In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding in een bezwaarprocedure onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte had de waarde van een onroerende zaak vastgesteld en een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Na bezwaar van de belanghebbende werd de waarde verlaagd en een proceskostenvergoeding toegekend. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en verhoogde de proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 21 september 2022 werd het geschil besproken, waarbij de heffingsambtenaar betoogde dat de proceskostenvergoeding voor het hoorgesprek te laag was vastgesteld en dat de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase op 0,5 moest worden gesteld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de proceskostenvergoeding te hoog was en dat de wegingsfactor van 1 gerechtvaardigd was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de procesvoering en de rol van de heffingsambtenaar in het verstrekken van relevante informatie tijdens de bezwaarprocedure.