ECLI:NL:GHARL:2022:9376

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
200.293.854/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van overeenkomst tussen particuliere opdrachtgever en jachtwerf als aanneming van werk met betrekking tot herstelwerkzaamheden aan een schip

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een particuliere opdrachtgever, aangeduid als [appellant], en de jachtwerf, Raco Holding B.V., die werkzaamheden aan het schip van de opdrachtgever heeft verricht. De opdrachtgever stelt dat de jachtwerf de overeengekomen werkzaamheden niet deugdelijk heeft uitgevoerd, wat heeft geleid tot schade aan het schip. De opdrachtgever vordert herstelkosten en schadevergoeding, waaronder een vergoeding voor het niet kunnen gebruiken van het schip in het vaarseizoen 2021. Het hof heeft de vorderingen van de opdrachtgever slechts gedeeltelijk toegewezen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Het hof oordeelt dat de opdrachtgever door het wegvaren met het schip de werkzaamheden stilzwijgend heeft aanvaard, zoals bedoeld in artikel 7:758 lid 1 BW. De opdrachtgever heeft te laat geklaagd over de gestelde tekortkomingen, waardoor de jachtwerf niet meer aansprakelijk kan worden gesteld voor gebreken die de opdrachtgever bij oplevering had kunnen ontdekken. Het hof concludeert dat de werkzaamheden zijn opgeleverd en door de opdrachtgever zijn aanvaard, en dat de jachtwerf niet aansprakelijk is voor de gestelde gebreken.

De vordering van de opdrachtgever tot vergoeding van kosten voor het niet kunnen gebruiken van het schip wordt afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij het schip zonder herstelwerkzaamheden niet heeft kunnen gebruiken. Het hof veroordeelt de opdrachtgever tot betaling van de proceskosten aan de jachtwerf, waarbij het hof het salaris van de advocaat op basis van tarief III vaststelt. Het arrest is gewezen op 1 november 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.293.854/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8565992)
arrest van 1 november 2022
in de zaak van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1]
appellant,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P. Bavelaar, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen
Raco Holding B.V., tevens h.o.d.n. Shipyard Lemmer,
gevestigd te Lemmer,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
Shipyard,
advocaat: mr. F.M. Postma, die kantoor houdt te Joure.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het tussenarrest van 28 december 2021 heeft op 18 maart 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Een kopie van het proces-verbaal dat daarvan is opgemaakt, is aan het dossier toegevoegd.
1.2
Partijen hebben arrest gevraagd en het hof heeft beslist dat vandaag arrest wordt gewezen.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1
Shipyard heeft in opdracht van [appellant] werkzaamheden aan zijn schip [naam1] verricht. [appellant] meent dat Shipyard de overeengekomen werkzaamheden en het herstel ondeugdelijk heeft uitgevoerd. Volgens [appellant] is er daardoor schade aan het schip ontstaan. [appellant] vordert herstelkosten en schadevergoeding, waaronder een vergoeding voor het niet kunnen gebruiken van het schip in het vaarseizoen 2021.
2.2
Het hof wijst net als de kantonrechter de vorderingen van [appellant] slechts gedeeltelijk toe. Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel komt.

3.De feiten

3.1
[appellant] maakt met
grief 1bezwaar tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter. Het hof zal hierna zelfstandig de feiten vaststellen die het hof voor de beoordeling van belang vindt en daarmee heeft [appellant] geen belang meer bij deze grief. Voor zover [appellant] nog andere door hem gestelde feiten toegevoegd wenst te zien, miskent hij dat het aan de rechter is om een keuze te maken uit de feiten die de rechter van belang acht.
3.2
[appellant] is eigenaar van het stalen (klassieke) motorjacht [naam1]
(hierna: het schip).
3.3
Shipyard is een bedrijf dat zich onder andere bezig houdt met het onderhoud van schepen.
3.4
Het schip heeft eind 2017 stormschade opgelopen. Het betrof onder andere schade aan de bimini, lakschade aan de reling op het achterdek en lakschade linksachter aan de bakboordzijde van de romp.
3.5
Op 11 januari 2018 heeft Shipyard aan [appellant] een schriftelijke offerte uitgebracht voor het herstel van de stormschade. De offerte bedroeg € 2.420,- (excl. btw) en is door [appellant] en zijn verzekeraar goedgekeurd. Shipyard heeft de opgedragen werkzaamheden uitgevoerd. Shipyard heeft voor de schilderwerkzaamheden een andere lak gebruikt dan de lak die op het schip zat, namelijk Double Coat DD Lack in plaats van Epifanes.
3.6
Partijen zijn daarna mondeling aanvullende werkzaamheden overeengekomen. Uit de factuur van Shipyard van 10 april 2018 blijkt dat het ging om het leveren en monteren van een Funk Antenne (€ 254,50), motorservice door Theo’s Yachtservice (€ 309,92), extra werk (zij)railing (€ 371,90) en het aanbrengen van antifouling (€ 392,56).
3.7
Het herstel van de stormschade en de aanvullende werkzaamheden
zijn door Shipyard op 10 april 2018 gefactureerd. De factuur bedroeg in totaal € 4.536,14 (excl. btw).
3.8
Het schip is te water gelaten en [appellant] is na betaling van de factuur op 15 juni 2018 met het schip weggevaren.
3.9
[appellant] was niet tevreden over het schilderwerk van de zijrailing, omdat er stukken zouden zijn overgeslagen. Dat heeft hij Shipyard in augustus 2018 verschillende malen telefonisch laten weten.
3.1
Eind februari en begin maart 2019 heeft [appellant] Shipyard een drietal e-mails gestuurd. In die e-mails klaagt hij over de uitgevoerde motorservice en het schilderwerk van de railing, de romp en de aangebrachte antifouling op het onderwaterschip. [appellant] schrijft dat de kleur van de lak op enkele plekken van de reling niet goed is (“fehlt die Farbe”), op de romp (“Bordwand”) alweer enige roestplekken zijn te zien en de anti-fouling al na zes maanden is gaan afbladderen.
3.11
[appellant] heeft op verzoek van Shipyard het schip in april 2019 naar Lemmer gebracht. Shipyard is toen begonnen met het opnieuw schilderen van de zijreling. [appellant] was niet tevreden met de voortgang en het resultaat daarvan en partijen zijn in april 2019 met onenigheid uit elkaar gegaan.
3.12
Op verzoek van [appellant] heeft Blonk Jachtexpertise (hierna: Blonk) onderzoek gedaan. Het onderzoek had betrekking op “the recently applied painting at the bulwark and guardrail”. Zij heeft haar bevindingen vastgelegd in een “Report of partial survey”, gedateerd 16 april 2019.
3.13
Jachtwerf IJwerf heeft op 14 juni 2019 een offerte uitgebracht voor schilderwerkzaamheden aan romp, reling, dak, salon en het onderwaterschip. Van de door IJwerf begrote kosten heeft [appellant] een bedrag van € 6.916,80 aangemerkt als kosten die nodig zijn om de door Shipyard veroorzaakte schade te herstellen.
3.14
[appellant] heeft Shipyard gedagvaard en gevorderd een verklaring voor recht dat Shipyard is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen en Shipyard te veroordelen [appellant] te betalen het bedrag van € 6.916,80, te vermeerderen met wettelijke rente (€ 56,85) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 720,84).
3.15
De rechtbank heeft in haar vonnis van 7 oktober 2020 de vorderingen van [appellant] slechts gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat Shipyard is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis tot deugdelijk herstel van het lakwerk van de reling en heeft haar veroordeeld een bedrag van € 619,73 aan [appellant] te betalen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De grieven en de beoordeling door het hof

Omvang van het hoger beroep, eiswijziging
4.1
[appellant] heeft tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn vorderingen onder aanvoering van twaalf grieven hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij zijn eis gewijzigd. Hij vordert naast de schadevergoeding die hij bij de rechtbank al heeft gevorderd, een aanvullende schadevergoeding van € 15.750,- voor het niet kunnen gebruiken van het schip tijdens het vaarseizoen 2021en een vergoeding van de kosten van het onderzoek van Blonk. Shipyard heeft tegen deze vermeerdering van eis geen bezwaar gemaakt. Ook het hof ziet geen reden om deze tijdige eiswijziging buiten beschouwing te laten en zal dan ook beslissen op de vermeerderde eis.
4.2
Het hof zal de grieven hierna gezamenlijk behandelen aan de hand van de volgende thema’s.
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
4.3
De zaak heeft internationale aspecten, omdat [appellant] in Duitsland woont en Shipyard in Nederland is gevestigd. Op grond van de hoofdregel in artikel 4 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012) is de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van de zaak die [appellant] tegen Shipyard aanhangig heeft gemaakt.
4.4
Partijen hebben zich niet expliciet uitgelaten over het toepasselijke recht. Uit het feit dat partijen in hun stellingen in eerste aanleg en hoger beroep aansluiting hebben gezocht bij het Nederlandse recht, gaat het hof ervanuit dat zij impliciet ervoor hebben gekozen dat de zaak moet worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse recht.
Kwalificatie van de overeenkomsten tussen Shipyard en [appellant]
4.5
De opdracht voor het herstel van de stormschade en de aanvullende opdracht voor onderhoud aan de motor en enige schilderwerkzaamheden, moeten naar het oordeel van het hof worden gekwalificeerd als aanneming van werk, waarop titel 12 van boek 7 BW van toepassing is. De inhoud van de eerste opdracht wordt bepaald door de offerte van Shipyard van 11 januari 2018 die door [appellant] is geaccepteerd. De inhoud van de daarna verstrekte (mondelinge) opdrachten blijkt uit de factuur. Op Shipyard rustte de algemene verplichting de door [appellant] opgedragen werkzaamheden deugdelijk uit te voeren en op te leveren.
De verwijten van [appellant] aan het adres van Shipyard
4.6
[appellant] verwijt Shipyard dat de zij de door hem opgedragen werkzaamheden niet deugdelijk heeft uitgevoerd. Hij klaagt over de kwaliteit van het schilderwerk, de kleur van de lak en de door Theo’s Yachtservice uitgevoerde motorservice. Ook vindt hij dat Shipyard als onderdeel van de afspraken de bestelde marifoon niet alleen had moeten leveren, maar ook had moeten installeren. Het hof stelt vast dat de door [appellant] ingestelde vorderingen alleen betrekking op het door Shipyard uitgevoerde schilderwerk en de schade die daardoor is ontstaan. De rechtbank heeft aan de hand van de verklaring van de (toenmalige) advocaat van [appellant] terecht vastgesteld dat [appellant] wat betreft het motoronderhoud geen schadevergoeding heeft gevorderd. Ook in hoger beroep heeft [appellant] geen vordering ingesteld met betrekking tot het motoronderhoud. De klacht daarover in
grief 7mist grond.
De werkzaamheden zijn opgeleverd en door [appellant] aanvaard
4.7
Op grond van de feitelijke stellingname van partijen gaat het hof ervanuit dat partijen het erover eens zijn dat de werkzaamheden van Shipyard zijn opgeleverd. [appellant] stelt weliswaar dat hij de werkzaamheden nooit heeft goedgekeurd, maar door de factuur te betalen en met het schip weg te varen, moet op grond van artikel 7:758 lid 1 BW worden aangenomen dat hij de werkzaamheden stilzwijgend heeft aanvaard.
[appellant] heeft over het kleurverschil te laat geklaagd
4.8
Artikel 7:758 lid 3 BW bepaalt dat de aannemer is ontslagen van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering
redelijkerwijs had kunnen ontdekken. Deze bepaling is een concretisering van de algemene klachtplicht van artikel 6:89 BW, waarop Shipyard zich beroept ter afwering van het verwijt van [appellant] dat Shipyard voor het schilderen van de romp en de reling de verkeerde kleur lak heeft gebruikt. Dit verweer slaagt. Het gestelde kleurverschil, een iets donkere kleur beige, moet naar het oordeel van het hof worden beschouwd als een gebrek dat [appellant] bij het wegvaren op 15 juni 2018 had kunnen zien en had moeten melden. Daarvoor was geen nader onderzoek van een deskundige nodig. [appellant] meldt zelf dat hij over het kleurverschil pas in april 2019 heeft geklaagd.
4.9
Het melden van het kleurverschil tien maanden na het wegvaren met schip, is naar het oordeel van het hof te laat. De vraag of Shipyard de verkeerde kleur lak heeft gebruikt, zoals [appellant] onder
grieven 3 en 4stelt en Shipyard gemotiveerd betwist, kan daarmee in het midden blijven. Aan het daarop betrekking hebbende bewijsaanbod van [appellant] gaat het hof dan ook voorbij.
Kleine roestplekken op de romp
4.1
Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft [appellant] verklaard dat er binnen drie maanden na het schilderen van de romp kleine roestplekken op de romp zichtbaar zijn geworden. Shipyard heeft dat betwist. Blonk heeft in zijn rapport geen melding gemaakt van roestplekken op de romp. Mede daarom heeft de rechtbank de vordering tot herstel van de romp afgewezen. Ook in hoger beroep laat [appellant] na een nadere onderbouwing te geven van zijn stelling dat het schilderwerk van de romp ondeugdelijk was, omdat kleine roestplekken al na drie maanden weer zichtbaar werden, terwijl hij daarvan de stelplicht en bewijslast heeft. Het hof wijst de vordering daarom ook af.
Verfspetters op het dek en de houten opbouw van het schip
4.11
Een volgend punt dat partijen verdeeld houdt betreft de verfspetters op het dek en de houten opbouw van het schip. [appellant] stelt dat die verfspetters zijn veroorzaakt door Shipyard toen zij in april 2019 de zijrelingen opnieuw heeft gelakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat die verfspetters daar terecht zijn gekomen door toedoen van Shipyard. [appellant] bestrijdt dit oordeel met
grief 5.
4.12
Het hof leest in de grief en in de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
4.13
Uit de door Shipyard overgelegde foto’s van het schip in productie 1 bij conclusie van antwoord blijkt dat er in januari 2018 al verfspatten aanwezig waren op het dek en de houten opbouw van het schip. [appellant] betwist dit ook niet. Het spreekt voor zich dat Shipyard niet aansprakelijk is voor verfspatten die toen al aanwezig waren.
4.14
Voor zover de verfspatten tijdens de uitvoering van de werkzaamheden in de periode tot april 2018 zijn veroorzaakt, geldt dat [appellant] die had moeten zien bij het wegvaren in juni 2018 en daar toen over had moeten klagen. Daarmee is hij nu te laat.
4.15
Een derde mogelijkheid is dat de verfspetters daar terecht zijn gekomen door een eigen bijwerkschilderbeurt door [appellant] zelf. Ook in dat geval is Shipyard niet aansprakelijk.
4.16
Resteert tot slot de mogelijkheid dat de spetters op het dek, de houten opbouw en de canvas hoezen het gevolg zijn van het herstelwerk dat Shipyard in maart 2019 aan de zijreling heeft gedaan. Daarvoor is Shipyard in beginsel wél aansprakelijk. Bewijs dat de spetters het gevolg zijn van het herstelwerk van Shiyard in maart 2019, is er niet. Een aanbod tot getuigenbewijs op dat punt evenmin. [appellant] biedt weliswaar aan de deskundige Blonk, die de boot op 9 april 2019 (na de herstelwerkzaamheden in maart 2019) heeft onderzocht, als getuige te horen, maar uit het rapport van Blonk volgt niet dat de verfspetters rond maart 2019 zijn ontstaan. Hij laat zich niet uit over de datum van het ontstaan van de verfspetters. De andere getuige die wordt aangeboden is [naam2] . Die kan alleen verklaren over de herstelkosten. Ook dat is niet relevant.
4.17
[appellant] doet daarnaast nog een aanbod tot bewijs door een deskundige. Het hof wijst ook dit verzoek af. Het hof is namelijk van oordeel dat [appellant] , gelet op het verweer van Shipyard dat zij uitsluitend met Double Coat DD Lack heeft gewerkt, eerst zelf met een onderzoek naar de herkomst en de kleur van de verfspatten had moeten komen. Het hof ziet geen reden om voor dit eenvoudig vast te stellen feit in deze fase van de procedure alsnog een deskundige te benoemen.
Loslaten van de antifouling
4.18
De volgende klacht van [appellant] gaat over het afbladderen van de antifouling (
grief 6) Dat de antifouling is gaan loslaten, is volgens Shipyard het gevolg van de keuze van [appellant] . [appellant] heeft gekozen voor het licht opschuren van het onderwaterschip en niet, zoals Shipyard adviseerde, voor het volledig zandstralen van het onderwaterschip, omdat de kosten daarvan vele malen hoger waren. [appellant] was volgens Shipyard niet bereid om daarvoor een bedrag van € 3.000,- extra te betalen. Shipyard heeft, zo stelt zij, [appellant] erop gewezen dat zij, indien [appellant] zou kiezen voor het licht opschuren van het onderwaterschip, geen garantie kon geven op de houdbaarheid van de antifouling. [appellant] betwist de gestelde gang van zaken.
4.19
De meest verstrekkende stelling van [appellant] houdt in dat Shipyard, als professionele aannemer tegenover [appellant] als consument, de opdracht had moeten weigeren indien zij niet in kon staan voor de houdbaarheid van de antifouling. Zonder nadere toelichting, die door [appellant] niet is gegeven, ziet het hof niet in waarom Shipyard de opdracht had moeten weigeren. Door [appellant] is namelijk niet aangetoond dat de gekozen methode van licht opschuren inherent ondeugdelijk is. Mogelijk gaat de antifouling daardoor minder lang mee, maar omdat [appellant] niets heeft gesteld over de verwachte levensduur van de antifouling, kan op grond van het enkele feit dat de antifouling binnen een jaar na aanbrengen is gaan afbladderen, niet worden geconcludeerd dat de antifouling door Shipyard ondeugdelijk is aangebracht. Daarbij betrekt het hof dat [appellant] niet heeft gereageerd op stelling van Shipyard dat [appellant] in 2019 met het schip veel heeft gevaren, onder andere naar Frankrijk, wat ook gevolgen heeft voor de houdbaarheid van de antifouling.
4.2
De vraag of Shipyard [appellant] heeft gewezen op de beperkte houdbaarheid van de antifouling bij licht afschuren is bovendien niet relevant, omdat [appellant] , zoals gezegd, niet heeft aangetoond dat de antifouling door Shipyard ondeugdelijk dan wel gebrekkig is aangebracht. Dat [appellant] , indien hij zou zijn gewezen op de beperkte(re) levensduur van de antifouling, zou hebben gekozen voor het veel duurdere zandstralen, heeft hij niet gesteld. Ook om die reden kan het antwoord op de vraag of Shipyard de keuze met hem heeft besproken, in het midden blijven.
4.21
De stelling van [appellant] dat Shipyard hem schriftelijk had moeten wijzen op de beperkingen van de door hem gekozen optie, volgt het hof evenmin. De huidige wet kent op dit moment namelijk geen schriftelijke waarschuwingsplicht voor de aannemer.
Geen vergoeding voor het niet kunnen gebruiken van het schip
4.22
[appellant] stelt dat hij het schip in 2021 niet heeft kunnen gebruiken, omdat herstelwerkzaamheden moesten worden verricht. Omdat door het uitvoeren van herstelwerkzaamheden bewijs verloren dreigt te gaan, heeft hij voor het uitvoeren daarvan toestemming gevraagd van Shipyard. Shipyard heeft die toestemming niet gegeven en als gevolg daarvan heeft hij plannen moeten maken voor een vakantie zonder schip of de huur van een vervangend schip. De kosten daarvan, door [appellant] begroot op € 15.750,-, moeten door Shipyard worden vergoed, aldus [appellant] .
4.23
Het hof wijst de vordering af, alleen al omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij het schip zonder de herstelwerkzaamheden niet heeft kunnen gebruiken. Daarnaast heeft [appellant] niet aangetoond dat hij de kosten ook daadwerkelijk heeft gemaakt en ontbreekt het oorzakelijke verband tussen de gestelde tekortkomingen en de gestelde schade.
Buitengerechtelijke incassowerkzaamheden
4.24
Met
grief 11komt [appellant] op tegen de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Ter onderbouwing van zijn vordering, verwijst [appellant] naar de overgelegde brieven van zijn advocaat van 18 april 2019 en 22 juli 2019.
4.25
Shipyard stelt dat de brieven vallen onder werkzaamheden ter voorbereiding van een procedure waarvoor geen separate vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten kan worden toegekend.
4.26
Het hof volgt haar daarin. Een enkele (herhaalde) sommatiebrief is onvoldoende om aanspraak te kunnen maken op buitengerechtelijke incassokosten.
Slotsom
4.27
Grieven 1 tot en met 7 en 11 falen.
Grieven 8, 9, 10 en 12zijn zogenoemde veeggrieven, die zonder zelfstandige betekenis voortbouwen op de andere grieven. Die grieven slagen niet, zodat ook grieven 8,9, 10 en 12 falen.
4.28
Bij deze uitkomst wordt [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, waarbij het hof het salaris van de advocaat zal bepalen op basis van tarief III (2 punten). De proceskosten omvatten ook de nakosten (zie HR 10 juni 2022, ECLI NL:HR:2022:853). Die worden in het dictum om die reden niet afzonderlijk genoemd.

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van
7 oktober 2020;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten aan Shipyard van het door hem ingestelde hoger beroep:
€ 772,- aan griffierecht en op € 2.884,- aan salaris van de advocaat
al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. R.E. Weening, mr. J.H. Kuiper en mr. J. Smit en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 1 november 2022.