ECLI:NL:GHARL:2023:10122

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
200.326.865
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na echtscheiding met betrekking tot draagkracht en extra lasten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland verzocht om verlaging van de kinderalimentatie van € 858,44 naar € 200,- per kind per maand, met terugwerkende kracht naar 21 augustus 2021. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarop de man in hoger beroep ging. Het hof heeft vastgesteld dat de man sinds de echtscheiding in 2020 verschillende dienstverbanden heeft gehad, wat heeft geleid tot wijzigingen in zijn inkomen en lasten. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om handhaving van de bestreden beschikking.

Het hof heeft geoordeeld dat er relevante wijzigingen van omstandigheden zijn die een herbeoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigen. De man heeft zijn verzoek in hoger beroep gewijzigd en het hof heeft besloten om op deze gewijzigde verzoeken te beslissen. Het hof heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de man een netto besteedbaar inkomen heeft van € 7.736,- per maand, wat leidt tot een draagkracht van € 2.968,- per maand. De vrouw heeft een netto besteedbaar inkomen van € 3.674,- per maand, met een draagkracht van € 978,- per maand.

Na vergelijking van de draagkracht van beide ouders heeft het hof geconcludeerd dat de man € 431,- per kind per maand moet betalen, wat lager is dan het eerder vastgestelde bedrag. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de kinderalimentatie met ingang van heden gewijzigd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.326.865
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 543285)
beschikking van 28 november 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F.J. Donze te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.T. Maanicus te Naarden.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 mei 2023;
  • het verweerschrift;
  • twee journaalberichten van mr. Maanicus van respectievelijk 6 oktober 2023 en 11 oktober 2023, beide met een of meer producties, en
  • twee journaalberichten van mr. Donze van respectievelijk 6 oktober 2023 en 13 oktober 2023, beide met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 oktober 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren beide partijen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de man had een tolk aangevraagd om de man te ondersteunen, maar de tolk kon door omstandigheden niet aanwezig zijn. Daarop is in overleg besloten de zaak zonder tolk te behandelen.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 23 november 2020 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man heeft de Franse en de Libanese nationaliteit en de vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.3
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 in [woonplaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2014 in [woonplaats1] .
De kinderen wonen bij de vrouw en verblijven eenmaal per acht weken bij de man conform het “8-week-intervals”-schema.
3.4
In de echtscheidingsbeschikking van 23 november 2020 is verder onder meer bepaald dat de man met ingang van 1 november 2020 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (verder ook: kinderalimentatie) € 791,- per kind per maand zal voldoen aan de vrouw. De kinderalimentatie bedraagt ingevolge de wettelijke indexering € 858,44 per kind per maand per 1 januari 2023.

4.Het geschil

4.1
De man heeft op 10 augustus 2022 een verzoekschrift tot verlaging van de kinderalimentatie naar € 200,- per kind per maand met ingang van 21 augustus 2021 ingediend bij de rechtbank. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man afgewezen.
4.2
De man is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en komt daarom in hoger beroep. Hij voert twee grieven aan tegen de bestreden beschikking en verzoekt het hof – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – de bestreden beschikking te vernietigen en de beschikking van 23 november 2020 te wijzigen en de kinderalimentatie met ingang van april 2021 tot en met mei 2022 op nihil te stellen en vanaf 1 juni 2022 op € 300,- per kind per maand.
4.4
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans dit beroep af te wijzen dan wel ongegrond te verklaren, onder handhaving van de bestreden beschikking.

5.De overwegingen voor de beslissing

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is. Het hof is op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder b van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (Alimentatieverordening) eveneens van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is om een beslissing te geven over de kinderalimentatie, omdat de vrouw en de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
5.2
Er is geen grief geformuleerd tegen de overweging van de rechtbank dat uit de wet volgt dat Nederlands recht van toepassing is [1] . Dat betekent dat het hof, net als de rechtbank, op het verzoek in hoger beroep om de vastgestelde kinderalimentatie op nihil te stellen dan wel te verlagen Nederlands recht zal toepassen.
vermeerdering/vermindering verzoek
5.3
Het hof stelt vast dat de man zijn verzoek in hoger beroep heeft gewijzigd ten opzichte van zijn verzoek in eerste aanleg. Het hof zal beslissen op deze gewijzigde verzoeken, want de wijzigingen zijn tijdig, dat wil zeggen in het hoger beroepschrift, gedaan, hebben voldoende samenhang met zijn oorspronkelijke zelfstandige verzoek en zijn niet in strijd met de eisen van een goede procesorde [2] .
wijziging van omstandigheden
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de man sinds december 2020 opvolgende, nieuwe dienstverbanden is aangegaan. Voldoende duidelijk is dat dit wijzigingen in de inkomsten en lasten van de man heeft meegebracht. Partijen verschillen van mening over de gevolgen van de wijzigingen voor de draagkracht van de man om kinderalimentatie te kunnen voldoen.
Verder is gebleken dat het inkomen van de vrouw ook wijzigingen heeft ondergaan nadat de echtscheidingsbeschikking is gegeven.
Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat sprake is van relevante wijzigingen van omstandigheden [3] die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigen.
ingangsdatum
5.5
Indien de rechter een onderhoudsbijdrage vaststelt of een bestaande bijdrage wijzigt, geldt als hoofdregel dat de (nieuwe) bijdrage ingaat met ingang van (de datum van) de beslissing. De rechter kan een eerdere ingangsdatum vaststellen, maar dan dient hij – ambtshalve – rekening te houden met de gevolgen daarvan, met name als door die eerdere ingangsdatum een terugbetalingsverplichting ontstaat.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de man niet goed heeft uitgelegd wat de redenen en de gevolgen (eindafrekening) zijn voor het beëindigen van zijn dienstverbanden. Hij heeft ook niet goed uitgelegd of hij zijn best heeft gedaan een nieuwe baan te vinden. Vast staat dat de man in ieder geval een behoorlijke ontbindingsvergoeding bij de beëindiging van zijn dienstverband per 1 december 2020 bij [naam1] heeft ontvangen. Die vergoeding is – mede – bedoeld om gedurende zekere tijd een inkomensachteruitgang op te vangen of te verminderen. Belastingaangiften en belastingaanslagen heeft de man niet overgelegd.
De man heeft niet inzichtelijk gemaakt dat hij, gelet op de hoogte van zijn inkomsten en lasten de afgelopen jaren (met inbegrip van ontbindingsvergoedingen) niet meer in staat was om de bijdrage voor de kinderen te blijven voldoen. In elk geval kan het hof op grond van de stukken niet vaststellen dat en op welk moment de man niet meer aan die verplichting kon voldoen.
Nu de man pas in deze procedure in hoger beroep bij het hof gegevens heeft overgelegd op basis waarvan zijn huidige inkomenssituatie behoorlijk is af te leiden, ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel. De kinderalimentatie wordt daarom door het hof opnieuw berekend met ingang van vandaag.
aanhechten draagkrachtberekeningen
5.6
Het hof neemt de richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen als uitgangspunt en zal de daarbij behorende berekeningen aan deze beschikking hechten. Het hof bespreekt hierna alleen de punten waarover partijen van mening verschillen en – al dan niet – een afwijking van die richtlijnen bepleiten.
hoogte van (het eigen aandeel in) de behoefte kinderen
5.7
Het eigen aandeel van de ouders in de behoefte van de kinderen is bij beschikking voorlopige voorzieningen van 25 november 2019 vastgesteld op basis van het maximale netto gezinsinkomen in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen van € 6.000,- per maand of meer. Dat eigen aandeel bedroeg in 2016 € 1.460,- voor de kinderen samen.
De vrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat dit bedrag niet correct is geïndexeerd en nu in totaal € 1.716,- per maand bedraagt. In 2020 zijn partijen een kinderalimentatie overeengekomen van € 791,- per kind per maand en dit bedrag is in de echtscheidingbeschikking van 23 november 2020 vastgesteld. Dit bedrag van in totaal € 1.582,- per maand voor beide kinderen is gelijk aan het geïndexeerde bedrag van € 1.460,- per maand in 2016.
Het hof is van oordeel dat deze behoefte daarmee vastligt en geïndexeerd moet worden naar 2023. Zoals de vrouw ook heeft berekend, bedraagt het eigen aandeel van de ouders in de behoefte van de kinderen thans € 1.716,- in totaal, ofwel € 858,- per kind per maand.
draagkracht
5.8
De ouders dienen samen, naar rato van hun draagkracht (en bij onvoldoende draagkracht tot de grens daarvan) te voorzien in de behoefte van de kinderen. De draagkracht van de ouders berekent het of als volgt.
draagkracht man
5.9
Partijen zijn het niet eens over de hoogte van het inkomen van de man op dit moment. Hij is sinds juni 2022 werkzaam bij [naam2] ( [naam2] ). De man voert in zijn grieven aan dat de rechtbank zijn loon bij [naam2] niet goed heeft vastgesteld, omdat met een verkeerde hoogte van de bonus is gerekend. De vrouw heeft dit betwist.
5.1
Het hof oordeelt als volgt. De bonus van de man wordt twee keer per jaar uitbetaald: in februari en juli. Inmiddels is duidelijk dat de man een bonus van 15.129,70 Singaporese Dollar (SGD) heeft ontvangen in februari 2023 en in augustus 2023 een bonus van 11.797,16 SGC.
Op basis van de door de man overgelegde salarisspecificaties over de periode oktober 2022 tot en met september 2023 stelt het hof vast dat het inkomen van de man over een heel jaar na vermindering met de CPF (de sociale zekerheidsregeling) SGD 158.282,- heeft bedragen. Omgerekend naar een wisselkoers van op dit moment 0,69 bedraagt het jaarinkomen van de man € 109.215,- per jaar, ofwel € 9.101,- per maand.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij gemiddeld per twee maanden steeds twee weken in [woonplaats1] verblijft. Het hof gaat op basis van die verklaring ervan uit dat de man inkomstenbelasting (IRAS) in [woonplaats1] moet afdragen, ook al heeft het hof daarover geen specifieke gegevens. Op grond van de door de vrouw overgelegde tabel inkomstenbelasting in [woonplaats1] rekent het hof met een tarief van 15% voor de inkomstenbelasting. Dit leidt dan uiteindelijk tot een netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man van € 7.736,- netto per maand.
Volgens de draagkrachtformule komt de draagkracht van de man uit op € 2.968,- per maand.
extra lasten
5.11
De man stelt dat hij weliswaar een hoog inkomen verwerft maar dat dan ook rekening moet worden gehouden met hogere lasten om dit inkomen te kunnen genereren en daarnaast ook een goed contact te kunnen houden met zijn kinderen. De man vindt dat rekening moet worden gehouden met autokosten van € 798,- per maand, de kosten van de Thalys van € 592,- per maand, en de kosten van hotelovernachtingen in Parijs van € 1.100,- per maand, naast de huur die hij in Nederland moet voldoen voor de woonruimte waar hij de kinderen kan opvangen.
De vrouw betwist de noodzaak en de hoogte van deze maandelijkse lasten. Zij vindt de extra kosten disproportioneel en stelt dat de man er ook voor kan kiezen om minder hoge kosten te maken.
5.12
Het hof is van oordeel dat geen rekening moet worden gehouden met de door de man opgevoerde extra lasten. Voorop staat dat de wetgever aan de verplichting van ouders om in de kosten van de kinderen te voorzien een hoge prioriteit heeft toegekend: uitgangspunt is dat minderjarige kinderen behoeftig zijn en de ouders hierin zoveel mogelijk dienen te voorzien. Dat brengt met zich dat de noodzaak en de hoogte van eventuele extra lasten die de draagkracht zouden verlagen deugdelijk dienen te worden onderbouwd en daarin is de man – tegenover de betwisting door de vrouw – onvoldoende geslaagd.
De noodzaak voor het aanhouden van de leaseauto is het hof niet gebleken. Indien de man nog steeds een auto wenst te leasen dan dient dit voor zijn eigen rekening te komen. De kosten van de Thalys en de noodzaak daarvan zijn voor het hof onvoldoende inzichtelijk en daarom zal het hof hiermee – anders dan de rechtbank – geen rekening houden. De kosten die de man opvoert voor hotels kan hij beperken dan wel dient hij eveneens uit de voor hemzelf ter beschikking staande financiële middelen te voldoen.
De man kan zijn – gestelde – extra woonlasten voldoen vanuit het forfaitaire woonbudget van 30%, te weten een bedrag van € 2.321,- per maand (30% van zijn NBI) en zijn – gestelde - overige lasten vanuit het draagkrachtvrije deel van zijn draagkrachtruimte (30% van € 4.240,-): € 1.272,- per maand, en vanuit het deel van zijn draagkracht dat hij niet hoeft aan te wenden voor kinderalimentatie.
draagkracht vrouw
5.13
Op basis van de door de vrouw overgelegde loonstrook september 2023 berekent het hof haar inkomen op € 49.487,- bruto per jaar. Rekening houdend met de vergoedingen en premies, het kindgebonden budget, de heffingskortingen en de inkomensheffing, heeft de vrouw een netto besteedbaar inkomen van € 44.094,- per jaar, ofwel € 3.674,- per maand.
De draagkracht van de vrouw is volgens de draagkrachtformule is € 978,- per maand.
verdeling naar rato
5.14
De man en de vrouw hebben samen dus voldoende draagkracht om in de behoefte van de kinderen van € 858,- per kind per maand te kunnen voorzien.
Na een vergelijking van ieders draagkracht, dient de man € 645,- per kind per maand en de vrouw een bedrag van € 213,- per kind per maand aan te wenden voor een bijdrage in het eigen aandeel van de kosten van kinderen, zoals blijkt uit de aangehechte berekening.
vermindering met de zorgkorting
5.15
Op de dagen dat de kinderen in het kader van de uitvoering van de zorgregeling bij de vader verblijven, maakt de vader daarvoor kosten. Deze mogen in mindering worden gebracht op zijn aandeel in behoefte van de kinderen, de zogeheten zorgkorting. De hoogte van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van het verblijf en wordt gesteld op een percentage van de behoefte van de kinderen. Op basis van de door partijen uitgevoerde reguliere zorgregeling (in ieder geval 10 dagen per 8 weken) plus de helft van de vakantiedagen, berekent het hof dat de kinderen ongeveer tweeënnegentig dagen per jaar bij de man verblijven. Hierbij hoort een zorgkorting van 25%, ofwel € 214,- per maand. Uit de aangehechte draagkrachtberekening volgt dat de man na aftrek van de zorgkorting € 431,- per kind per maand dient te betalen.
beëindiging dienstverband [naam2]
5.16
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep een “termination letter” van [naam2] van 16 oktober 2023 overgelegd, waarin [naam2] hem meedeelt dat zijn arbeidsovereenkomst zal eindigen per 16 december 2023. Het hof zal deze brief laten voor wat het is. Het is thans nog niet duidelijk of de man ook daadwerkelijk vanaf 16 december 2023 niet meer werkzaam zal zijn voor [naam2] en of hij bijvoorbeeld recht heeft op een ontbindingsvergoeding om daarmee een periode van lagere inkomsten te overbruggen. Bovendien verwacht het hof dat de man bij verlies van zijn huidige baan snel een andere betaalde functie op hetzelfde niveau zal vinden. Indien dat niet lukt dan zullen partijen daarover in overleg met elkaar moeten treden om te bezien of de situatie gevolgen dient te hebben voor de thans door het hof vastgestelde kinderalimentatie.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven van de man slechts gedeeltelijk. Dit leidt ertoe dat de het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en de bij beschikking van 10 augustus 2020 vastgestelde kinderalimentatie met ingang van heden zal wijzigen en zal vaststellen op € 431,- per kind per maand. Het meerdere dat door de man is verzocht wordt afgewezen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 februari 2023, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank van Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 augustus 2020 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van heden als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee kinderen € 431,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, J.H. Lieber en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 28 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Draagkracht van de man:
Draagkracht van de vrouw:

Voetnoten

1.(HR 11 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:394 en HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1525)
2.(zie de artikelen 362, 282 lid 2, 283 en 130 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)
3.(in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek)