ECLI:NL:GHARL:2022:9307

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
200.309.714
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betrekking derde in procedure op grond van artikel 118 Rv en processueel ondeelbare rechtsverhouding

In deze zaak heeft Import Export Pieba B.V. (hierna: Pieba) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, dat op 7 juli 2021 is uitgesproken. De rechtbank had in dat vonnis onder meer de koopovereenkomst tussen Pieba en Vleeshandel [naam1] nietig verklaard, waarbij de gemeente Nijmegen als eiseres was opgetreden. De gemeente heeft ook hoger beroep ingesteld tegen een ander vonnis, en het hof heeft beide zaken gevoegd. Het hof heeft in deze tussenuitspraak de vraag beantwoord of er sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, waarbij het noodzakelijk is dat alle betrokken partijen in de procedure worden betrokken. Het hof heeft vastgesteld dat Pieba, die hoger beroep heeft ingesteld, verantwoordelijk is voor het oproepen van Vleeshandel [naam1] in de procedure. Het hof heeft de stelling van Pieba verworpen dat de gemeente deze oproeping zou moeten doen. Het hof heeft bepaald dat de hoofdzaak wordt voortgezet met Vleeshandel [naam1] als opgeroepen partij. Tevens heeft het hof het verzoek van Pieba om tussentijds cassatieberoep open te stellen afgewezen. De beslissing van het hof is op 1 november 2022 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.309.714
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 388281
arrest van 1 november 2022
in de zaak van
Import Export Pieba B.V.
die is gevestigd in Elst
die hoger beroep heeft ingesteld
en die bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna Pieba te noemen
advocaat mr. M.A. Oostendorp
tegen
Gemeente Nijmegen
die haar zetel heeft in Nijmegen
die gedaagde in hoger beroep is en incidenteel beroep heeft ingesteld
en die bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna de gemeente te noemen
advocaat mr. T. van Malssen

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Pieba heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), op 7 juli 2021 heeft uitgesproken tussen de gemeente als eiseres en Pieba, Vleeshandel [naam1] Nijmegen B.V. (hierna: Vleeshandel [naam1] ), [naam2] , [naam3] en Hilzaco Beheer B.V. als gedaagden.
1.2.
De gemeente heeft ook (principaal) hoger beroep ingesteld tegen onder meer het vonnis van 7 juli 2021 (bekend bij het hof onder zaaknummer 200.309.821). Daarbij heeft de gemeente [naam2] , [naam3] en Hilzaco Beheer B.V. in hoger beroep gedagvaard. Het hof heeft bij arrest van 5 juli 2022 bepaald dat de onderhavige zaak en de zaak met zaaknummer 200.309.821 op de rol worden gevoegd. [1]
1.3.
Het procesverloop in deze zaak in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • het anticipatie-exploot van de gemeente
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel
appel, waarin de gemeente het hof verzoekt om Pieba een termijn te stellen waarbinnen zij Vleeshandel [naam1] ex artikel 118 Rv kan oproepen
  • de akte uitlating ex artikel 118 Rv van Pieba
  • de rolbeslissing van 6 september 2022, waarbij Pieba ex artikel 118 Rv in de
gelegenheid is gesteld om Vleeshandel [naam1] in de procedure te betrekken
 de akte overlegging oproepingsexploot van Pieba, waarin zij bezwaar heeft gemaakt
tegen de rolbeslissing en waarbij Pieba het exploot heeft overgelegd waarbij zij Vleeshandel [naam1] op grond van artikel 118 Rv heeft opgeroepen
 de antwoordakte van de gemeente.
1.4.
Vleeshandel [naam1] is inmiddels in de procedure verschenen.

2.Het oordeel van het hof

2.1.
De rechtbank heeft bij vonnis van 4 oktober 2017 (hersteld op 22 december 2017)
onder meer Vleeshandel [naam1] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan de gemeente van een bedrag van € 7.426.000,-. Tegen dat vonnis heeft onder meer Vleeshandel [naam1] hoger beroep ingesteld (bekend bij dit hof onder zaaknummer 200.234.442).
2.2.
Vleeshandel [naam1] en Pieba hebben op 28 februari 2016 een koopovereenkomst gesloten waarbij Vleeshandel [naam1] aan Pieba een partij vleesproducten heeft verkocht. Volgens de gemeente is de strekking van de koopovereenkomst om actief te onttrekken aan het verhaal voor de schuldeisers, waaronder de gemeente.
2.3.
De rechtbank heeft bij vonnis van 7 juli 2021 onder meer voor recht verklaard dat de koopovereenkomst van 28 februari 2016 tussen Vleeshandel [naam1] en Pieba nietig is en dat de benadeling ten gevolge van de nietigheid van de koopovereenkomst voor de gemeente minimaal € 3.415.939,20 bedraagt.
Processueel ondeelbare rechtsverhouding
2.4.
Artikel 118 Rv geeft regels over de oproeping van derden als partij in een procedure. In een procedure over een processueel ondeelbare rechtsverhouding dienen alle bij die rechtsverhouding betrokken partijen in de procedure te worden betrokken. Laat degene die een beslissing wil uitlokken over een processueel ondeelbare rechtsverhouding na om alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in de procedure op te roepen, dan dient de rechter, naar aanleiding van een daarop gericht verweer dan wel ambtshalve, gelegenheid te geven om de niet opgeroepen personen alsnog als partij in de procedure te betrekken door oproeping op de voet van artikel 118 Rv binnen een daartoe door de rechter te stellen termijn. Dit geldt zowel in eerste aanleg als na aanwending van een rechtsmiddel. Wordt van de herstelmogelijkheid van artikel 118 Rv door de eiser in eerste aanleg respectievelijk de appellant geen gebruik gemaakt, dan dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering respectievelijk in het door hem aangewende rechtsmiddel, waarbij in het laatste geval geldt dat het vonnis waartegen het rechtsmiddel is ingesteld door niet-ontvankelijkheid van het rechtsmiddel jegens alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in kracht van gewijsde gaat. [2]
2.5.
Het hof heeft bij de rolbeslissing van 6 september 2022 de vraag of in dit geval sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding al bevestigend beantwoord. Pieba heeft het hof verzocht om op deze vraag door middel van een arrest te beslissen. Het hof zal door middel van het onderhavige arrest aan dit verzoek van Pieba voldoen.
2.6.
Het hof blijft bij de beslissing dat in deze zaak sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. De (rechtsgeldigheid van de) koopovereenkomst tussen Pieba en Vleeshandel [naam1] is onderwerp van het geschil tussen Pieba en de gemeente. Nu Pieba en Vleeshandel [naam1] beiden partij zijn bij die koopovereenkomst, is het rechtens noodzakelijk dat de beslissing over de nietigheid van die koopovereenkomst in gelijke zin luidt ten aanzien van zowel Pieba als Vleeshandel [naam1] .
2.7.
Zoals onder 2.4 is overwogen, is het aan de partij die een beslissing bij de rechter heeft uitgelokt over een processueel ondeelbare rechtsverhouding om de niet opgeroepen persoon alsnog in de procedure te betrekken. Anders dan Pieba betoogt, is zij degene die in hoger beroep een beslissing over de processueel ondeelbare rechtsverhouding heeft uitgelokt. Het is juist dat de gemeente de procedure bij de rechtbank is gestart en zich beroept op de stelling dat de koopovereenkomst nietig is. Pieba is in deze zaak echter degene die hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank en van het hof een oordeel wil over de rechtsgeldigheid van de koopovereenkomst. Het was daarom aan Pieba om Vleeshandel [naam1] op te roepen, wat ook is gebeurd. Zou alleen de gemeente de aangewezen partij zijn die Vleeshandel [naam1] in deze procedure moet oproepen omdat zij de nietigheid van de koopovereenkomst heeft ingeroepen, zoals Pieba stelt, dan zou de gemeente immers door die oproeping na te laten kunnen bewerkstelligen dat het vonnis waartegen het rechtsmiddel is ingesteld door niet-ontvankelijkheid van het rechtsmiddel jegens alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in kracht van gewijsde gaat.
2.8.
Het hof kan de stelling van Pieba dat de gemeente met een beroep op artikel 118 Rv het gezag van gewijsde van het vonnis van de rechtbank jegens Vleeshandel [naam1] aan wil tasten niet volgen. De rechtbank heeft de vorderingen die de gemeente jegens Vleeshandel [naam1] heeft ingesteld afgewezen. Daartegen heeft de gemeente geen hoger beroep ingesteld. Door het hoger beroep van Pieba ligt de vraag naar de geldigheid van de koopovereenkomst aan het hof voor. Daarbij is sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, waarbij ook Vleeshandel [naam1] betrokken is. Ten aanzien van deze kwestie is daarom nog geen sprake van gezag van gewijsde van het vonnis jegens Vleeshandel [naam1] .
2.9.
Verder verzoekt Pieba het hof om tussentijds cassatieberoep tegen dit arrest open te stellen. Daarbij gaat het Pieba met name om de vraag wie in deze zaak de beslissing over de processueel ondeelbare rechtsverhouding heeft uitgelokt. Gelet op de voorgaande motivering in dit kader ziet het hof echter geen aanleiding om tussentijds cassatieberoep open te stellen tegen dit arrest.
2.10.
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt, met daarbij Vleeshandel [naam1] als opgeroepen en verschenen partij. Het verzoek van Pieba om tussentijds cassatieberoep open te stellen zal worden afgewezen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden, waaronder de beslissing over de kosten van het geschil over de oproeping van Vleeshandel [naam1] ex artikel 118 Rv.

3.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt, met daarbij Vleeshandel [naam1] als opgeroepen en verschenen partij;
wijst het verzoek van Pieba tot het openstellen van tussentijds cassatieberoep af;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, H.L. Wattel en D.M.I. de Waele, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 november 2022.

Voetnoten

2.HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411.