen gekeken. Ik zag dat [betrokkene 3] naakt bij het bed stond en zag dat hij aan zijn zak zat te krabben. Ook hoorde ik een gejoel en gelach uit de douche. Ik zag dat [slachtoffer] op het stapelbed bij het raam zat. Ik heb [verdachte] nog horen roepen in de trant van "het gaat goed zo" en "taaiaap"."
3.3.1. De eerste klacht van het middel betreft de door het Hof bewezenverklaarde wederrechtelijkheid van de gedragingen van de verdachte.
3.3.2. De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen houden in dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van zijn positie van militaire meerdere tegenover het slachtoffer als ondergeschikte, dat hij het slachtoffer naar een niet voor hem (het slachtoffer), maar voor anderen bestemde kamer in het legeringsgebouw heeft gevoerd en dat hij het slachtoffer in samenwerking met anderen heeft blootgesteld aan seksueel getinte vernederingen. Onder die omstandigheden heeft het Hof kunnen oordelen dat sprake was van wederrechtelijk handelen van de verdachte. Dat oordeel is gelet op de gebezigde bewijsmiddelen toereikend gemotiveerd.
3.4.1. In het middel wordt in de tweede plaats geklaagd over de motivering van de bewezenverklaring ten aanzien van het opzet op de wederrechtelijkheid.
3.4.2. Het in art. 284, eerste lid aanhef en onder 1°, Sr in het bestanddeel van het dwingen besloten liggende opzetvereiste heeft ook betrekking op de wederrechtelijkheid van de gedraging.
3.4.3. Het Hof heeft uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen kunnen afleiden dat het opzet van de verdachte in elk geval in voorwaardelijke vorm was gericht op de wederrechtelijkheid van zijn gedraging. Voor een verdere toetsing is in cassatie geen plaats.
3.5. De derde klacht van het middel betreft het door de verdachte gedane beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling. Uit het gemotiveerde oordeel van het Hof met betrekking tot de wederrechtelijkheid en het opzet daarop vloeit voort dat het Hof het verweer dat de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald terecht heeft verworpen, wat er zij van de daartoe door het Hof gegeven motivering.
3.6. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof blijk heeft gegeven van een verkeerde rechtsopvatting ten aanzien van het in de bewezenverklaring opgenomen en aan art. 284 Sr ontleende begrip feitelijkheid, althans dat de bewezenverklaring voorzover inhoudende dat het slachtoffer door een feitelijkheid is "gedwongen" ontoereikend is gemotiveerd.
4.2. Het bestreden arrest houdt onder het hoofd "Bewezenverklaring" het volgende in:
"Verdachte heeft [slachtoffer] opdracht gegeven hem te volgen en tussen in twee rijen opgestelde mariniers door te lopen. Voor het bestaan van enige feitelijkheid als bedoeld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht acht het hof in dit geval toereikend dat er tussen verdachte en [slachtoffer] en tussen de medeverdachte [betrokkene 1] en [slachtoffer] een gezagsverhouding bestond waardoor [slachtoffer] zich gehouden voelde zich te onderwerpen aan de door deze meerderen georganiseerde "logeerpartij" die volgde op vorenomschreven opdracht van verdachte."
4.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat van door een feitelijkheid wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden als bedoeld in art. 284 Sr slechts sprake kan zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer iets heeft gedaan, niet gedaan of geduld.
4.4. Het Hof heeft blijkens de hiervoor onder 4.2 weergegeven bewijsoverweging en de gebezigde bewijsmiddelen kennelijk geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte en zijn mededader jegens het slachtoffer voor deze een zodanige psychische druk opleverden dat hij hieraan geen weerstand kon bieden en zich gedwongen voelde te voldoen aan hetgeen van hem werd verlangd. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is evenmin onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het slachtoffer zich in een militaire gezagsverhouding bevond van een ondergeschikte tegenover een meerdere, dat hij door de verdachte naar een niet voor hem, maar voor anderen bestemde kamer in een legeringsgebouw werd gevoerd en dat hij zich aldaar geplaatst zag tegenover vier anderen die de vrije hand hadden gekregen in de bejegening van hem. De bewezenverklaring is in dit opzicht toereikend gemotiveerd.
4.5. Het middel faalt.
5. Beoordeling van de middelen voor het overige
Voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 september 2005.