ECLI:NL:GHARL:2022:991

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
200.298.995/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over verbeurde dwangsommen in kort geding tussen Bodelaeke B.V. en [geïntimeerden] c.s.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, betreft het een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door Bodelaeke B.V. tegen [geïntimeerden] c.s. Het hof oordeelt over de vraag of Bodelaeke dwangsommen heeft verbeurd op basis van een eerder vonnis van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter had eerder geoordeeld dat Bodelaeke haar medewerking moest verlenen aan de bouw van een recreatiewoning door [geïntimeerden] c.s. en dat bij niet-nakoming een dwangsom van € 2.500,00 per dag zou verbeurd worden, met een maximum van € 100.000,00. Bodelaeke heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen de veroordeling tot betaling van dwangsommen, waarbij zij stelt dat de dwangsommen niet zijn verbeurd of dat het aantal verbeurde dwangsommen lager is dan door de voorzieningenrechter aangenomen. Het hof heeft vastgesteld dat Bodelaeke op onredelijke gronden de bouw heeft belemmerd, maar dat het aantal verbeurde dwangsommen minder is dan door [geïntimeerden] c.s. is gesteld. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en compenseert de proceskosten, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen. De overige vorderingen van Bodelaeke worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.298.995/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 136145)
arrest in kort geding van 8 februari 2022
in de zaak van
Bodelaeke B.V.,
gevestigd te Giethoorn,
appellante,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
bodelaeke,
advocaat: mr. M.A. Oostendorp, die kantoor houdt te Velp,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerden,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. C. Wiggers, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.De procedure bij de voorzieningenrechter in Assen

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 21 juli 2021 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 13 augustus 2021;
- de memorie van grieven (met producties) van 12 oktober 2021;
- de memorie van antwoord (met producties) van 23 november 2021;
- een akte van Bodelaeke van 21 december 2021.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
Ten aanzien van de processtukken
2.3
[geïntimeerden] c.s. hebben bij hun memorie van antwoord een reactie van de hand van [geïntimeerde1] zelf op de memorie van grieven gevoegd, met een omvang van 42 pagina’s. In hun memorie van antwoord verzoeken [geïntimeerden] c.s. om de inhoud daarvan “als herhaald en ingelast” te beschouwen. [geïntimeerden] c.s. hebben niet naar een specifieke passage uit dit stuk in het bijzonder verwezen. Het hof honoreert het bezwaar dat Bodelaeke hiertegen maakt. Het op deze wijze indienen van als het ware twee memories van antwoord verdraagt zich niet met de eisen van een goede procesorde, waarbij het hof nog daarlaat dat het als ingelast beschouwen van een dergelijk omvangrijk stuk zich ook niet verdraagt met de bepalingen in het toepasselijke procesreglement omtrent de maximumomvang van het desbetreffende processtuk. Het hof zal deze productie dan ook verder buiten beschouwing laten. In het verlengde hiervan gaat het hof uiteraard ook voorbij aan de inhoudelijke reactie die Bodelaeke zekerheidshalve op dit stuk heeft gegeven.

3.Waar gaat deze procedure over?

3.1
Deze procedure is een executiegeschil en gaat over de vraag of Bodelaeke dwangsommen is verbeurd geraakt aan [geïntimeerden] c.s. op grond van een eerder kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle.
3.2
Bodelaeke exploiteert een bedrijf dat zich onder meer bezighoudt met de ontwikkeling, exploitatie en beheer van Waterressort Bodelaeke, een reactiepark nabij Giethoorn waarop ongeveer 190 luxe recreatiewoningen zijn dan wel nog worden gebouwd. Voor de recreatiewoningen die in opdracht van Bodelaeke zelf werden gebouwd, is bouwbedrijf NAP ingeschakeld.
3.3
[geïntimeerden] c.s. zijn eigenaar van meerdere woningen in het ressort. Zij hebben ook bouwkavel 346 in 2013 gekocht van Jan van Dijk B.V. die voor deze kavel een bouwvergunning had verkregen in 2012 voor de bouw van een torenwoning. Deze kavel viel buiten de ontwikkeling door Bodelaeke zelf. [geïntimeerden] c.s. hebben voor deze kavel voor een gewijzigd bouwplan een bouwvergunning aangevraagd. Onder meer Bodelaeke heeft daar bezwaar tegen gemaakt en heeft tegen de verlening van de nieuwe bouwvergunning geprocedeerd. Daarna is [geïntimeerde1] weer teruggevallen op de in 2012 verleende bouwvergunning.
3.4
Bodelaeke heeft in 2017 een kort geding tegen [geïntimeerden] c.s. aangespannen met als inzet [geïntimeerden] c.s. te veroordelen de onderhandelingen over het bouwen van een standaard torenwoning te hervatten en hun te verbieden bouwwerkzaamheden te verrichten conform de bouwplannen op basis van de omgevingsvergunning uit 2012. Die vorderingen zijn door de voorzieningenrechter te Zwolle in het kortgedingvonnis van 27 oktober 2017 afgewezen. In reconventie hadden [geïntimeerden] c.s. gevorderd dat Bodelaeke haar medewerking verleent aan de bouwwerkzaamheden. Deze vordering heeft de voorzieningenrechter aldus toegewezen:
“6.2. gebiedt Bodelaeke haar medewerking te verlenen aan de namens [geïntimeerden] c.s. te
verrichten bouwwerkzaamheden op het perceel,
6.3.
bepaalt dat Bodelaeke aan [geïntimeerden] c.s. een dwangsom verbeurt van € 2.500,00 per
dag voor iedere keer dat Bodelaeke het in 6.2 uitgesproken gebod niet nakomt, met een maximum van € 100.000,00,”
3.5
Deze veroordeling is onherroepelijk geworden nadat Bodelaeke een daartegen ingesteld hoger beroep niet heeft doorgezet.
3.6
[geïntimeerden] c.s. - die daarvoor aannemer [naam1] uit Nijeveen hadden ingeschakeld - wilden in de week van 19 maart 2018 met de bouw beginnen. Bodelaeke is met de toegezonden planning niet akkoord gegaan. Uiteindelijk is wel de te bouwen woning uitgezet op 22 maart 2018 in het bijzijn van een vertegenwoordiger van de gemeente Steenwijkerland. De aannemer heeft de bouwwerkzaamheden voortgezet vanaf 9 april 2018.
3.7
[geïntimeerden] c.s. hebben aanspraak gemaakt op dwangsommen over de periode van 19 maart 2018 tot en met 9 april 2018. Op 23 juni 2021 hebben zij bij deurwaardersexploot Bodelaeke gesommeerd om € 52.500,- aan dwangsommen te voldoen.
3.8
Nadat de voorzieningenrechter te Assen in deze zaak in het nadeel van Bodelaeke heeft beslist, heeft Bodelaeke aan deze sommatie voldaan en het gevorderde bedrag betaald.
Bodelaeke is ook een bodemprocedure begonnen over de vraag of al dan niet dwangsommen zijn verbeurd.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering in hoger beroep

4.1
Bodelaeke heeft haar bezwaren tegen het vonnis verwoord in een viertal grieven, die van een aantal subgrieven zijn voorzien. Zij vordert dat het hof het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigt en [geïntimeerden] c.s. verbiedt om het vonnis van 27 oktober 2017 verder ten uitvoer te leggen op straffe van verbeurte van een dwangsom. Verder vordert zij dat het hof [geïntimeerden] c.s. veroordeelt tot betaling van € 52.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2021 tot de dag van betaling, en tot veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de kosten van de procedure in beide instanties.
De vermeerdering van eis en het spoedeisend belang
4.2
Het hof zal recht doen op de in hoger beroep gewijzigde eis; de eiswijziging is op het processueel juiste tijdstip ingesteld en, anders dan [geïntimeerden] c.s. hebben aangevoerd, oordeelt het hof dat de eisen van een goede procesorde zich niet verzetten tegen het beoordelen van de vordering tot terugbetaling van de geïncasseerde dwangsommen.
4.3
Bodelaeke schiet hier echter weinig mee op, want het gaat hier, ook in hoger beroep, nog steeds om een kort geding waarbij het hof zo nodig ambtshalve moet vaststellen of Bodelaeke op het moment dat het hof daarover moet beslissen een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
4.4
[geïntimeerden] c.s. hebben bij memorie van antwoord ontkend dat zij aanspraak maken op verdere dwangsommen - naast die welke door Bodelaeke inmiddels zijn voldaan - op grond van het vonnis van 27 oktober 2017. In haar akte heeft Bodelaeke dit verweer niet inhoudelijk bestreden, zodat het hof oordeelt dat Bodelaeke geen belang - laat staan een spoedeisend belang - heeft bij haar vordering tot het verder staken van de executie van dat vonnis. Bodelaeke heeft geen woord gewijd aan het spoedeisend belang bij haar vordering tot terugbetaling van de dwangsommen. Dit betreft een geldvordering in kort geding; voor toewijzing daarvan is tenminste enige motivering nodig waarom deze vordering als voorlopige voorziening zou moeten worden toegewezen en waarom de uitkomst van de inmiddels gestarte bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht. Nu die motivering ontbreekt, stuit daarop de toewijsbaarheid van deze vordering al af.
4.5
Zoals ook [geïntimeerden] c.s. al hebben erkend, levert de proceskostenveroordeling ten laste van Bodelaeke in zoverre wel voldoende belang op voor de beoordeling van haar hoger beroep, maar die beoordeling is gelet op het voorgaande, beperkt tot de vraag of Bodelaeke al dan niet terecht in de proceskosten is veroordeeld.
De beoordelingsmaatstaf in een executiegeschil
4.6
De voorzieningenrechter heeft het juiste criterium voorop gesteld, namelijk dat in een executiegeschil waarbij het gaat om de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, de executierechter moet onderzoeken of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is verricht. De executierechter heeft niet tot taak de rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te onderzoeken, maar hij moet de uitspraak waarin de dwangsomveroordeling is opgenomen wel uitleggen. Bij die uitleg moet het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer worden genomen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Tot de toets die de voorzieningenrechter moest aanleggen behoorde ook of [geïntimeerden] c.s., zoals Bodelaeke had gesteld, misbruik maakten van hun bevoegdheid om tot executie over te gaan.
4.7
Het hof stelt vast dat partijen veel omstandigheden stellen en standpunten innemen die het bereik van deze toets en de ingestelde vorderingen te buiten gaan. Het hof kan die stellingen - zoals die aangaande de verhuurbemiddelingsovereenkomst - verder onbesproken laten. Uit die stellingen blijkt wel dat partijen meer verdeeld houdt dan alleen de vraag of dwangsommen zijn verbeurd. Het staat partijen uiteraard vrij die geschilpunten in de bodemprocedure aan de rechter voor te leggen.
Voorafgaande betekening
4.8
Het hof dient wel te toetsen of aan de formele vereisten om een dwangsom op te kunnen eisen is voldaan. In haar akte stelt Bodelaeke dat het vonnis van 27 oktober 2017 pas op 23 juni 2021 aan haar zou zijn betekend. Indien dit juist zou zijn – geabstraheerd van de vraag of een dergelijke nieuwe grief in dit stadium van de procedure nog toelaatbaar is – dan zou de executie van de dwangsommen afstuiten op het bepaalde in artikel 611a lid 3 Rv dat bepaalt dat de dwangsom niet kan worden verbeurd vóór de betekening van de uitspraak waarbij zij is vastgesteld. Het hof leidt echter voorshands uit het overgelegde exploot van 23 juni 2021 – dat de aanmaning tot betaling van de dwangsommen behelst – af dat het vonnis van 27 oktober 2017 aan Bodelaeke is betekend op 10 november 2017 om 16.36 uur, zodat deze stelling van Bodelaeke op een misverstand lijkt te berusten.
De uitleg van het dictum van het vonnis van 27 oktober 2017
4.9
Het hof stelt vast dat de veroordeling onder 6.2 in zeer algemene bewoordingen is gesteld en dat niet is gespecificeerd wat de van Bodelaeke verlangde medewerking inhoudt. Ook de overwegingen van het vonnis die aan de vorderingen in reconventie zijn gewijd, zijn uitermate summier. Het vonnis gaat vooral in op de vraag of [geïntimeerden] c.s. nog gebruik mochten maken van de in 2012 verleende bouwvergunning.
Bodelaeke stelt op zich in de toelichting op haar grieven II en III terecht dat de executierechter geen kenbare uitleg aan het dictum heeft gegeven.
4.1
Het hof oordeelt dat de veroordeling, gelet op het daarmee beoogde doel namelijk dat [geïntimeerden] c.s. hun recreatiewoning moesten kunnen realiseren, niet zover gaat dat [geïntimeerden] c.s. daarbij zonder meer het recht hadden om van het gehele recreatiepark gebruik te maken op elk moment dat het hun het beste uitkwam, nu het recreatiepark al gedeeltelijk in bedrijf was in de zin dat huisjes werden verhuurd. Het hof legt de veroordeling tot medewerking zo uit dat Bodelaeke (de aannemer van) [geïntimeerden] c.s. niet anders mocht(en) behandelen dan de andere aannemers - dus in het bijzonder NAP - die recreatiewoningen op het park realiseerden en dat zij een dwangsom verbeurde voor elke keer en elke dag dat Bodelaeke op onredelijke gronden de realisatie van de bouw van de recreatiewoning van [geïntimeerden] c.s. belemmerde.
Bodelaeke heeft [geïntimeerden] c.s. op onredelijke gronden belemmerd bij de bouw
4.11
Het geschil of Bodelaeke de bouw van de recreatiewoning heeft belemmerd en daarmee dwangsommen heeft verbeurd, spitst zich toe op de e-mail van 9 maart 2018 van Bodelaeke aan [geïntimeerden] c.s. Deze e-mail van de bouwmanager [naam2] van Bodelaeke maakt deel uit van de besprekingen tussen (de bouwmanager van) Bodelaeke en (de aannemer van) [geïntimeerden] c.s. over de planning van de werkzaamheden. [naam2] schreef in deze mail:
"Waterresort Bodelaeke wordt door veel gasten bezocht, afkomstig uit met name Nederland en Duitsland. Voor en de bouw van een woning op kavel 346 in het deel van Bodelaeke welke volledig voor de verhuur beschikbaar is gelden dan ook beperkingen qua beschikbare werkdagen. Zoals bekend mag in geen enkel weekend, of op geen enkele reguliere Nederlandse feestdag worden gebouwd. Wanneer we de schoolvakanties van beide landen als leidraad hanteren, blijven navolgende periodes beschikbaar om te bouwen.
Maart -> geen
April -> week 15-16-17 behoudens 27 april
Mei -> geen
Juni -Juli- Augustus -> geen (algeheel verbod op ruwbouw werkzaamheden (...)
September -> week 37-38-39
Oktober -> geen
November-> week 45-46-47-48
December week 49-50-51 (behoudens 19-20-21 december).
Mijn advies in deze is om te plannen dat de fundatie in september kan worden gemaakt en dat je een snel te bouwen prefab systeem hanteert, welke dan in november en december wordt opgebouwd, afbouw in 2019. Voor 2019 is er nog geen schema bekend maar de uitgangspunten zullen gelijk zijn. (…)”
4.12
De aannemer van [geïntimeerden] heeft daarna aangegeven dat hij in week 12 (ingaande 19 maart) van 2018 met het uitzetten van de bouw wilde starten. De heer [naam2] van Bodelaere heeft op 19 maart 2018 gemaild:
“(…) Dan wil ik u nogmaals wijzen op de mail waarin de beschikbare werkweken worden benoemd, uw planning van vanochtend komt volstrekt niet overeen met die opgave. Deze planning is derhalve niet geaccepteerd, u krijgt geen toestemming om te starten".
4.13
Op 23 maart 2018 heeft mr. Pinto, de toenmalige advocaat van [geïntimeerden] c.s. aangegeven niet akkoord te gaan met de mededeling dat [geïntimeerden] c.s. niet voor 9 april 2018 met de werkzaamheden mochten starten en aanspraak gemaakt op dwangsommen
vanaf 21 maart 2018.
4.14
Daarna heeft mr. Van Balen, de toenmalige advocaat van Bodelaeke op 27 maart 2018 gemaild:
“(…) Ik heb van cliënte vernomen dat de aannemer van uw cliënten zich niet heeft gemeld bij de receptie om daar via de gebruikelijke ingang toegang te verkrijgen, maar zich zonder aankondiging of overleg de toegang tot het park heeft toegeëigend, via het bouwterrein van NAP en is daar en om die reden toen de verdere toegang geweigerd. Als de betreffende aannemer zich, zoals voor eenieder geldt, aanmeldt bij de receptie, zal hem gewoon toegang worden verleend.
Met andere woorden: cliënte houdt zich aan het vonnis van 27 oktober 2017 en stelt voor de aannemer van uw cliënten geen andere voorwaarden dan voor anderen gelden. Van verschuldigde dwangsommen is dan ook geen sprake.
Ik ontvang van u graag de bevestiging dat ook uw cliënten zich zullen houden aan het alleen uitvoeren van lichte afbouwwerkzaamheden in de maanden juni tot en met augustus en dan slechts na overleg met en goedkeuring door Bodelaeke.”
4.15
Daarop heeft de toenmalige advocaat van [geïntimeerden] c.s. geantwoord op 29 maart 2018:
“(…) Uit uw e-mail van 27 maart 2018 begrijpen wij dat Bodelaeke de toegang van Kroes Bouw (en diens hulppersonen, materieel etc.) tot het park niet zal beletten tot 1 juni 2018. Daarmee komt Bodelaeke op een laat moment terug op de e-mails van de heer [naam2] van 9 en 19 maart 2018 en zijn mondelinge mededeling van 22 maart 2018. Naar aanleiding van de e-mail van de heer [naam2] van 19 maart 2018 heeft Kroes Bouw, de aannemer van de familie [geïntimeerden] , haar planning gewijzigd en andere werkzaamheden ingepland tot 9 april 2018. Als Bodelaeke eerder had meegedeeld dat de e-mail van de heer [naam2] onjuist was, had Kroes Bouw wellicht nog kunnen starten met het verrichten van bouwwerkzaamheden voor 9 april 2018, nu is dat niet meer mogelijk. Bodelaeke is en blijft daarmee de reeds aangezegde dwangsommen verschuldigd over de periode 21 maart 2018 - 9 april 2018. Ook indien Bodelaeke een discussie wenst te voeren over verschuldigdheid van de dwangsommen over de periode van 27 maart 2018 tot 9 april 2018, zijnde de periode tussen uw bevestiging dat tot 1 juni 2018 medewerking zal worden verleend aan de bouw en de feitelijke datum start bouw, is zij gehouden de verschuldigde dwangsommen te betalen aan de familie [geïntimeerden] over de periode tussen 21 maart 2018 en 27 maart 2018 ten belope van € 17.500,-. Ik verzoek u het ertoe te leiden dat Bodelaeke het verschuldigde bedrag aan dwangsommen rechtstreeks overmaakt op de rekening van de heer [geïntimeerden] .(…)”
4.16
Het hof oordeelt dat de aanvankelijke opstelling van Bodelaeke in de e-mail van 9 maart 2018 als zeer onwelwillend moet worden bestempeld, waar daarin maar een uiterst summier aantal bouwdagen aan [geïntimeerden] c.s. beschikbaar wordt gesteld; toegespitst op de maand maart 2018 is niet inzichtelijk gemaakt waarom [geïntimeerden] c.s. in die maand in het geheel niet zou mogen bouwen. Dat NAP in de maand wel bouwwerkzaamheden verrichtte en mocht verrichten volgt al uit de eigen stellingen van Bodelaeke, waarbij het hof naar de door haar als productie 24 bij de memorie van grieven overgelegde bijlage verwijst. Bodelaeke heeft op 19 maart 2018 nogmaals aan de beschikbare weken uit de e-mail van 9 maart 2018 gerefereerd en om die reden geen toestemming verleend aan de start van de bouwwerkzaamheden. Het hof gaat voorbij aan het weinig geloofwaardige betoog van Bodelaeke dat de e-mail van 9 maart 2018 op een “intern misverstand” zou berusten. Het hof is het met de voorzieningenrechter eens dat op dit punt sprake is van het niet meewerken aan de bouw van de recreatiewoning en dat Bodelaeke zich met de mail van 19 maart 2018 niet aan het vonnis van 27 oktober 2019 heeft gehouden en de bouw in zoverre op onredelijke gronden heeft belemmerd.
maar het aantal verbeurde dwangsommen is minder dan [geïntimeerden] c.s. stellen
4.17
Het hof dient vervolgens in te gaan op de vraag hoeveel dwangsommen Bodelaeke heeft verbeurd.
4.18
Bodelaeke stelt terecht ter discussie of dwangsommen zijn verbeurd over de periode vóór 22 maart 2018. [geïntimeerden] c.s. heeft niet concreet gemaakt welke werkzaamheden zij op 19 maart 2018 had willen verrichten waarin zij door Bodelaeke is belemmerd. Bodelaeke heeft een e-mail van aannemer [naam1] van 19 maart 2018 overgelegd met als tekst dat zij donderdagmiddag – dat is dus 22 maart 2018 - om 15.00 uur de torenwoning op park Bodelaeke zal uitzetten. Dat enige daaraan voorafgaande werkzaamheden waren gepland die geen doorgang hebben gevonden, is niet door [geïntimeerden] c.s. aannemelijk gemaakt. Het hof wijst ook op de mail van mr. Pinto die uitgaat van 21 maart 2018 als eerste dag waarop een dwangsom is verbeurd. Deze uitzetting van de te bouwen woning heeft op 22 maart 2018 plaatsgevonden.
4.19
Voor de periode tussen 28 maart 2018 en 10 april 2018 geldt dat geen verdere dwangsommen zijn verbeurd omdat Bodelaeke in die periode geen onredelijke belemmeringen meer heeft opgeworpen tegen de bouw. Mogelijk is Bodelaeke aansprakelijk voor vertragingsschade die [geïntimeerden] c.s. hebben geleden omdat de bouw niet eerder dan 10 april 2018 kon worden voortgezet, indien die vertraging kan worden toegerekend aan de hiervoor genoemde e-mail van 19 maart 2018, en zou worden geoordeeld dat het feit dat aannemer [naam1] daarna andere werkzaamheden had aangenomen daarmee in voldoende causaal verband staat. Dat staat echter los van de vraag of een dwangsom is verschuldigd. Het staat [geïntimeerden] c.s. uiteraard vrij een dergelijke schadevordering in de bodemprocedure aan de orde stellen; in dat geval ligt de stel- en bewijsplicht ten aanzien van de omvang van de vertragingsschade bij hen.
4.2
Dat betekent dat alleen dwangsommen verbeurd kunnen zijn in de periode tussen 22 tot en met 27 maart 2018, waarbij het ook maar de vraag is of op elk van de dagen in die periode een dwangsom is verbeurd. Het hof legt de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsomveroordeling per dag en per keer zo uit dat Bodelaeke alleen voor iedere dag dat zij daadwerkelijk werkzaamheden belemmert, een dwangsom verbeurt. Dat in het weekend gewerkt zou worden door de aannemer, is niet gesteld – en uit de processtukken blijkt in ieder geval voor de zon- en feestfagen het tegendeel waarbij het hof verwijst naar de op 6 juni 2018 tussen partijen gemaakte afspraken. Dat Bodelaeke, gelet op de verhuur van de woningen, bouwwerkzaamheden op zon- en feestdagen niet toestond, acht het hof ook geen onredelijke belemmering. Op grond van de overgelegde planning van bouwbedrijf Kroes oordeelt het hof dat voor 26 en 27 maart 2018 een dwangsom is verbeurd omdat op die dagen grondwerk was gepland dat geen doorgang heeft kunnen vinden. Voor 23 maart 2018 blijkt uit de overgelegde planning niet dat op die dag andere werkzaamheden waren gepland dan de uitzetting, die doorgang heeft gevonden. Voor de daaropvolgende vrijdag 24 maart geldt eveneens dat [geïntimeerden] c.s. onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat die dag geplande werkzaamheden geen doorgang hebben kunnen vinden. Het hof oordeelt dan ook dat voorshands alleen aannemelijk is gemaakt dat een dwangsom is verbeurd over 26 en 27 maart 2018.
De slotsom
4.21
De grieven slagen deels. Bodelaeke is wel dwangsommen verschuldigd geraakt, maar van een aanzienlijk mindere omvang dan de [geïntimeerden] c.s. en in hun voetspoor de executierechter hebben aangenomen. Bij deze uitkomst past een compensatie van proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Het hof zal daarom het vonnis van de executierechter vernietigen en opnieuw rechtdoende de kosten van de procedure in eerste aanleg compenseren. Aangezien van een spoedeisend belang in hoger beroep geen sprake (meer) is, behoeft het hof geen voorziening te treffen; de overige vorderingen van Bodelaeke worden afgewezen. De kosten van de procedure in hoger beroep worden eveneens gecompenseerd.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 21 juli 2021;
compenseert de kosten van de procedure in beide instanties in die zin dat beide partijen de eigen kosten moeten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, J. Smit en M.M. Lorist en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.